ECLI:NL:RBZWB:2023:5007

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
8858518 CV EXPL 20-3912
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bewijs van geldlening en terugbetaling in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser [eiser in conventie01] een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde in conventie sub 01] jr. en [gedaagde in conventie sub 02] met betrekking tot een vermeende overeenkomst van geldlening. De zaak betreft een geschil over de terugbetaling van een lening die zou zijn verstrekt voor de verbouwing van een woning. Eiser stelt dat hij in 2007 een bedrag van € 60.000,00 heeft geleend, waarvan een deel bestemd was voor de verbouwing van de woning van [gedaagde in conventie sub 01] jr. en [gedaagde in conventie sub 02]. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat er een geldleningsovereenkomst is gesloten met [gedaagde in conventie sub 02]. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 5 april 2023 geoordeeld dat eiser niet is geslaagd in het leveren van bewijs voor de gestelde geldleningsovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van eiser tegen [gedaagde in conventie sub 02] afgewezen, terwijl de vordering tegen [gedaagde in conventie sub 01] jr. gedeeltelijk is toegewezen. De rechter heeft tevens de proceskosten tussen de partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral bij het stellen van vorderingen op basis van mondelinge overeenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 8858518 \ CV EXPL 20-3912
vonnis d.d. 5 april 2023
inzake
[eiser in conventie01],
wonende te [woonplaats01] ,
verder ook te noemen [eiser in conventie01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. A.J.M. van der Borst,
tegen

1.[gedaagde in conventie sub 01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
verder ook te noemen [gedaagde in conventie sub 01] jr.,
gedaagde sub 1 in conventie,
niet verschenen,

2.[gedaagde in conventie sub 02] ,

wonende te [woonplaats01]
verder ook te noemen [gedaagde in conventie sub 02] ,
gedaagde sub 2 in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. S. Klootwijk.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
De verdere procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 26 januari 2022;
b. het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 11 juli 2022;
c. de brief van de gemachtigde van [eiser in conventie01] van 25 juli 2022;
d. de antwoordakte van [gedaagde in conventie sub 02] van 23 augustus 2022;
e. de conclusie na enquête van [gedaagde in conventie sub 02] van 27 september 2022;
f. de antwoordconclusie na enquête houdende productie van [eiser in conventie01] van 26 oktober 2022;
g. de akte uitlaten over productie 10 bij antwoord-conclusie na enquête van 22 november
2022.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

2.De nadere beoordeling in conventie en reconventie

2.1.
De kantonrechter volhardt bij hetgeen hij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis van 26 januari 2022, met dien verstande dat in de vierde regel van overweging 2.3 van het tussenvonnis sprake is van een evidente verschrijving die verbetering behoeft. Voor “(…)
vordert [eiser in conventie01] het volgende(..)” moet worden gelezen “(…)
vordert [gedaagde in conventie sub 02] het volgende”.
2.2.
Bij voormeld tussenvonnis zijn ten aanzien van de (conventionele) vorderingen van [eiser in conventie01] de volgende beslissing genomen:
1. De vordering(en) tegen [gedaagde in conventie sub 01] jr. worden toegewezen;
2. [gedaagde in conventie sub 02] moet een deel van het door [eiser in conventie01] gevorderde bedrag voor de kosten van de
huishouding terugbetalen, te weten € 2.665,00;
3. [eiser in conventie01] dient te bewijzen dat hij met [gedaagde in conventie sub 02] een geldleningsovereenkomst is
aangegaan;
a) Indien [eiser in conventie01] dat bewijs levert komt aan [gedaagde in conventie sub 02] geen beroep op
rechtsverwerking toe;
b) Indien [eiser in conventie01] dat bewijs niet levert staat alleen de geldlening aan [gedaagde in conventie sub 01] jr. vast.
[eiser in conventie01] heeft in dat geval geen vordering uit ongerechtvaardigde verrijking tegen
[gedaagde in conventie sub 02] .
Bij voormeld tussenvonnis is voorts ten aanzien van de (reconventionele) vordering van [eiseres in reconventie 01] beslist:
4. Dat het conservatoir derdenbeslag niet wordt opgeheven;
5. Dat [eiser in conventie01] niet wordt verboden nieuwe conservatoire (derden)beslagen te leggen;
6. Dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser in conventie01] onrechtmatig tegenover [eiseres in reconventie 01]
heeft gehandeld door conservatoir beslag te leggen wordt afgewezen;
7. Dat de vordering tot veroordeling van [eiser in conventie01] tot betaling van schadevergoeding wordt
afgewezen.
Onder aanhouding van iedere verdere beslissing is aan [eiser in conventie01] opgedragen te bewijzen dat hij een geldleningsovereenkomst met [gedaagde in conventie sub 02] heeft gesloten voor de verbouwing van de woning van [gedaagde in conventie sub 01] jr. en [gedaagde in conventie sub 02] in 2007.
2.3.
[eiser in conventie01] heeft ter voldoening aan de voormelde bewijsopdracht zijn zoon, [gedaagde in conventie sub 01] jr., doen horen. [gedaagde in conventie sub 01] jr. heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“In de periode van 2002 tot 2019 heb ik met [gedaagde in conventie sub 02] samengewoond. In 2007 hebben wij een huis gekocht. Dat moest worden verbouwd. Die verbouwing vond plaats tussen ongeveer 2007 en 2009. Voor die verbouwing hadden wij niet genoeg geld, mijn vader heeft dat ons geleend. In totaal ging het om € 60.000,00 waarvan, ik schat € 30.000,00 à € 40.000,00 voor de verbouwing van de woning. Hij betaalde rekeningen. De facturen daarvan zijn niet bewaard, maar de betalingen zullen wel blijken uit zijn bankafschriften. Indertijd is besproken dat het geen geldlening zou zijn. Ik had een eigen bedrijf. Er zou worden terugbetaald als er geld over zou zijn in mijn bedrijf. Dat is echter nooit gebeurd. In 2019 of 2020 heb ik mijn bedrijf beëindigd, omdat ik last had van mijn rug. In de jaren 2007 en 2020 is een paar keer gesproken over de geldlening en daar stond vast dat het ooit terugbetaald moest worden.De gesprekken over het lenen van geld voerden wij steeds met z’n drietjes. We leenden best veel bij ons pa”.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser in conventie01] niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. [eiser in conventie01] heeft gesteld dat, hoewel [gedaagde in conventie sub 01] jr. de schriftelijke overeenkomst (productie 1 bij de dagvaarding) als enige heeft getekend, [gedaagde in conventie sub 02] heeft gezegd dat het met die geldlening goed zou komen. [gedaagde in conventie sub 01] jr. heeft, als getuige gehoord, slechts verklaard dat de gesprekken over het lenen van geld steeds met z’n drietjes werden gevoerd. Dat [gedaagde in conventie sub 02] tijdens een van die gesprekken expliciet heeft ingestemd met het aangaan (mede door haar) van geldleningen en/of dat zij op enig moment, toen haar de schriftelijke schuldigverklaring werd voorgelegd, ermee heeft ingestemd dat zij medeschuldenaar ten opzichte van [eiser in conventie01] zou zijn en dat hij zich over de terugbetaling geen zorgen behoefde te maken omdat “dat goed zou komen”, volgt daaruit niet. Bij gebreke van een verklaring van [gedaagde in conventie sub 01] jr. dat [gedaagde in conventie sub 02] zich uitdrukkelijk akkoord heeft verklaard met de (door hem met zijn vader aangegane) geldlening, kan de vraag of de verklaring van [gedaagde in conventie sub 01] jr. in het licht van onder meer de moeizame relatie met [gedaagde in conventie sub 02] al dan niet als geloofwaardig kan worden aangemerkt – en of de overige kanttekeningen die [gedaagde in conventie sub 02] bij diens verklaring heeft geplaatst – al dan niet terecht zijn, onbeantwoord blijven.
De kantonrechter overweegt voorts nog het volgende. [eiser in conventie01] heeft erop gewezen dat [gedaagde in conventie sub 02] zich erop heeft beroepen dat sprake is geweest van schenkingen en dat dit om diverse redenen onjuist is. Wat daar verder van zij, een en ander leidt niet tot een ander oordeel. Immers, door de ondertekening door [gedaagde in conventie sub 01] jr. van de verklaring van januari 2020 moet ervan worden uitgegaan dat [eiser in conventie01] het geld aan zijn zoon heeft uitgeleend. Waar het echter in deze zaak om draait is of ook [gedaagde in conventie sub 02] zich in verband met die lening(en) op enig moment als schuldenaar jegens [eiser in conventie01] heeft gebonden en dat is in rechte niet vast komen staan.
2.5.
Nu [eiser in conventie01] niet geslaagd is in het aan hem opgedragen bewijs, dient zijn vordering op [gedaagde in conventie sub 02] ter zake de door hem gestelde geldlening te worden afgewezen.
2.6.
[eiser in conventie01] heeft bij brief van zijn gemachtigde van 25 juli 2022 erop gewezen dat hij onder de punten 8 en 9 van zijn antwoord in reconventie, tevens akte in conventie, de grondslag van zijn vorderingen op [eiseres in reconventie 01] heeft vermeerderd met zijn beroep op de bij die conclusie overgelegde productie. Die productie behelsde een akte van cessie, waarbij [gedaagde in conventie sub 01] jr. een door hem gestelde vordering op [eiseres in reconventie 01] ten bedrage van € 6.353,06 uit hoofde van een hypotheekschuld aan [eiser in conventie01] heeft overgedragen.
2.7.
[gedaagde in conventie sub 02] heeft het bestaan van die schuld uitdrukkelijk betwist. Dat betekent dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast van het bestaan van een opeisbare vordering ter hoogte van genoemd bedrag op [eiser in conventie01] rust. Voor een andere bewijslastverdeling ziet de kantonrechter geen aanleiding. Een bewijsaanbod op dit punt ontbreekt. Nu de kantonrechter ook geen aanleiding ziet [eiser in conventie01] ter zake ambtshalve bewijs op te dragen, luidt de consequentie dat de vordering van [eiser in conventie01] om [gedaagde in conventie sub 02] te veroordelen aan hem voormeld bedrag te voldoen (op grond van de bij brief van 25 juli 2022 aangevoerde [subsidiaire] grond, de cessie), moet worden afgewezen.
2.8.
De samenvattende conclusie uit al het vorenstaande luidt dat van de vordering van [eiser in conventie01] op [gedaagde in conventie sub 01] jr. integraal kan worden toegewezen en dat van de vorderingen van [eiser in conventie01] op [gedaagde in conventie sub 02] alleen het in overweging 2.2 onder punt 2 genoemde bedrag van
€ 2.665,00 toewijsbaar is.
2.9.
De gevorderde wettelijke rente over voormeld bedrag is toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 23 oktober 2021.
2.10.
Nu sprake is van subjectieve cumulatie (zie overweging 2.4. van het tussenvonnis van 26 januari 2022) zal de kantonrechter [gedaagde in conventie sub 01] jr. als de (in de procedure tussen hem en zijn vader) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordelen. Die kosten worden als volgt begroot:
- dagvaardingkosten € 140,37
- griffierecht € 499,00
- salaris gemachtigde €
1.058,00(2 procespunten)
Totaal € 1.697,37 x 50% = € 848,69.
2.11.
Ten aanzien van de proceskosten in het geschil (in conventie) tussen [eiser in conventie01] en [gedaagde in conventie sub 02] worden beide partijen deels in het ongelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.12.
[eiser in conventie01] heeft de kosten van het conservatoir beslag gevorderd, maar heeft nagelaten om het verzoekschrift met verlof van de voorzieningenrechter en de betekeningstukken van het conservatoir beslag aan de kantonrechter te overleggen. De vordering van de beslagkosten zal daarom worden afgewezen.
2.13. In reconventie zal [eiseres in reconventie 01] als de in het ongelijk te stellen partij de proceskosten dienen te dragen. Die kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 529,00 voor salaris voor de gemachtigde van [eiser in conventie01] (1/2 procespunt voor de conclusie van antwoord + 1/2 procespunt voor het bijwonen van de comparitie van partijen).

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
Ten aanzien van de vordering op [gedaagde in conventie sub 01] jr.
3.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie sub 01] jr. om tegen bewijs van kwijting aan [eiser in conventie01] te betalen een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 oktober 2021 tot de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie sub 01] jr. in de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie01] tot aan deze uitspraak begroot op (50% van € 1.697,37 =) € 848,69;
ten aanzien van de vorderingen op [gedaagde in conventie sub 02]
3.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie sub 02] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser in conventie01] te betalen een bedrag van € 2.665,00 (tweeduizend zeshonderdvijfenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 oktober 2021 tot de dag der algehele voldoening;
3.4.
compenseert de proceskosten en wel zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Ten aanzien van de vorderingen op [gedaagde in conventie sub 01] jr. en [gedaagde in conventie sub 02]
3.5.
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
3.7.
wijst de vorderingen van [eiseres in reconventie 01] af;
3.8.
veroordeelt [eiseres in reconventie 01] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser in conventie01] worden begroot op € 529,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.