Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.de commanditaire vennootschap [gedaagde01] C.V.,
[gedaagde02], wonende te [woonplaats01] en beherend vennoot van gedaagde sub 1,
1.Het verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
Het zal in het voorjaar van 2020 zijn geweest toen ik aanwezig was op het kantoor van mijn broer op de bovenverdieping aan de [adres01] in [plaats01] . Op een gegeven moment kwam dhr. [naam03] , zoon van dhr. [eiser01] , de kantoorruimte binnen. Hij vertelde dat de benedenruimte aan de [adres01] gerenoveerd moest worden en dat mijn broer de bovenruimte kosteloos kon gebruiken totdat de benedenruimte klaar was. De benedenruimte zou gerenoveerd moeten worden zodat deze geschikt was om als kantoorruimte te kunnen gebruiken. Of mij broer op dat moment de benedenruimte huurde kan ik u niet zeggen, dat weet ik niet. Voor zover ik weet is er niet gesproken over de duur van de renovatie. Ik ben verder niet bij gesprekken tussen mijn broer en dhr. [eiser01] over de renovatie van de benedenverdieping aanwezig geweest. Ook niet bij gesprekken over andere voorwerpen. Met de benedenverdieping bedoel ik steeds de ruimte aan de [adres02] te [plaats01] .(..) Bij het gesprek met dhr. [naam03] waren zoals gezegd aanwezig mijn broer, ikzelf en dhr. [naam02] .”.
Mij wordt voorgehouden mijn schriftelijke verklaring van 4 april 2022, die als productie bij conclusie van dupliek is overgelegd. Deze verklaring is door mij ondertekend. Deze verklaring is getypt door mijn vriend [naam05] aan de hand van wat ik heb gezegd wat hij moest typen. Er is niemand die mij gezegd heeft wat ik in die verklaring moest opnemen.(..) Met [gedaagde02] bedoel [naam01] en met [eiser01] bedoel ik dhr. [naam03] (de zoon). (..) Dhr. [eiser01] gaf tijdens deze gesprekken aan dat dhr. [gedaagde02] niet voor het gebruik van de bovenverdieping hoefde te betalen tijdens de renovatie van de benedenverdieping. Ik weet niet waarom dhr. [eiser01] dit gezegd heeft. De afspraak was dat dhr. [eiser01] de bedrijfsruimte op zijn kosten zou renoveren en dhr. [gedaagde02] de tussenliggende kantoorruimte en het magazijn.(..) Het kan zijn dat de broer van dhr. [gedaagde02] ook 1 of 2 keer bij de gesprekken aanwezig is geweest.”.
Ik weet dat de heer [gedaagde02] eerst een bovenverdieping van mijn vader heeft gehuurd. Aan welke straat dat pand lag weet ik niet meer. Daarna wilde hij een grotere ruimte huren voor zijn werk. Ik ben één keer aanwezig geweest bij een gesprek, waarbij aanwezig waren mijn broer [voornaam] en de heer [gedaagde02] . De grotere ruimte lag aan de [straatnaam] . Afgesproken is dat de heer [gedaagde02] geen huur zou hoeven te betalen voor die grotere ruimte omdat hij die zelf zou opknappen. De boven ruimte zou hij niet hoeven te betalen zolang hij bezig was met het opknappen van de grotere ruimte. Nu ik dat zo zeg, wil ik daar aan toevoegen dat ik niet goed weet of de heer [gedaagde02] nou die eerste bovenverdieping of de grotere ruimte niet zou hoeven te betalen. (..) Het is niet juist dat de heer [gedaagde02] niets zou hoeven betalen voor de grote ruimte. Als hij de grote ruimte zou verbouwen zou hij de huur voor één maand niet hoeven te betalen.”.
Ik weet dat het in deze zaak gaat om de panden [adres01] in [plaats01] . Dat was een kantoorruimte boven. Daarna heeft hij een ruimte aan de [adres02] in [plaats01] gehuurd. Dat was een benedenverdieping , die bestond uit een grote loods, een grote ruimte en een kantoorruimte.(..) Ik weet dat de heer [gedaagde02] zich op het standpunt stelt dat er is afgesproken dat hij met ingang van de tweede huurovereenkomst de huur van de [adres01] niet meer zou hoeven te betalen. Dat klopt niet, dat is niet juist. Dat is nooit afgesproken. Dat is ook nooit op papier gezet. De gesprekken over de huurovereenkomsten werden gevoerd door de heer [gedaagde02] en mijn vader [eiser01] .”.