ECLI:NL:RBZWB:2023:5009

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
9484598 CV EXPL 21-3999 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bewijs omtrent gemaakte afspraken huurbetaling in huurovereenkomst

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023, staat de huurovereenkomst tussen eiser [eiser01] en gedaagden [gedaagde01] c.s. centraal. De zaak betreft de vraag of gedaagden nog huur verschuldigd zijn voor de kantoorruimte aan de [adres01] in [plaats01]. Eiser vorderde betaling van achterstallige huur over de maanden augustus 2020 tot en met oktober 2021, maar gedaagden stelden dat zij op basis van gemaakte afspraken geen huur meer verschuldigd waren.

De procedure begon met een tussenvonnis op 28 september 2022, waarin gedaagden werd opgedragen bewijs te leveren van hun stelling. Gedaagden hebben getuigen laten horen, waaronder [naam01] en [naam02], die bevestigden dat er afspraken waren gemaakt over het kosteloos gebruik van de kantoorruimte tijdens de renovatie van een andere ruimte. Eiser heeft ook getuigen laten horen, maar de verklaringen van gedaagden werden als gedetailleerd en consistent beoordeeld.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagden geslaagd waren in het bewijs van hun stelling dat zij geen huur meer verschuldigd waren. Hierdoor werd de vordering van eiser afgewezen, inclusief de gevorderde wettelijke rente, contractuele boete en incassokosten. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die op € 1.518,- werden begroot. De wettelijke rente over deze kosten werd toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9484598 CV EXPL 21-3999
vonnis d.d. 12 juli 2023
inzake
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. N.G.A. van Falier, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam,
tegen

1.de commanditaire vennootschap [gedaagde01] C.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te [plaats01] ,
2.
[gedaagde02], wonende te [woonplaats01] en beherend vennoot van gedaagde sub 1,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.H. Linstra, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser01] ” respectievelijk “ [gedaagde01] ” en “ [gedaagde02] ”, gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) te noemen: “ [gedaagde01] c.s.”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 28 september 2022 met de daarin genoemde processtukken;
b. de akte uitlating bewijslevering zijdens [gedaagde01] c.s. van 26 oktober 2022;
c. het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 december 2022;
d. de e-mail van mr. Van Falier d.d. 16 januari 2023;
e. het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 april 2023;
f. het bericht van de gemachtigde van [eiser01] van 19 april 2023;
g. de akte na getuigenverhoor zijdens [eiser01] van 10 mei 2023;
h. de akte na getuigenverhoor zijdens [gedaagde01] c.s. van 10 mei 2023.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 28 september 2022 is [gedaagde01] c.s. opgedragen te bewijzen dat zij op grond van tussen partijen gemaakte afspraken de huur voor de kantoorruimte aan de [adres01] niet langer aan [eiser01] verschuldigd is.
2.2.
[gedaagde01] c.s. heeft bij akte van 26 oktober 2022 aangegeven dat zij het bewijs wenst te leveren door het horen van getuigen. Zij heeft daartoe in enquête [naam01] (broer van de heer [gedaagde02] ) en [naam02] laten horen. In contra enquête heeft [eiser01] zijn zonen, de heer [naam03] en de heer [naam04] als getuigen laten horen.
2.3.
[eiser01] en [gedaagde01] c.s. hebben bij akte van 10 mei 2023 bericht dat zij afzien van hun recht tot het nemen van een conclusie na getuigenverhoor.
Beoordeling van het bewijs
2.4.
[naam01] verklaart -voor zover van belang- als volgt: “
Het zal in het voorjaar van 2020 zijn geweest toen ik aanwezig was op het kantoor van mijn broer op de bovenverdieping aan de [adres01] in [plaats01] . Op een gegeven moment kwam dhr. [naam03] , zoon van dhr. [eiser01] , de kantoorruimte binnen. Hij vertelde dat de benedenruimte aan de [adres01] gerenoveerd moest worden en dat mijn broer de bovenruimte kosteloos kon gebruiken totdat de benedenruimte klaar was. De benedenruimte zou gerenoveerd moeten worden zodat deze geschikt was om als kantoorruimte te kunnen gebruiken. Of mij broer op dat moment de benedenruimte huurde kan ik u niet zeggen, dat weet ik niet. Voor zover ik weet is er niet gesproken over de duur van de renovatie. Ik ben verder niet bij gesprekken tussen mijn broer en dhr. [eiser01] over de renovatie van de benedenverdieping aanwezig geweest. Ook niet bij gesprekken over andere voorwerpen. Met de benedenverdieping bedoel ik steeds de ruimte aan de [adres02] te [plaats01] .(..) Bij het gesprek met dhr. [naam03] waren zoals gezegd aanwezig mijn broer, ikzelf en dhr. [naam02] .”.
2.5.
[naam02] verklaart -voor zover van belang- als volgt: “
Mij wordt voorgehouden mijn schriftelijke verklaring van 4 april 2022, die als productie bij conclusie van dupliek is overgelegd. Deze verklaring is door mij ondertekend. Deze verklaring is getypt door mijn vriend [naam05] aan de hand van wat ik heb gezegd wat hij moest typen. Er is niemand die mij gezegd heeft wat ik in die verklaring moest opnemen.(..) Met [gedaagde02] bedoel [naam01] en met [eiser01] bedoel ik dhr. [naam03] (de zoon). (..) Dhr. [eiser01] gaf tijdens deze gesprekken aan dat dhr. [gedaagde02] niet voor het gebruik van de bovenverdieping hoefde te betalen tijdens de renovatie van de benedenverdieping. Ik weet niet waarom dhr. [eiser01] dit gezegd heeft. De afspraak was dat dhr. [eiser01] de bedrijfsruimte op zijn kosten zou renoveren en dhr. [gedaagde02] de tussenliggende kantoorruimte en het magazijn.(..) Het kan zijn dat de broer van dhr. [gedaagde02] ook 1 of 2 keer bij de gesprekken aanwezig is geweest.”.
2.6.
Uit de bij dagvaarding overgelegde huurovereenkomst met producties blijkt dat de door [gedaagde01] c.s. gehuurde kantoorruimte gelegen is op de bovenverdieping van het pand gelegen aan de [adres01] . Voor zover [naam01] en [naam02] verklaren dat [gedaagde01] c.s. gedurende de renovatie van de benedenruimte kosteloos gebruik konden maken van de bovenruimte bedoelen zij aldus dat [gedaagde01] c.s. gedurende de renovatie voor het gebruik van het gehuurde geen huur verschuldigd was.
2.7.
De verklaringen van [gedaagde02] en [naam02] worden deels ondersteund dat de verklaring van de heer [naam04] .
Hij verklaart -voor zover van belang- als volgt: “
Ik weet dat de heer [gedaagde02] eerst een bovenverdieping van mijn vader heeft gehuurd. Aan welke straat dat pand lag weet ik niet meer. Daarna wilde hij een grotere ruimte huren voor zijn werk. Ik ben één keer aanwezig geweest bij een gesprek, waarbij aanwezig waren mijn broer [voornaam] en de heer [gedaagde02] . De grotere ruimte lag aan de [straatnaam] . Afgesproken is dat de heer [gedaagde02] geen huur zou hoeven te betalen voor die grotere ruimte omdat hij die zelf zou opknappen. De boven ruimte zou hij niet hoeven te betalen zolang hij bezig was met het opknappen van de grotere ruimte. Nu ik dat zo zeg, wil ik daar aan toevoegen dat ik niet goed weet of de heer [gedaagde02] nou die eerste bovenverdieping of de grotere ruimte niet zou hoeven te betalen. (..) Het is niet juist dat de heer [gedaagde02] niets zou hoeven betalen voor de grote ruimte. Als hij de grote ruimte zou verbouwen zou hij de huur voor één maand niet hoeven te betalen.”.
De heer [naam04] verklaart aldus dat de heer [naam03] mogelijk met [gedaagde02] is overeengekomen dat [gedaagde02] gedurende de renovatie van de grotere ruimte geen huur voor de bovenverdieping verschuldigd is.
2.8.
Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van de heer [naam03] . Hij verklaart
-voor zover van belang- als volgt: “
Ik weet dat het in deze zaak gaat om de panden [adres01] in [plaats01] . Dat was een kantoorruimte boven. Daarna heeft hij een ruimte aan de [adres02] in [plaats01] gehuurd. Dat was een benedenverdieping , die bestond uit een grote loods, een grote ruimte en een kantoorruimte.(..) Ik weet dat de heer [gedaagde02] zich op het standpunt stelt dat er is afgesproken dat hij met ingang van de tweede huurovereenkomst de huur van de [adres01] niet meer zou hoeven te betalen. Dat klopt niet, dat is niet juist. Dat is nooit afgesproken. Dat is ook nooit op papier gezet. De gesprekken over de huurovereenkomsten werden gevoerd door de heer [gedaagde02] en mijn vader [eiser01] .”.
2.9.
De kantonrechter is gelet op de gedetailleerde verklaringen van [naam01] en [naam02] , die deels worden ondersteund door de verklaring van de heer [naam04] van oordeel dat [gedaagde01] c.s. geslaagd is in het bewijs van haar stelling dat zij op grond van tussen partijen gemaakte afspraken de huur voor de kantoorruimte aan de [adres01] niet langer aan [eiser01] verschuldigd is. Het vorenstaande betekent dat het door [eiser01] gevorderde bedrag aan achterstallige huur over de maanden augustus 2020 tot en met oktober 2021 van € 7.425,- niet toewijsbaar is. De medegevorderde wettelijke rente, contractuele boete en incassokosten zijn om deze reden evenmin toewijsbaar.
2.10.
[eiser01] dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure (inclusief de nakosten) tot op heden aan de zijde van [gedaagde01] c.s. begroot op € 1.518,- (bestaande uit salaris gemachtigde: € 1.386,- (3,5 punt x € 396,00 per punt) + nakosten: € 132,-)
2.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

3.1.
wijst de vordering van [eiser01] af;
3.2
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten van € 1.518,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser01] ook de kosten van betekening betalen,
3.3
[eiser01] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.