ECLI:NL:RBZWB:2023:5016

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
C/02/397630 FA RK 22-2167
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverplichtingen tussen partijen met Turks recht en Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding tussen een man en een vrouw, die op [datum] te [plaats] (Turkije) met elkaar gehuwd zijn. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Leenders, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Kocabas, hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan en de alimentatieverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek tot echtscheiding, aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en bepaald dat de minderjarige, geboren op [geboortedag] 2007, zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft. De man is verplicht om een bijdrage van € 460 per maand te betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en een partnerbijdrage van € 658 per maand aan de vrouw. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw de huurster van de echtelijke woning zal zijn. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om het ouderschapsplan te bekrachtigen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn stellingen over de draagkracht en de financiële situatie. De rechtbank heeft de man ook verplicht om inzicht te geven in zijn financiële situatie, maar heeft geen aanleiding gezien om hem in de gelegenheid te stellen om aanvullende stukken in te dienen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/397630 FA RK 22-2167
Datum uitspraak: 13 juli 2023
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L. Leenders,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. T. Kocabas.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 mei 2022 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 25 juli 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- twee F9-formulieren van mr. Leenders van 22 september 2022, met bijlagen, en het F9-formulier van 21 februari 2023, met bijlagen;
- de brieven van mr. Kocabas van 6 december 2022 en 9 juni 2023, met bijlagen;
- de brieven van mr. Leenders van 14 december 2022 en 19 januari 2023;
- het F9-formulier van mr. Kocabas van 14 februari 2023.
1.2. Daarnaast heeft mr. Leenders een dag voor de mondelinge behandeling nog een verweer, met bijlagen, ingediend. Op de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat hierin wordt gereageerd op de standpunten met betrekking tot de draagkracht van de man in het kader van de alimentatie. Mr. Kocabas heeft bezwaar gemaakt tegen het betrekken van dit stuk bij de beoordeling. Zoals door de rechter op de mondelinge behandeling is aangegeven zal dit verweer, met bijlagen, niet worden toegevoegd aan de processtukken, omdat dit in strijd wordt geacht met de goede procesorde. Door de vrouw is al in haar verweerschrift van 25 juli 2022 een standpunt ingenomen over de draagkracht van de man. De man heeft ruim de tijd gehad hierop te reageren. Daarbij ligt het op de weg van de man zijn inkomen en draagkracht te stellen en te onderbouwen. Ook de brief van de vrouw van 9 juni 2023, waarin haar standpunt over de draagkracht van de man nader uiteen is gezet, is ruim binnen de tien dagen termijn ontvangen, zodat de man voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad hier op te reageren. Dit geldt niet voor het daags voor de mondelinge behandeling ingediende stuk van de man. Het argument van de man dat zijn boekhouder niet bereikbaar was waardoor het stuk niet binnen de tien dagen termijn kon worden ingediend wordt niet gevolgd, nu niet gebleken is waarvoor de reactie van de boekhouder noodzakelijk was om een standpunt in te nemen over de draagkracht van de man. Verder zijn stukken bijgevoegd in de Turkse taal zonder vertaling en kan de reactie van de man die is bijgevoegd ook worden toegelicht op de mondelinge behandeling.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 22 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens werd de man bijgestaan door een tolk.
1.4. Na te noemen [minderjarige] is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.Hij heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] te [plaats] (Turkije) met elkaar gehuwd;
- uit hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007 (hierna: [minderjarige] );
- zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- zij hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt:
- echtscheiding;
- het ouderschapsplan te bekrachtigen;
- te bepalen dat partijen tot verdeling zullen overgaan van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap voor zover bestaand;
- te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] aan de vrouw toekomt.
3.2.
De vrouw verzoekt:
- echtscheiding;
- bepaling dat de minderjarige zijn hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 460,= per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 1.318,= per maand, met ingang van de datum van indiening verzoekschrift, althans datum van deze beschikking;
- bepaling dat zij de huurster van de echtelijke woning zal zijn;
- de inboedelgoederen van de echtelijke woning, behoudens kleding en privégoederen van de man, zonder verdere verrekening aan haar toe te delen;
- de man te verplichten de huwelijksgemeenschap inzichtelijk te maken door het indienen van bescheiden ten aanzien van het vermogen in Nederland, het vermogen in Turkije, een overzicht van zijn bankrekeningen in Nederland en Turkije, een overzicht van de roerende zaken en alle overige van enige belang dienende bescheiden.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek partijen hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland. De rechtbank zal op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
De rechtbank acht partijen ontvankelijk in hun echtscheidingsverzoek. De door hen op de mondelinge behandeling aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van partijen redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door hen opgesteld en ondertekend ouderschapsplan wordt overgelegd.
4.3.
Dit verzoek zal als over en weer niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Bekrachtiging ouderschapsplan en hoofdverblijf
4.4.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot bekrachtiging van het ouderschapsplan en het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.5.
Nu geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd, zal het verzoek van de man het (door hem overgelegde) ouderschapsplan te bekrachtigen worden afgewezen.
4.6.
Het verzoek van de vrouw de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. Tevens acht de rechtbank dit in het belang van [minderjarige] .
4.7.
Verder is op de mondelinge behandeling gebleken dat er op dit moment geen contact is tussen de man en [minderjarige] . De vrouw heeft toegelicht dat [minderjarige] de keuze heeft gemaakt om nu geen contact te hebben met de man gelet op wat er rond de scheiding gebeurd is. [minderjarige] heeft aangegeven dat wanneer hij er aan toe is en de situatie rustiger is hij zelf het initiatief zal nemen om het contact met de man te herstellen. De man heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat er aanvankelijk contact was tussen hem en [minderjarige] . Dit verliep al niet heel goed. Op dit moment is er helemaal geen contact. De man zou wel graag contact willen met [minderjarige] , bijvoorbeeld door af en toe wat leuks te doen samen of uit eten te gaan. Hij laat de keuze nu echter aan [minderjarige] . Door hem is dan ook bewust geen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken verzocht. Volgens de man is de druk van zo’n regeling niet in het belang van [minderjarige] , maar is het beste om aan [minderjarige] over te laten wanneer er weer contact kan gaan plaatsvinden.
Huurrecht
4.8.
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning gelegen aan de [adres] . De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.9.
Dit verzoek zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Kinderbijdrage
4.10.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding, heeft zij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Op de verzoeken tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw en [minderjarige] is Nederlands recht van toepassing, nu zij hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.11.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat [minderjarige] en de vrouw behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.12.
De man heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
4.13.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte
4.14.
Op de mondelinge behandeling heeft de man ermee ingestemd dat voor de behoefte van [minderjarige] wordt uitgegaan van de berekening van de vrouw (productie 2). Uit die berekening volgt een netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van € 3.805,= per maand in 2022. Bestaande uit een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man van € 3.719,= per maand en een kindgebonden budget van € 85,= per maand. De vrouw had geen inkomen. Dit leidt tot een behoefte van 471,= per maand in 2022. Inclusief de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van [minderjarige] in 2023 dan € 487,= per maand.
4.15.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van [minderjarige] becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig NBI, waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht van de vrouw
4.16.
Op de mondelinge behandeling heeft de man ingestemd met de berekening van de draagkracht van de vrouw zoals door haar overgelegd (productie 2). Hieruit volgt dat zij geen inkomen heeft en enkel kindgebonden budget ontvangt. De rechtbank heeft een berekening gemaakt met deze gegevens en de tarieven van 2023. In 2023 ontvangt de vrouw een kindgebonden budget van € 5.977,= op jaarbasis. Dit leidt tot een NBI van € 498,= per maand. Haar draagkracht is dan volgens de tabel € 25,= per maand.
Draagkracht van de man
4.17.
De man heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat zijn inkomen bestaat uit de winst uit zijn eenmanszaak [bedrijf] . De winst bedroeg ten tijde van de samenleving € 60.000,= bruto per jaar, waar in de berekening door de vrouw van de behoefte van [minderjarige] vanuit is gegaan, maar zijn inkomen nu is niet meer wat het was. De man verwacht dat de winst uit zijn onderneming nu ongeveer € 40.000,= bruto per jaar zal bedragen. Volgens de man leidt dit inkomen tot een NBI van € 2.000,= per maand en een draagkracht van € 600,= per maand. Verder heeft hij aangegeven dat voor de onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van vermindering van de winst uit onderneming, stukken of informatie van de boekhouder nodig zijn en dat hij in de gelegenheid gesteld zou willen worden om alsnog stukken te overleggen. Door de man is desgevraagd toegelicht dat de vermindering van zijn winst er in gelegen is dat hij eerst zowel kluswerkzaamheden als koeriersdiensten verrichtte, maar dat nu alleen nog sprake is van koeriersdiensten. Vanwege de echtscheiding en alles wat daaromheen speelt zijn de kluswerkzaamheden voor de man te zwaar geworden, waardoor hij ervoor heeft gekozen minder te gaan werken. Wat de toekomst brengt wat betreft zijn werkzaamheden weet de man niet.
4.18.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en heeft daartoe op de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. De stelling van de man dat zijn NBI € 2.000,= per maand en draagkracht € 600,= per maand bedragen op basis van het door de man aangevoerde inkomen is zonder berekening, die door de man niet is gemaakt, niet te volgen. Verder betwist de vrouw dat de winst uit de eenmanszaak van de man is gedaald. Uit de bankafschriften van de man, zoals door haar overgelegd (productie 6), volgt dat hij tot en met april 2023 in totaal € 18.500,= heeft verdiend. Dat is € 4.625,= per maand. De winst op jaarbasis zou daarmee omgerekend in ieder geval uitkomen op € 55.500,=. Deze winst is vergelijkbaar met de voorgaande jaren van (gemiddeld) € 60.000,= per jaar. Verder heeft de man tot en met mei 2023 nog een bedrag van € 2.000,= per maand aan de vrouw in contanten voldaan voor de betaling van haar vaste lasten alsmede een bedrag van € 150,= per week. Dat strookt ook niet met de stelling van de man dat hij minder is gaan werken en dus verdienen. Daarbij komt ook nog dat uit de door de vrouw overgelegde brief van de ABN Amro (productie 7) volgt dat er meer geld is dan de man doet voorkomen. Voor zover de stelling van de man is dat van de inkomsten die worden gegenereerd in zijn eenmanszaak, ook nog de kosten vanaf moeten, voert de vrouw aan dat de kosten blijkens de overgelegde jaarrekeningen laag zijn. Het ligt verder op de weg van de man om zijn kostenverhaal inzichtelijk te maken. Nog daargelaten dat, als de inkomsten al verminderd zouden zijn, niet gebleken is dat dit niet voor herstel vatbaar is. Gelet op het voorgaande stelt de vrouw zich op het standpunt dat bij de berekening van de draagkracht van de man nog altijd moet worden uitgegaan van een gemiddelde winst uit onderneming van € 60.000,= bruto per jaar.
4.19.
Op de mondelinge behandeling is tussen partijen niet in geschil gebleken dat het inkomen van de man ten tijde van het huwelijk (gemiddeld) € 60.000,= bruto per jaar bedroeg. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw is door de man onvoldoende onderbouwd dat zijn inkomen is gedaald en nu € 40.000,= bruto per jaar bedraagt. Het lag op de weg van de man tijdig en volledig inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie. Dit heeft hij nagelaten. Tevens heeft hij nagelaten toe te lichten hoe hij met het door hem gestelde inkomen maandelijks € 2.650,= kan betalen aan de vrouw voor haar lasten en daarnaast zijn eigen lasten kan voldoen. Op de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij nog wat (spaar)geld heeft liggen en dat hij de vrouw en [minderjarige] niet in de kou wilde laten staan. Deze toelichting is, mede in het licht van hetgeen in het kader van de verdeling van de gemeenschap naar voren is gebracht, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Verder heeft de man geen toelichting gegeven op de brief van de ABN Amro en de stelling van de vrouw dat daaruit volgt dat de man meer geld heeft dan hij doet voorkomen. Dat en welke stukken van de boekhouder noodzakelijk zouden zijn om zijn stelling te onderbouwen is niet gebleken. Er wordt daarom ook geen aanleiding gezien om de man in de gelegenheid te stellen om alsnog financiële bescheiden in te dienen. Daar komt bij dat, voor zover het inkomen van de man al gedaald zou zijn, naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken is dat het inkomen van de man dan niet kan worden hersteld. De enkele stelling van de man dat hij het zwaar heeft door de echtscheiding is daartoe onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de man desgevraagd heeft aangegeven nog niet te weten wat de toekomst zal brengen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vrouw volgen in haar stelling dat moet worden uitgegaan van een winst uit onderneming van de man, gelijk aan de winst ten tijde van het huwelijk, van € 60.000,= bruto per jaar.
4.20.
De rechtbank houdt verder rekening met de zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling, de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen.
4.21.
Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 3.762,= per maand. De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 1.021,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.22.
De verdeling van de kosten van de kinderen over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 1.021 / € 1.046 x € 487 = € 475,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 25 / € 1.046 x € 487 = € 12,=
Zorgkorting
4.23.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat geen zorgkorting wordt toegepast, omdat er geen contact is tussen de man en [minderjarige] .
Ingangsdatum
4.24.
De rechtbank zal de verplichting tot betaling van die bijdrage laten ingaan op de datum van deze beschikking. Mede gelet op de omstandigheid dat de man tot op heden de volledige lasten van de vrouw heeft voldaan acht de rechtbank deze ingangsdatum redelijk.
Conclusie
4.25.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] vast te stellen op € 460,= per maand toewijzen, echter met ingang van de datum van deze beschikking.
Partnerbijdrage
Behoefte van de vrouw
4.26.
Op de mondelinge behandeling heeft de man ermee ingestemd dat de huwelijksgerelateerde behoefte wordt berekend aan de hand van de hofnorm, conform de berekening van de vrouw (productie 2). Hieruit volgt een NBGI van partijen van € 3.719,= per maand (zonder kindgebonden budget). Van dit NBGI worden de kosten van [minderjarige] afgehaald ter hoogte van € 471,= per maand. Het aandeel van de vrouw in het resterende netto gezinsinkomen bedraagt de helft van het resterende bedrag van € 3.248,=, zijnde € 1.624,= per maand. Omdat het voeren van twee gescheiden huishoudens duurder is dan het leven in gezinsverband, wordt bij dit aandeel een percentage van 20 opgeteld, zodat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 1.949,= netto per maand bedraagt. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt die behoefte nu € 2.015,= netto per maand.
4.27.
Nu partijen het erover eens zijn dat de vrouw geen inkomen uit arbeid of uitkering heeft, bedraagt ook de aanvullende behoefte van de vrouw € 2.015,= netto per maand. De vrouw heeft dus in ieder geval behoefte aan de door haar verzochte bijdrage van € 1.318,= bruto per maand.
Draagkracht van de man
4.28.
De financiële draagkracht van de man om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
4.29.
Voor het NBI van de man gaat de rechtbank uit van een bedrag van € 3.762,= per maand, zoals onder rechtsoverweging 4.21. is vermeld.
4.30.
Op de mondelinge behandeling is besproken dat de rechtbank gelet op de ingangsdatum van de verplichting tot betaling van de partnerbijdrage, zijnde de datum dat deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zal rekenen met de tarieven van 2023 alsmede overeenkomstig de nieuwe rekenwijze van de partnerbijdrage, waarbij wordt uitgegaan van forfaitaire bedragen voor de kosten van levensonderhoud en het woonbudget. De rechtbank houdt verder rekening met de hiervoor becijferde kinderbijdrage van in € 460,= per maand.
Conclusie
4.31.
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig om, naast voormelde bijdrage voor [minderjarige] , € 415,= netto per maand, oftewel € 658,= bruto per maand te voldoen ten behoeve van de vrouw. Daarbij wordt het fiscale voordeel van de betaling van de bijdrage aan de vrouw geheel aan hem toegekend. Dat brengt mee dat het verzoek van de vrouw in zoverre zal worden toegewezen.
Aanhechten van de berekeningen
4.32.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Huwelijksvermogen
4.33.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft zij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
4.34.
Het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978 (het Haags Huwelijksvermogensverdrag) bepaalt welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst. Daarbij is het volgende van belang. Ten tijde van de sluiting van het huwelijk had de vrouw zowel de Turkse als Nederlandse nationaliteit en de man de Turkse nationaliteit. Partijen hebben voor het huwelijk geen toepasselijk recht aangewezen. Weliswaar geeft de vrouw aan dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk, binnen zes maanden na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland, maar gelet op het feit dat ten tijde van de huwelijkssluiting op [datum] de Turkse nationaliteit de (enige) gemeenschappelijke nationaliteit van beide partijen was, is op grond van artikel 4 lid 2 onder 2.a. van het Haags Huwelijksvermogensverdrag (in afwijking van lid 1 van datzelfde artikel) van aanvang af Turks recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Uit artikel 7 lid 1 en 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag volgt verder dat in plaats van het recht waaraan hun huwelijksvermogensregime eerst was onderworpen (in dit geval het Turks recht) het interne recht van de staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk is vanaf het tijdstip waarop zij daar hun gewone verblijfplaats vestigen vanaf het tijdstip waarop zij die nationaliteit verkrijgen of wanneer zij na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad. Niet duidelijk is geworden wanneer de man de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Wel is komen vast te staan dat de man vanaf december 1999 zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland. Daarom is in ieder geval vanaf december 2009 Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen. Gelet op de gedane verzoeken ziet de rechtbank voldoende grond om op de voorliggende verzoeken Nederlands recht toe te passen.
4.35.
De man heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat zijn verzoek als een bevel tot verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap moet worden beschouwd.
4.36.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat partijen het eens zijn over de inboedelgoederen, zodat geen beslissing meer nodig is op haar verzoek om de inboedelgoederen aan haar toe te delen. Gelet hierop heeft de vrouw dit verzoek ingetrokken. Dit verzoek kan dan ook niet meer worden beoordeeld en zal daarom worden afgewezen.
Inzicht in de huwelijksgemeenschap
4.37.
Op de mondelinge behandeling is namens de vrouw toegelicht dat haar verzoek, de man te verplichten de huwelijksgemeenschap inzichtelijk te maken door het indienen van bescheiden, moet worden beschouwd als een verzoek te vorderen dat de verdeling aanvangt met een boedelbeschrijving ingevolge artikel 3:194 lid 1 BW.
4.38.
De man heeft in reactie op dit verzoek van de vrouw verklaard dat hij in Turkije geen vermogen, spaargeld of schulden heeft. In Nederland behoort volgens hem tot het huwelijksvermogen:
- de inboedel;
- het saldo op de bankrekeningen bij de ABN Amro met [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , beiden op naam van [de man] , op de peildatum (18 mei 2022);
- een krediet bij de ABN Amro, per saldo op de peildatum (18 mei 2022) € 16.242,63;
- de activa en passiva van de eenmanszaak van de man, [bedrijf] . De rechtbank gaat ervan uit dat de door de man opgegeven goederen en schuld in de huwelijksgemeenschap vallen. Mocht blijken dat er toch nog andere goederen zijn dan de man heeft opgegeven, geldt lid 2 van artikel 3:194 BW en verbeurt de man zijn aandeel in die goederen aan de vrouw. Gelet op het voorgaande is geen nadere beslissing op dit verzoek van de vrouw nodig van de rechtbank, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Afspraken over de verdeling van de huwelijksgemeenschap
4.39.
De huwelijksgemeenschap van partijen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek (BW) ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 18 mei 2022. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden.
4.40.
Op de mondelinge behandeling is door de vrouw voorgesteld afspraken te maken over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, ondanks dat aan de rechtbank geen verzoek voorligt om de huwelijksgemeenschap te verdelen. De man heeft daarmee ingestemd. Vervolgens hebben partijen over (de verdeling van) voornoemde bestanddelen overeenstemming bereikt, als volgt.
Inboedelgoederen
De inboedelgoederen van de echtelijke woning, behoudens kleding en privégoederen van de man, worden zonder verdere verrekening aan de vrouw toegedeeld, conform het door haar ingetrokken verzoek. Een en ander zoals hiervoor onder punt 4.36. al is overwogen.
Saldi op de bankrekeningen
De saldi op de bankrekeningen bij de ABN Amro met rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , beiden op naam van [de man] , worden, conform het voorstel van de man, aan hem toegedeeld zonder verdere verrekening.
Activa en passiva van de eenmanszaak
De activa en passiva van de eenmanszaak [bedrijf] worden, conform het voorstel van de man, aan hem toegedeeld zonder verdere verrekening.
Krediet bij de ABN Amro
Conform het voorstel van de man zal de man de aflossing van het krediet op zich nemen en zal hij dus volledig draagplichtig zijn voor deze schuld. Partijen zijn het erover eens dat het saldo van dit krediet op de peildatum € 16.242,63 bedroeg.
4.41.
Gelet op deze afspraken, die tussen partijen bindend zijn gemaakt, zal het verzoek van de man te bevelen dat partijen over gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] te [plaats] (Turkije) met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007, zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de datum van deze beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 460,= (vierhonderdzestig euro) per maand;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 658,= (zeshonderdachtenvijftig euro) per maand;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres];
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.