6.3Het oordeel van de rechtbank
Op 11 mei 2021 heeft verdachte de advocaten van het [advocatenkantoor] per e-mail bedreigd, door onder meer te schrijven dat zij geen flauw idee hebben wat er met hen staat te gebeuren. Op 18 mei 2021 heeft verdachte een e-mail gestuurd naar de Rijksrecherche dat [achternaam] moet gaan uitkijken naar haar begrafenis. Op 27 mei 2021 heeft verdachte misdaadjournalist [slachtoffer 1] bedreigd door een Whatsappbericht te sturen naar de tiplijn van De Telegraaf, waarin onder meer stond dat verdachte en zijn team [slachtoffer 1] zo snel mogelijk zouden komen opzoeken om hem pijn te laten ervaren door hem te martelen met een hakbijl. Verdachte is voor deze drie bedreigingen op 28 mei 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. Vanaf 10 juni 2021 heeft de raadkamer de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. In de schorsingsperiode, op 3 augustus 2021, heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Verdachte heeft voor de ambassade van Saudi-Arabië in Den Haag een open rugtas met daarin zichtbaar een munitiekist weggelegd. Verdachte is weggelopen en heeft deze spullen daar achtergelaten met het doel om andere mensen te doen geloven dat de rugtas met daarin de munitiekist zou ontploffen.
Dit zijn ernstige strafbare feiten. De indringende teksten die door verdachte naar de advocaten van [advocatenkantoor] en [slachtoffer 1] zijn verstuurd, hebben hen, maar ook de mensen om hen heen, een beangstigend en onveilig gevoel gegeven. Advocaten en journalisten vervullen een wezenlijke functie in de rechtsstaat en zij moeten hun werk kunnen verrichten zonder angst voor en beletsel van hun veiligheid. Verdachte heeft hier met zijn bedreigende berichten een inbreuk op gemaakt. De rechtbank weegt het feit gepleegd bij de ambassade van Saudi-Arabië eveneens zwaar. Het personeel van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie is ter plaatse gekomen en voor hen en al het aanwezige personeel van de ambassade moeten het een paar angstige en onzekere minuten zijn geweest. Ook voor omwonenden en andere personen die zich geconfronteerd zagen met afzetlinten en de inzet van politie moet dit een onveilig gevoel teweeg hebben gebracht en bovendien hinder hebben veroorzaakt omdat het openbaar vervoer tijdelijk is stilgelegd.
Zoals onder paragraaf 5.2 is overwogen, kunnen de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte worden toegerekend aangezien hij de feiten heeft gepleegd onder invloed van een ongespecificeerde psychotische stoornis. Er kan aan verdachte daarom geen straf worden opgelegd. Ter beantwoording van de vraag of een maatregel en zo ja welke aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op het reeds onder paragraaf 5.2 vermelde PBC-rapport. De onderzoekers hebben destijds op 18 juli 2022 geconcludeerd dat indien de stoornis van verdachte in combinatie met de narcistische afweer onbehandeld blijft, dit in de toekomst van grote invloed zal zijn op het algehele functioneren van verdachte en dus op het recidivegevaar. In combinatie met het middelengebruik zou het psychiatrische beeld en daarmee het recidivegevaar mogelijk nog verder toenemen. Verdachte heeft geen ziekte-inzicht, weigert de inname van medicijnen en heeft zich aan eerdere behandelingen onttrokken. Ook de leefomstandigheden van verdachte zijn op alle gebieden problematisch. Verdachte zal vanuit zijn overtuigingen doorgaan met zijn missie om zijn woning terug te krijgen en hiervoor alles in het werk te stellen. De kans op herhaling van feiten als tenlastegelegd is daardoor groot. Het recidivegevaar wordt uitsluitend bepaald door de bij de ongespecificeerde psychotische stoornis passende waandenkbeelden en het gevaar kan worden beteugeld door deze stoornis te behandelen. De behandeling dient gericht te zijn op verdere diagnostiek, het instellen van medicatie, het bewerkbaar maken van de narcistische afweer en de controle op het gebruik van middelen. De verwachting bestaat dat de toestand onder invloed van medicatie op den duur zal verbeteren. De onderzoekers hebben in hun rapport geconcludeerd dat een tbs-maatregel niet noodzakelijk wordt geacht omdat de behandeling van verdachte ook kan worden gewaarborgd onder een zorgmachtiging. Het advies van de onderzoekers in hun rapport luidt derhalve om over te gaan tot het onderzoeken van de mogelijkheid tot het afgeven van een zorgmachtiging via de schakelbepaling van artikel 2.3 Wet forensische zorg.
De rechtbank heeft laten onderzoeken of een zorgmachtiging afgegeven kan worden. Uit dit onderzoek is gebleken dat de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur hebben geconcludeerd dat thans niet is voldaan aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging, omdat dit niet doelmatig dan wel proportioneel wordt geacht en verdachte wilsbekwaam zou zijn ten aanzien van de beslissing of hij zich al dan niet onder behandeling wil stellen. Ter zitting is door de geneesheer-directeur naar voren gebracht dat indien de rechtbank over zal gaan tot het afgeven van een zorgmachtiging, deze in de praktijk op dit moment niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank heeft gelet op deze adviezen bij afzonderlijke beslissing van heden bepaald dat er geen zorgmachtiging afgegeven zal worden.
De reclassering heeft over verdachte op 20 juni 2023, in het kader van de naleving van de schorsingsvoorwaarden, een voortgangsverslag opgesteld. Hieruit blijkt dat naarmate de tijd vorderde het steeds lastiger werd om toezicht te houden op het functioneren van verdachte en zijn situatie. Verdachte kwam in de gesprekken met de reclassering dwingend en verward over in zijn gedrag. Verdachte gaf in deze gesprekken ook aan dat alles een onderdeel is van het geheel en dat men later wel zal begrijpen wat hij bedoelt. Indien mensen een andere mening hebben dan die van verdachte, zag verdachte dit als een signaal dat iedereen hem en zijn gezin wil tegenwerken. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld dat toen verdachte werd gevraagd naar zijn mening omtrent het uitbreiden van zijn uren van zijn enkelband, door verdachte werd aangegeven dat hij dit geen normale vraag vond en werden de medewerkers van de reclassering incapabel genoemd.
Ter zitting zijn de onderzoekers van het PBC, te weten [psychiater 2] en [GZ-psycholoog] , als deskundige gehoord. De deskundigen hebben – kort en samengevat – verklaard verbaasd te zijn over de conclusie van de onafhankelijke psychiater en de geneesheer-directeur dat er geen noodzaak is tot verplichte zorg. Zij hebben benadrukt dat verdachte in het PBC zes weken lang is geobserveerd in een klinische setting. Verdachte maakte op het eerste gezicht bij de onderzoekers van het PBC een goede indruk en kwam over als een amicale man die veel praatte. Pas in de loop van de contacten in het PBC liet verdachte een ernstig verward beeld zien en kwam naar voren dat de psychische problematiek een stuk heftiger was dan in eerste instantie werd gedacht. Ter zitting zijn de bevindingen en conclusies van de reclassering uit het voortgangsverslag over de afgelopen periode aan de deskundigen voorgelegd. De deskundigen hebben verklaard dat het onderzoek naar verdachte al langere tijd geleden heeft plaatsgevonden, maar dat de recente conclusies van de reclassering en de uitspraken die verdachte daar heeft gedaan, passen bij de paranoïde waandenkbeelden die zij destijds eveneens hebben waargenomen bij verdachte. Hierdoor lijkt geen sprake van een wezenlijk ander beeld van verdachte en zijn stoornis. Daarnaast zijn er momenteel meerdere stressfactoren in het leven van verdachte waaronder het ontbreken van stabiele huisvesting, het voortduren van de uithuisplaatsing van zijn dochter en de beslaglegging op zijn uitkering. Deze factoren kunnen de symptomen die voortvloeien uit de stoornis verergeren. Destijds werd door de deskundigen een tbs-maatregel met dwangverpleging niet noodzakelijk geacht omdat verdachte geen fysieke agressie jegens personen heeft laten zien, enkel verbale agressie en agressie tegen goederen. Aan de andere kant is volgens de deskundigen behandeling, met als belangrijk onderdeel de inname van anti-psychotische medicatie, noodzakelijk om het recidiverisico te laten afnemen. Gelet op het feit dat er geen sprake is van enige behandelmotivatie en het gebrek aan ziekte-inzicht zal dit moeten plaatsvinden binnen een gedwongen kader in een forensisch klinische setting. De deskundigen hebben geen antwoord kunnen geven op de vraag wat voor maatregel er volgens hen zou moeten volgen, nu de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur negatief hebben geadviseerd over het afgeven van een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft alle adviezen en omstandigheden tegen elkaar afgewogen. De deskundigen hebben zowel in hun rapport als ter zitting helder gemotiveerd waarom zij een behandeling binnen een gedwongen kader in een forensisch klinische setting noodzakelijk achten. Hoewel de deskundigen verdachte bijna een jaar geleden hebben beoordeeld, blijkt uit het voortgangsverslag van de reclassering en uit het pleidooi van de raadsvrouw dat de stoornis en de daarmee samenhangende waandenkbeelden nog steeds aanwezig zijn. Hierdoor acht de rechtbank het recidiverisico dat voortvloeit uit de stoornis onverminderd hoog waardoor behandeling binnen een gedwongen kader in een forensisch klinische setting nog steeds noodzakelijk is. Omdat niet is voldaan aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging en omdat de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis door de wetgever is afgeschaft, is de oplegging van een tbs-maatregel de enige mogelijkheid die overblijft om het recidivegevaar te beteugelen en de maatschappij tegen verdachte te beschermen.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een tbs met voorwaarden, omdat uit zowel het PBC-rapport als uit de rapporten van de reclassering blijkt dat verdachte geen ziektebesef en -inzicht heeft en ongemotiveerd is voor de anti-psychotische medicatie, wat juist nodig om de stoornis te behandelen en het daarmee samenhangende recidiverisico te verminderen. Dit betekent dat er geen andere optie overblijft dan over te gaan tot de oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Aan de formele vereisten voor de oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte gepleegde misdrijven vallen onder artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van een tbs-maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico, dat wordt ingegeven door de psychotische stoornis van verdachte.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat het passend en geboden is om aan verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen. De feiten waarvoor verdachte is veroordeeld betreffen geen misdrijven die waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Een veroordeling voor een bedreiging kan een ongemaximeerde tbs kan rechtvaardigen mits er een daadwerkelijke fysieke toenadering heeft plaatsgevonden. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake. Gelet hierop kan de totale duur van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Nu gelet op de aard van de bij verdachte bestaande stoornis, langdurige waarborgen met het oog op toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, noodzakelijk lijken, acht de rechtbank het ter beveiliging van de maatschappij noodzakelijk om naast de tbs-maatregel een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om aan verdachte na afloop van de tbs-maatregel binnen een dwangkader gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden op te leggen.
De rechtbank oordeelt tot slot dat de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. Het recidiverisico is zoals hiervoor overwogen hoog. Afgelopen jaar is verdachte, gedurende zijn schorsingsperiode, niet gerecidiveerd. Echter, valt niet uit te sluiten dat de schorsingsvoorwaarden, waaronder het dragen van een enkelband, hieraan een grote bijdrage hebben geleverd. Het wegvallen van deze voorwaarden zou het risico op recidive kunnen vergroten waardoor een opheffing van de schorsing noodzakelijk wordt geacht.