ECLI:NL:RBZWB:2023:5049

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
02/139416-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreigingen aan advocaat en journalist en plaatsen en achterlaten van voorwerpen voor de ambassade van Saudi-Arabië met het oogmerk anderen te doen geloven dat hierdoor een ontploffing teweeg kon worden gebracht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1977. De verdachte is beschuldigd van bedreigingen aan het adres van een journalist en advocaten, alsook van het plaatsen van voorwerpen bij de ambassade van Saudi-Arabië met de intentie om anderen te doen geloven dat er een ontploffing kon plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in staat was om de feiten aan zichzelf toe te rekenen vanwege een ongespecificeerde psychotische stoornis. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd, omdat er een hoog recidiverisico bestaat. De rechtbank heeft ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking opgelegd, conform artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De zaak is behandeld op de zitting van 5 juli 2023, waar de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft de bedreigingen en de plaatsing van de voorwerpen bewezen verklaard, maar heeft de verdachte niet strafbaar verklaard vanwege zijn geestelijke toestand. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, gezien het hoge recidivegevaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/139416-21
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
raadsvrouw mr. S. Kegreisz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. K. Pieters, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: bedreiging van [slachtoffer 1] ;
feit 2: bedreiging van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
feit 3: primair: het plaatsen en achterlaten van voorwerpen voor de ambassade van Saudi-Arabië met het oogmerk om anderen te doen geloven dat door deze voorwerpen een ontploffing teweeg kon worden gebracht. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als een bedreiging met een terroristisch oogmerk.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft verdachte ontkend dat hij de tenlastegelegde teksten heeft verstuurd. Verdachte heeft een alternatief scenario geschetst, namelijk dat zijn telefoon/account is gehackt en dat de berichten derhalve door iemand anders zijn verstuurd. Dit scenario is niet door de politie onderzocht, aangezien de telefoon van verdachte is vernietigd. Ten aanzien van feit 3 heeft verdachte verklaard dat hij niet de intentie had om mensen te laten schrikken. Hij is in zijn dronken toestand, waarbij hij in een schreeuw om hulp voor de ambassade stond, vergeten om de rugzak mee te nemen. Het oogmerk op het anderen doen geloven dat er een ontploffing teweeg kon worden gebracht, ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte omstreeks 27 mei 2021 met het [telefoonnummer] een Whatsappbericht heeft gestuurd naar de tiplijn van De Telegraaf met daarin onder meer de volgende tekst:
“ [slachtoffer 1] …. ik en mijn team komen jou zsm even even even pijn laten ervaren…. eventjes maar.... en dan gaan we weer opnieuw beginnen met jouw lijf te martelen....met hakbijlen zijn wij erg graag bezig.”. Voor de rechtbank staat onmiskenbaar vast dat dit bericht was gericht aan misdaadjournalist [slachtoffer 1] , aangezien hij werkzaam is bij De Telegraaf. [slachtoffer 1] is op 27 mei 2021 door een medewerker van De Telegraaf op de hoogte gesteld van het voornoemde Whatsappbericht.
Verdachte heeft ontkend dat hij het bericht naar De Telegraaf heeft gestuurd. Hij heeft verklaard dat hij het [telefoonnummer] , niet meer gebruikte en dat iemand anders gebruik heeft gemaakt van zijn Whatsappaccount dan wel dat zijn telefoon is gehackt. Dit scenario acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft ook niet mee willen werken om dit scenario te onderzoeken. Immers, toen de politie verdachte vroeg om zijn toegangscode, heeft verdachte aangegeven niet mee te willen werken aan het onderzoek en heeft hij zijn code niet afgegeven. Ook in de dagen daarna is verdachte hier niet op teruggekomen, door alsnog zijn code aan de politie af te geven. De telefoon van verdachte is uiteindelijk vernietigd, waardoor onderzoek naar het door hem geschetste scenario, door onder meer zijn eigen toedoen, niet heeft kunnen plaatsvinden.
Daarnaast wordt het door verdachte geschetste alternatieve scenario weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Verdachte heeft verklaard dat hij in het verleden gebruik heeft gemaakt van het [telefoonnummer] . Uit onderzoek is gebleken dat dit 06-nummer op 27 mei 2021 niet meer in gebruik was. Dit betekent echter niet dat je vanuit dat telefoonnummer geen Whatsappberichten meer kan versturen. Het Whatsappaccount gekoppeld aan dat 06-nummer blijft namelijk, ook na stopzetting van dat nummer, actief op de telefoon waar het account eerder middels een sms-bericht op is geverifieerd. Middels een wifi-verbinding kunnen vanuit dat Whatsappaccount berichten worden verstuurd. Het Whatsappaccount gekoppeld aan het [telefoonnummer] was op 30 mei 2021 actief op de iPhone die in de woning van de vrouw van verdachte is aangetroffen. De vrouw van verdachte heeft verklaard dat dit de oude telefoon van verdachte was, maar dat met die telefoon nog wel Whatsapp kon worden gebruikt. De profielfoto van het account betrof bovendien een foto van verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat een Whatsappaccount maar op één telefoon tegelijkertijd actief kan zijn. Op het moment dat een Whatsappaccount wordt overgezet naar een ander toestel, dient de gebruiker van dat toestel dit account te verifiëren middels een sms-bericht. Gelet op het feit dat het [telefoonnummer] op 27 mei 2021 niet meer in gebruik was, kon dit nummer dus ook geen sms-berichten meer ontvangen en dus niet door iemand anders op een ander toestel worden gebruikt ter verificatie van het Whatsappaccount. Dit betekent dus dat het onmogelijk is dat iemand anders dan verdachte op een ander toestel gebruik heeft gemaakt van het Whatsappaccount dat gekoppeld is aan het [telefoonnummer] . Voor het scenario dat de iPhone van verdachte zelf is gehackt, zitten geen aanwijzingen in het dossier. Het hacken van een iPhone is bovendien ontzettend lastig vanwege de sterke beveiligingsmaatregelen, het gesloten ecosysteem van Apple en de regelmatige software-updates die eventuele kwetsbaarheden dichten. Apple’s actieve beveiligingsonderzoeken en bug bounty-programma dragen ook bij aan het verminderen van potentiële zwakke punten. Gelet daarop in samenhang bezien met alle andere omstandigheden, acht de rechtbank het dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat de iPhone van verdachte gehackt is met als doel deze berichten te versturen.
Doordat verdachte de bovengenoemde tekst naar De Telegraaf heeft gestuurd en het gaat om woorden die zonder meer een bedreiging met zware mishandeling opleveren, heeft hij “vol” opzet gehad op de bedreiging van [slachtoffer 1] . De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor feit 1.
Feit 2
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 11 mei 2021 een e-mail heeft gestuurd naar het [e-mailadres 1] , het e-mailadres in gebruik bij [advocatenkantoor] . In deze e-mail stond de tekst:
“Denk nou niet na... Ik heb de touwtjes stevig in handen kut!! Je hebt nog geen flauw idee wat er gaat gebeuren omtrent JOU en jullie consortium”.Achter dit bericht stonden verschillende emoticons, te weten een duivel, ontploffingen, een middelvinger, een oneindig teken en een paar biddende handen. Op 18 mei 2021 is er door verdachte een e-mail naar de Rijksrecherche gestuurd met daarin de tekst: “
[achternaam] moet uitkijken naar haar begrafenis”. [slachtoffer 3] is van dit bericht door de Rijksrecherche op de hoogte gesteld.
Verdachte heeft net als bij feit 1 ontkend dat hij deze e-mails naar het advocatenkantoor en de Rijksrecherche heeft gestuurd, dit zou wederom het resultaat zijn van het hacken van zijn telefoon. Zoals onder feit 1 reeds beschreven is dit scenario niet aannemelijk geworden en heeft verdachte geen medewerking verleend aan het onderzoek aan zijn telefoon. Beide e-mails zijn verzonden vanaf het [e-mailadres 2] en onder de e-mails staat de tekst “verstuurd vanaf mijn iPhone”. De e-mail die is binnengekomen bij de Rijksrecherche blijkt te zijn gestuurd vanaf het IP-adres van de buurman van verdachte. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij gebruik maakte van het Wifi-netwerk van zijn buurman. Gelet op het voorgaande en het eerder overwogene met betrekking tot het hacken van zijn iPhone acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en schuift deze terzijde.
Door het versturen van de voornoemde e-mail naar het algemene e-mailadres van het [advocatenkantoor] waarin wordt gesproken over “
jullieconsortium” en het versturen van de e-mail aan de Rijksrecherche heeft verdachte “vol” opzet gehad op de bedreiging van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De gebruikte woorden zijn zonder meer aan te merken als bedreigend en wel met een levensdelict. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2.
Feit 3
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 3 augustus 2021 een heksenmasker en een rugzak met daarin een munitiekist heeft geplaatst en achtergelaten voor de ambassade van het Koninkrijk Saudi-Arabië, gelegen aan de Koninginnegracht 26 te ’s-Gravenhage.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de voorwerpen, met uitzondering van het heksenmasker, kan worden afgeleid dat verdachte de voorwerpen daar heeft neergelegd en achtergelaten met het oogmerk om anderen te doen geloven dat hierdoor een ontploffing teweeg kon worden gebracht. Het heksenmasker was duidelijk niet geschikt om de indruk te wekken dat het zou kunnen ontploffen. De bewuste plaatsing van een open rugzak met daarin zichtbaar een munitiekist, waarop een explosiefteken staat afgebeeld, leidt noodzakelijkerwijs tot het gevolg dat anderen hierdoor denken dat door deze voorwerpen een ontploffing teweeg kan worden gebracht. Dat geldt des te sterker nu verdachte deze goederen niet voor een willekeurig gebouw, maar voor een ambassade heeft geplaatst. Het kan niet anders dan dat verdachte dit gevolg heeft gewild. De verklaring van verdachte dat hij de rugzak daar per ongeluk zou zijn vergeten, wordt voor het eerst ter zitting door zijn raadsvrouw ter sprake gebracht. Verdachte heeft dit zelf eerder niet verklaard. Toen de politie verdachte heeft aangehouden heeft verdachte tegenover de verbalisanten juist verklaard dat hij de voorwerpen daar heeft achtergelaten omdat hij een boodschap wilde overbrengen. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde onder feit 3.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
omstreeks 27 mei 2021 in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een Whatsappbericht te sturen met de tekst “ [slachtoffer 1] .... ik en mijn team komen jou zsm even even even pijn laten gaan ervaren.... eventjes maar.... en dan gaan we weer opnieuw beginnen met jouw lijf te martelen....met hakbijlen zijn wij erg graag bezig“;
feit 2
op meerdere tijdstippen in de periode van 11 mei 2021 tot en met 18 mei 2021 te Rotterdam, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , werkzaam bij het [advocatenkantoor] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door e-mails te sturen met de tekst
- " Denk nou niet na... Ik heb de touwtjes stevig in handen kut!! Je hebt nog geen
flauw idee wat er gaat gebeuren omtrent JOU en jullie consortium" en
- emoticons heeft toegevoegd als zijnde “een duivel en ontploffingen en een middelvinger en een oneindigteken en een paar biddende handen“ en
- “ [achternaam] moet gaan uitkijken naar haar begrafenis”;
feit 3
op 3 augustus 2021 te 's-Gravenhage voorwerpen, te weten een rugtas en een munitiekist, op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats, de ambassade van het Koninkrijk Saudi-Arabië, gelegen aan Koninginnegracht 26, heeft achtergelaten en geplaatst, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een
ontploffing kon worden teweeggebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.1
De strafbaarheid van verdachte
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de feiten vanwege zijn stoornis niet aan hem kunnen worden toegerekend.
De raadsvrouw heeft bepleit dat, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, de feiten wel aan verdachte kunnen worden toegerekend, aangezien verdachte ontkent dat hij leed en/of lijdt aan een geestelijke stoornis.
Bij de beoordeling of verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 18 juli 2022. Hierin wordt door de onderzoekers [psychiater 1] (psychiater in opleiding) onder supervisie van [psychiater 2] en [GZ-psycholoog] geconcludeerd dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten leed aan een ongespecificeerde psychotische stoornis. Deze stoornis heeft ervoor gezorgd dat sprake was van een vertekening van de realiteit en van oordeels- en kritiekstoornissen. Door de paranoïde wanen die verdachte had, heeft hij situaties verkeerd geïnterpreteerd en verkeerde conclusies getrokken. Bij verdachte bestond de overtuiging dat zijn voormalig compagnon hem iets aan wilde doen en dat allerlei instellingen, organisaties en personen bewust achter verdachte en zijn familie aanzaten. Op basis van het algeheel functioneren dat tot tenminste 2018 ongestoord lijkt, kan worden aangenomen dat zijn gedrag ten tijde van de bewezenverklaarde feiten veroorzaakt werd door de stoornis en niet passend is bij verdachtes normale functioneren van voordien. Verdachte was niet in staat tot gezonde overwegingen. Verdachte werd op alle momenten sterk beïnvloed door de beschreven functiestoornissen waardoor er geen keuzevrijheid meer was. De onderzoekers hebben geadviseerd om de bewezenverklaarde feiten in zijn geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie uit het PBC-rapport over en stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen, waarbij de duur gelet op de strafbare feiten gemaximeerd is tot een periode van maximaal vier jaar. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het kader van de zorgmachtiging (artikel 2.3 van de Wet forensische zorg) niet toereikend en passend is. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, van artikel 38z Wetboek van Strafrecht, op te leggen om verdachte ook na afloop van de tbs te kunnen begeleiden en behandelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte geen tbs-maatregel op te leggen. De onderzoekers van het PBC achten een tbs-maatregel niet nodig en afgelopen jaar is verdachte, gedurende zijn schorsing, niet gerecidiveerd. Verdachte ontkent dat hij lijdt aan een geestelijke stoornis en heeft eigenlijk alleen hulp nodig bij zijn maatschappelijke re-integratie. Bij een veroordeling is verzocht om aan verdachte een straf op te leggen conform de straffen die volgen uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Dit betreffen aanzienlijk lagere gevangenisstraffen, dan de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 11 mei 2021 heeft verdachte de advocaten van het [advocatenkantoor] per e-mail bedreigd, door onder meer te schrijven dat zij geen flauw idee hebben wat er met hen staat te gebeuren. Op 18 mei 2021 heeft verdachte een e-mail gestuurd naar de Rijksrecherche dat [achternaam] moet gaan uitkijken naar haar begrafenis. Op 27 mei 2021 heeft verdachte misdaadjournalist [slachtoffer 1] bedreigd door een Whatsappbericht te sturen naar de tiplijn van De Telegraaf, waarin onder meer stond dat verdachte en zijn team [slachtoffer 1] zo snel mogelijk zouden komen opzoeken om hem pijn te laten ervaren door hem te martelen met een hakbijl. Verdachte is voor deze drie bedreigingen op 28 mei 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. Vanaf 10 juni 2021 heeft de raadkamer de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. In de schorsingsperiode, op 3 augustus 2021, heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Verdachte heeft voor de ambassade van Saudi-Arabië in Den Haag een open rugtas met daarin zichtbaar een munitiekist weggelegd. Verdachte is weggelopen en heeft deze spullen daar achtergelaten met het doel om andere mensen te doen geloven dat de rugtas met daarin de munitiekist zou ontploffen.
Dit zijn ernstige strafbare feiten. De indringende teksten die door verdachte naar de advocaten van [advocatenkantoor] en [slachtoffer 1] zijn verstuurd, hebben hen, maar ook de mensen om hen heen, een beangstigend en onveilig gevoel gegeven. Advocaten en journalisten vervullen een wezenlijke functie in de rechtsstaat en zij moeten hun werk kunnen verrichten zonder angst voor en beletsel van hun veiligheid. Verdachte heeft hier met zijn bedreigende berichten een inbreuk op gemaakt. De rechtbank weegt het feit gepleegd bij de ambassade van Saudi-Arabië eveneens zwaar. Het personeel van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie is ter plaatse gekomen en voor hen en al het aanwezige personeel van de ambassade moeten het een paar angstige en onzekere minuten zijn geweest. Ook voor omwonenden en andere personen die zich geconfronteerd zagen met afzetlinten en de inzet van politie moet dit een onveilig gevoel teweeg hebben gebracht en bovendien hinder hebben veroorzaakt omdat het openbaar vervoer tijdelijk is stilgelegd.
Zoals onder paragraaf 5.2 is overwogen, kunnen de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte worden toegerekend aangezien hij de feiten heeft gepleegd onder invloed van een ongespecificeerde psychotische stoornis. Er kan aan verdachte daarom geen straf worden opgelegd. Ter beantwoording van de vraag of een maatregel en zo ja welke aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op het reeds onder paragraaf 5.2 vermelde PBC-rapport. De onderzoekers hebben destijds op 18 juli 2022 geconcludeerd dat indien de stoornis van verdachte in combinatie met de narcistische afweer onbehandeld blijft, dit in de toekomst van grote invloed zal zijn op het algehele functioneren van verdachte en dus op het recidivegevaar. In combinatie met het middelengebruik zou het psychiatrische beeld en daarmee het recidivegevaar mogelijk nog verder toenemen. Verdachte heeft geen ziekte-inzicht, weigert de inname van medicijnen en heeft zich aan eerdere behandelingen onttrokken. Ook de leefomstandigheden van verdachte zijn op alle gebieden problematisch. Verdachte zal vanuit zijn overtuigingen doorgaan met zijn missie om zijn woning terug te krijgen en hiervoor alles in het werk te stellen. De kans op herhaling van feiten als tenlastegelegd is daardoor groot. Het recidivegevaar wordt uitsluitend bepaald door de bij de ongespecificeerde psychotische stoornis passende waandenkbeelden en het gevaar kan worden beteugeld door deze stoornis te behandelen. De behandeling dient gericht te zijn op verdere diagnostiek, het instellen van medicatie, het bewerkbaar maken van de narcistische afweer en de controle op het gebruik van middelen. De verwachting bestaat dat de toestand onder invloed van medicatie op den duur zal verbeteren. De onderzoekers hebben in hun rapport geconcludeerd dat een tbs-maatregel niet noodzakelijk wordt geacht omdat de behandeling van verdachte ook kan worden gewaarborgd onder een zorgmachtiging. Het advies van de onderzoekers in hun rapport luidt derhalve om over te gaan tot het onderzoeken van de mogelijkheid tot het afgeven van een zorgmachtiging via de schakelbepaling van artikel 2.3 Wet forensische zorg.
De rechtbank heeft laten onderzoeken of een zorgmachtiging afgegeven kan worden. Uit dit onderzoek is gebleken dat de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur hebben geconcludeerd dat thans niet is voldaan aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging, omdat dit niet doelmatig dan wel proportioneel wordt geacht en verdachte wilsbekwaam zou zijn ten aanzien van de beslissing of hij zich al dan niet onder behandeling wil stellen. Ter zitting is door de geneesheer-directeur naar voren gebracht dat indien de rechtbank over zal gaan tot het afgeven van een zorgmachtiging, deze in de praktijk op dit moment niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank heeft gelet op deze adviezen bij afzonderlijke beslissing van heden bepaald dat er geen zorgmachtiging afgegeven zal worden.
De reclassering heeft over verdachte op 20 juni 2023, in het kader van de naleving van de schorsingsvoorwaarden, een voortgangsverslag opgesteld. Hieruit blijkt dat naarmate de tijd vorderde het steeds lastiger werd om toezicht te houden op het functioneren van verdachte en zijn situatie. Verdachte kwam in de gesprekken met de reclassering dwingend en verward over in zijn gedrag. Verdachte gaf in deze gesprekken ook aan dat alles een onderdeel is van het geheel en dat men later wel zal begrijpen wat hij bedoelt. Indien mensen een andere mening hebben dan die van verdachte, zag verdachte dit als een signaal dat iedereen hem en zijn gezin wil tegenwerken. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld dat toen verdachte werd gevraagd naar zijn mening omtrent het uitbreiden van zijn uren van zijn enkelband, door verdachte werd aangegeven dat hij dit geen normale vraag vond en werden de medewerkers van de reclassering incapabel genoemd.
Ter zitting zijn de onderzoekers van het PBC, te weten [psychiater 2] en [GZ-psycholoog] , als deskundige gehoord. De deskundigen hebben – kort en samengevat – verklaard verbaasd te zijn over de conclusie van de onafhankelijke psychiater en de geneesheer-directeur dat er geen noodzaak is tot verplichte zorg. Zij hebben benadrukt dat verdachte in het PBC zes weken lang is geobserveerd in een klinische setting. Verdachte maakte op het eerste gezicht bij de onderzoekers van het PBC een goede indruk en kwam over als een amicale man die veel praatte. Pas in de loop van de contacten in het PBC liet verdachte een ernstig verward beeld zien en kwam naar voren dat de psychische problematiek een stuk heftiger was dan in eerste instantie werd gedacht. Ter zitting zijn de bevindingen en conclusies van de reclassering uit het voortgangsverslag over de afgelopen periode aan de deskundigen voorgelegd. De deskundigen hebben verklaard dat het onderzoek naar verdachte al langere tijd geleden heeft plaatsgevonden, maar dat de recente conclusies van de reclassering en de uitspraken die verdachte daar heeft gedaan, passen bij de paranoïde waandenkbeelden die zij destijds eveneens hebben waargenomen bij verdachte. Hierdoor lijkt geen sprake van een wezenlijk ander beeld van verdachte en zijn stoornis. Daarnaast zijn er momenteel meerdere stressfactoren in het leven van verdachte waaronder het ontbreken van stabiele huisvesting, het voortduren van de uithuisplaatsing van zijn dochter en de beslaglegging op zijn uitkering. Deze factoren kunnen de symptomen die voortvloeien uit de stoornis verergeren. Destijds werd door de deskundigen een tbs-maatregel met dwangverpleging niet noodzakelijk geacht omdat verdachte geen fysieke agressie jegens personen heeft laten zien, enkel verbale agressie en agressie tegen goederen. Aan de andere kant is volgens de deskundigen behandeling, met als belangrijk onderdeel de inname van anti-psychotische medicatie, noodzakelijk om het recidiverisico te laten afnemen. Gelet op het feit dat er geen sprake is van enige behandelmotivatie en het gebrek aan ziekte-inzicht zal dit moeten plaatsvinden binnen een gedwongen kader in een forensisch klinische setting. De deskundigen hebben geen antwoord kunnen geven op de vraag wat voor maatregel er volgens hen zou moeten volgen, nu de onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur negatief hebben geadviseerd over het afgeven van een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft alle adviezen en omstandigheden tegen elkaar afgewogen. De deskundigen hebben zowel in hun rapport als ter zitting helder gemotiveerd waarom zij een behandeling binnen een gedwongen kader in een forensisch klinische setting noodzakelijk achten. Hoewel de deskundigen verdachte bijna een jaar geleden hebben beoordeeld, blijkt uit het voortgangsverslag van de reclassering en uit het pleidooi van de raadsvrouw dat de stoornis en de daarmee samenhangende waandenkbeelden nog steeds aanwezig zijn. Hierdoor acht de rechtbank het recidiverisico dat voortvloeit uit de stoornis onverminderd hoog waardoor behandeling binnen een gedwongen kader in een forensisch klinische setting nog steeds noodzakelijk is. Omdat niet is voldaan aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging en omdat de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis door de wetgever is afgeschaft, is de oplegging van een tbs-maatregel de enige mogelijkheid die overblijft om het recidivegevaar te beteugelen en de maatschappij tegen verdachte te beschermen.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een tbs met voorwaarden, omdat uit zowel het PBC-rapport als uit de rapporten van de reclassering blijkt dat verdachte geen ziektebesef en -inzicht heeft en ongemotiveerd is voor de anti-psychotische medicatie, wat juist nodig om de stoornis te behandelen en het daarmee samenhangende recidiverisico te verminderen. Dit betekent dat er geen andere optie overblijft dan over te gaan tot de oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Aan de formele vereisten voor de oplegging van een tbs-maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De door verdachte gepleegde misdrijven vallen onder artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van een tbs-maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico, dat wordt ingegeven door de psychotische stoornis van verdachte.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat het passend en geboden is om aan verdachte een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen. De feiten waarvoor verdachte is veroordeeld betreffen geen misdrijven die waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Een veroordeling voor een bedreiging kan een ongemaximeerde tbs kan rechtvaardigen mits er een daadwerkelijke fysieke toenadering heeft plaatsgevonden. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake. Gelet hierop kan de totale duur van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan.
Nu gelet op de aard van de bij verdachte bestaande stoornis, langdurige waarborgen met het oog op toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, noodzakelijk lijken, acht de rechtbank het ter beveiliging van de maatschappij noodzakelijk om naast de tbs-maatregel een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om aan verdachte na afloop van de tbs-maatregel binnen een dwangkader gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden op te leggen.
De rechtbank oordeelt tot slot dat de schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. Het recidiverisico is zoals hiervoor overwogen hoog. Afgelopen jaar is verdachte, gedurende zijn schorsingsperiode, niet gerecidiveerd. Echter, valt niet uit te sluiten dat de schorsingsvoorwaarden, waaronder het dragen van een enkelband, hieraan een grote bijdrage hebben geleverd. Het wegvallen van deze voorwaarden zou het risico op recidive kunnen vergroten waardoor een opheffing van de schorsing noodzakelijk wordt geacht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 38z, 57, 142a en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3: primair: een voorwerp op een voor het publiek toegankelijke plaats plaatsen en achterlaten met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht;
- verklaart verdachte
niet strafbaarvoor de bewezenverklaarde feiten en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;

Maatregelen

- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
- bepaalt dat sprake is van een
gemaximeerdeterbeschikkingstelling;
- legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2023.
mr. J.P.E. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.