ECLI:NL:RBZWB:2023:5080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
BRE 22/1241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 19 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/1241, waarin belanghebbende in beroep ging tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De naheffingsaanslag was opgelegd op 12 februari 2022, na een controle op 2 februari 2022, waarbij geconstateerd werd dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond zonder dat er voor de juiste zone een betaling was gedaan. Belanghebbende had echter wel een betaling gedaan voor een andere zone, wat leidde tot het geschil over de juiste zone-indeling en de bewijslast van de heffingsambtenaar.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de naheffingsaanslag terecht was. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de zone-codes overeenkwamen met de informatie die belanghebbende had ontvangen op het moment van de betaling. Bovendien was er bewijs dat belanghebbende op het moment van de controle een betaling had gedaan, wat de bewijslast voor de heffingsambtenaar verhoogde. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag niet in stand kon blijven en vernietigde de uitspraak op bezwaar, waardoor belanghebbende het griffierecht terugkreeg.

De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de bewijslast die op hem rustte en dat de wijzigingen in de regelgeving rondom parkeerbelastingen ook een rol speelden in de beoordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 februari 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 12 februari 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2.
2.1.
Belanghebbende stond op 2 februari 2022 met een auto voorzien van het kenteken [kenteken] (hierna: de auto), stil op een parkeerplaats op korte afstand van zijn afspraak aan de [straatnaam 1] te [plaats].
2.2.
Belanghebbende heeft op die dag van 10:10 uur tot 11:11 uur € 1,15 aan parkeerbelasting voldaan voor zone [zone] te [plaats].
2.3.
Tijdens een controle met een scanauto op 2 februari 2022 omstreeks 10:34 uur is geconstateerd dat de auto geparkeerd stond in de [straatnaam 2] te [plaats]. De gegevens van deze scan zijn door de computersystemen van het bedrijf dat de controles uitvoert, Cannock Chase, gekoppeld aan en vergeleken met het door de gemeente gehanteerde parkeerbeleid. De uitkomst van deze koppeling/vergelijking is dat het gescande parkeervak is ingedeeld in zone [zone]. Voor het genoemde kenteken was op dat moment voor zone [zone] geen betaaltransactie van parkeerbelasting actief. Daarop is de geautomatiseerde procedure tot vaststelling van een naheffingsaanslag in werking gesteld en is een naheffingsaanslag aangemaakt en aan belanghebbende bekend gemaakt.
2.4.
De naheffingsaanslag van in totaal € 59,62 bestaat uit een bedrag van € 1,72 aan verschuldigde parkeerbelasting en een bedrag van € 57,90 aan kosten voor de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3.
3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het geldende parkeerbeleid op 2 februari 2022
3.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de auto geparkeerd stond in zone [zone]. Uit de foto’s en de geo-informatie van de scanauto die behoren tot de stukken van het geding, volgt dat de auto geparkeerd stond in de [straatnaam 2] te [plaats].
3.4.
De verplichting om voor het gebruik van gemeentelijke parkeervoorzieningen parkeerbelasting te voldoen is geregeld in de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 (hierna: de Verordening). [1] De bevoegdheid tot het aanwijzen van parkeerplaatsen met een betaalplicht is geregeld in artikel 8 van de Verordening. Die verwijst weer naar een apart te nemen besluit.
3.5.
De heffingsambtenaar heeft bij de stukken een afschrift van het zogeheten ‘Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022’ gevoegd. Het betreft de versie die is vastgesteld op 18 januari 2022 (hierna: Januari-besluit). Deze versie is in werking getreden op 1 februari 2022 en was van kracht op de datum waarop belanghebbende heeft geparkeerd.
3.6.
Zowel in de Verordening als in het Januari-besluit is beschreven dat parkeerders kunnen betalen met een telefoon of smartphone. De heffingsambtenaar gebruikt hiervoor de term ‘parkeerapp’, welke term de rechtbank in deze uitspraak ook zal gebruiken.
De bewijslastverdeling
3.7.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag opgelegd. Om van die bevoegdheid gebruik te kunnen maken moet de heffingsambtenaar aannemelijk maken (zo heet de bewijstaak in belastingrecht) dat er geen of te weinig belasting is betaald voor een parkeeractie waarvan bij regelgeving is geregeld dat daarvoor parkeerbelasting verschuldigd was en deze regelgeving ook op juiste wijze is vastgesteld en bekendgemaakt.
Kern van het geschil
3.8.
Tussen partijen is niet in geschil dát er is geparkeerd in de [straatnaam 2] op de gestelde dag en tijd. Ook is niet in geschal dát een betaling met de parkeerapp is gedaan. In geschil komt in de kern neer op de verdeling van de verantwoordelijkheid voor het verschil in zonecodes.
3.9.
Belanghebbendes stelling is dat hij betaald heeft via de parkeerapp voor de zone waar de [straatnaam 2] in was ingedeeld, in zijn visie [zone]. Voor zone [zone] was een betaaltransactie actief op het moment van de controle.
3.10.
In zijn verweerschrift beschrijft de heffingsambtenaar dat de [straatnaam 2] op 2 februari 2022 was ingedeeld in zone [zone]. Als bewijs heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift een plaatje van (een deel van) de zone-indeling opgenomen. Voor zone [zone] was geen betaaltransactie actief op het moment van de controle. Eenzelfde plaatje is opgenomen met betrekking tot zone [zone], waarop zichtbaar is dat die zone onder andere de [straatnaam 3] omvat.
De afweging van de rechtbank
3.11.
De informatie die de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift heeft opgenomen blijkt niet uit de officiële en gepubliceerde stukken zoals zijn omschreven in 3.3 tot en met 3.6 hiervoor. De heffingsambtenaar heeft niet weersproken dát er een betaaltransactie is gestart. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de genoemde zone-codes overeenkomen met hetgeen belanghebbende te zien kreeg op zijn telefoon/smartphone op het moment dat een betaaltransactie werd gestart. Dat is een tekortkoming in de bewijslast die de heffingsambtenaar draagt (zie 3.7 hiervoor). Door dat gebrek komt de grondslag voor de bevoegdheid om na te heffen te vervallen.
3.12.
Bijkomend argument is dat belanghebbende bewijs heeft overgelegd dát een betaling liep op het moment van de constatering, hetgeen de heffingsambtenaar niet heeft betwist. De aanwezigheid van dit bewijsstuk doet de druk op de bewijstaak van de heffingsambtenaar toenemen om aannemelijk te maken dat uit de lokale regelgeving blijkt dat dit voor een verkeerde zone was. De plaatjes in het verweerschrift zijn daarvoor niet genoeg.
3.13.
Tweede bijkomende argument is dat het Januari-besluit is ingegaan op 1 februari 2022, de dag voor de betreffende parkeeractie. Uit de slotpassages van het Januari-besluit kan worden afgeleid dat eerder op 12 oktober 2021 en op 30 november 2021 beleid is vastgesteld dat van kracht zou worden op 1 februari 2022. Dit beleid is kennelijk tot 2 keer toe aangepast. Raadpleging van deze openbare stukken laat zien dat de wijzigingen ook de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] betrof. De omstandigheid dat de regelgeving meerdere wijzigingen heeft ondergaan doet eveneens de druk op de bewijstaak van de heffingsambtenaar toenemen. En die is, als hiervoor omschreven, niet voldoende ingevuld.
3.14.
Gelet op het voorgaande, alle specifieke omstandigheden van het geval in ogenschouw genomen en in onderling verband beoordeeld, maakt dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is. De naheffingsaanslag kan niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag niet in stand blijft. De rechtbank zal daarom de uitspraak op bezwaar vernietigen en opnieuw op het bezwaar beslissen. Die beslissing houdt in dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Belanghebbende krijgt om die reden ook het griffierecht terug. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat geen verzoek is gedaan, bovendien geen sprake is van de bijstand door een professionele gemachtigde en een reis naar de rechtbank niet nodig is geweest.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en de daarin genomen beslissing;
  • beslist dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd;
  • draagt de heffingsambtenaar op om aan belanghebbende het griffierecht van € 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier op 19 juli 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.De officiële verkorte naam van deze regeling is Verordening parkeerbelastingen Breda 2022, zie artikel 14 van de Verordening.