Op 19 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/1241, waarin belanghebbende in beroep ging tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De naheffingsaanslag was opgelegd op 12 februari 2022, na een controle op 2 februari 2022, waarbij geconstateerd werd dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond zonder dat er voor de juiste zone een betaling was gedaan. Belanghebbende had echter wel een betaling gedaan voor een andere zone, wat leidde tot het geschil over de juiste zone-indeling en de bewijslast van de heffingsambtenaar.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de naheffingsaanslag terecht was. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de zone-codes overeenkwamen met de informatie die belanghebbende had ontvangen op het moment van de betaling. Bovendien was er bewijs dat belanghebbende op het moment van de controle een betaling had gedaan, wat de bewijslast voor de heffingsambtenaar verhoogde. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag niet in stand kon blijven en vernietigde de uitspraak op bezwaar, waardoor belanghebbende het griffierecht terugkreeg.
De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de bewijslast die op hem rustte en dat de wijzigingen in de regelgeving rondom parkeerbelastingen ook een rol speelden in de beoordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.