ECLI:NL:RBZWB:2023:5081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
C/02/409074 / KG ZA 23-186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfdienstbaarheid van overpad tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt in Middelburg, hebben twee buren een geschil over de erfdienstbaarheid van overpad. De eiser, [eiser01], heeft een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, [gedaagde01], omdat zij meent dat haar recht op toegang tot haar perceel wordt belemmerd door de gedaagde. De eiser is eigenaar van een perceel dat is belast met een erfdienstbaarheid ten behoeve van haar toegang via het perceel van de gedaagde. De gedaagde heeft echter een schutting geplaatst en een paal met hangslot neergezet, waardoor de eiser niet meer met een voertuig haar perceel kan bereiken. De eiser stelt dat dit in strijd is met de eerder vastgestelde erfdienstbaarheid en vordert dat de gedaagde deze respecteert, met een dwangsom voor elke overtreding.

De rechtbank heeft op 19 juli 2023 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiser een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat zij door de acties van de gedaagde niet in staat is haar tuin te onderhouden en snoeiafval af te voeren. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde inbreuk maakt op het recht van uitweg van de eiser en dat de vordering van de eiser in de bodemprocedure waarschijnlijk zal worden toegewezen. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de eiser toegewezen en de gedaagde veroordeeld om de erfdienstbaarheid te respecteren, met een dwangsom van € 1.000,- per overtreding en een maximum van € 250.000,-. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.524,98.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/409074 / KG ZA 23-186
Vonnis in kort geding van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
advocaat: mr. A.C.F. Berkhof te Goes,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 15
- de conclusie van antwoord met producties A tot en met D
- de brief van mr. Berkhof van 12 juni 2023 met producties 16 tot en met 19 namens [eiser01]
- de brief van mr. Berkhof van 12 juni 2023 met productie 20 namens [eiser01] .
1.2.
Op 13 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op de rechtbank. De advocaat van [eiser01] heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Van hetgeen partijen verder ter aanvulling van hun standpunten hebben aangevoerd heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Aansluitend is de mondelinge behandeling ter plaatse voortgezet. Na het sluiten van de mondelinge behandeling is de procedure op verzoek van partijen aangehouden, in verband met schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben uiteindelijk geen schikking getroffen waarna [eiser01] verzocht heeft vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] en [gedaagde01] wonen beide aan de [adres01] te [plaats01] . De situatie conform de kadastrale kaart is als volgt:
2.2.
[gedaagde01] is eigenaar van het perceel met woning aan de [adres02] met kadastrale aanduiding [kadastrale aanduiding01] (hierna: [perceel01] ). Dit perceel was voorheen genummerd [nummer01] .
2.3.
[eiser01] is sinds december 2020 eigenaar van het perceel met woning aan de [adres03] met [kadastrale aanduiding02] en het daar achtergelegen (tuin)perceel met [kadastrale aanduiding03] (hierna: [perceel02] . Het [perceel02] is ontstaan uit het voormalige [perceel03] en was voorheen genummerd [nummer02] . In de ruilverkaveling van Walcheren werd dit perceel aangeduid met [nummer03] .
2.4.
In de akte van levering van beide percelen aan [eiser01] van 7 december 2020 staat vermeld:

ERFDIENSTBAARHEID
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden wordt verwezen naar:
a.
Akte van ruilverkaveling van Walcheren, welke akte op veertien november welke akte een afschrift is ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te [plaats01] op diezelfde dag in register Hypotheken [cijfer01] , [deel01] , [nummer04] , waarin ondermeer woordelijk staat vermeld:
“ [volgnummer01] : Erfdienstbaarheid van uitweg, ten behoeve van [nummer03] en ten laste van het perceel gemeente [plaats01] sectie [kadastrale aanduiding04] , welke erfdienstbaarheid is vermeld in akte in bewaring genomen te [plaats01] in register Hypotheken [cijfer01] [deel02] [nummer05]”.
2.5.
In register Hypotheken [cijfer01] [deel02] [nummer05] is het volgende vermeld:

[nummer01] Belast met de erfdienstbaarheid van uitweg te voet of met voertuigen langs de
oostgrens van deze kavel ten nutte van [nummer02] (…) van en naar de [adres01] . Deze
erfdienstbaarheid is om niet”.
2.6.
Bij vonnis van 17 september 2003 van de rechtbank [plaats01] met rolnr. 497/02 is het volgende beslist:

De rechtbank:
- wijzigt, althans vult het plan van toedeling aan met een erfdienstbaarheid die luidt als volgt: “Ten dienste van [kavel01] en te laste van [kavel02] wordt tegen de oostgrens van [kavel02] , gevestigd een erfdienstbaarheid van uitweg ter breedte van 1 meter”.
2.7.
[kavel01] is thans genummerd [perceel04] (op de kadastrale kaart rechtsboven gesitueerd).
2.8.
Naar aanleiding van onderzoek naar erfdienstbaarheden ten laste van [perceel01] , inzake de periode van 14 november 2017 tot en met 23 december 1957, heeft de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers in een verklaring (productie D van [gedaagde01] ) vermeld:
“Gebleken is dat in genoemde inschrijvingen de volgende tekst voorkomt die mogelijk de gevraagde erfdienstbaarheden betreft:
(…)
Akte ingeschreven te [plaats01] op 14 november 2003 in [deel01] nr. [nummer04] (verleden 14 november 2003 voor notaris [notaris01] ter standplaats [plaats01] ):
“Erfdienstbaarheid van uitweg, ten behoeve van [kavel02] en ten laste van het perceel Gemeente [plaats01] sectie [kadastrale aanduiding01] , welke erfdienstbaarheid is vermeld in akte in bewering genomen te [plaats01] in register hypotheken [cijfer01] in [deel02] [nummer05] ”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert, na vermindering van eis, – samengevat – [gedaagde01] te veroordelen de ten behoeve van het perceel van [eiser01] , kadastraal bekend gemeente [plaats01] , [kadastrale aanduiding05] (
rb: bedoeld zal zijn [perceel02]), en ten laste van het perceel van [gedaagde01] , kadastraal bekend gemeente [plaats01] , [kadastrale aanduiding06] , bestaande erfdienstbaarheid, inhoudende dat [eiser01] het recht heeft om te voet en met voertuigen te gaan van en naar de [adres01] te [plaats01] over het perceel van [gedaagde01] , te respecteren, zulks met ingang van 24 uur na betekening van dit vonnis aan [gedaagde01] en voortdurend zolang de erfdienstbaarheid bestaat, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,- per overtreding en voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde01] de vrije toegang belemmert, zulks met een maximum van € 250.000,-. Voorts vordert [eiser01] [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser01] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Het perceel van [gedaagde01] is belast met een erfdienstbaarheid ten behoeve van het [perceel02] van [eiser01] . [gedaagde01] is in een eerdere procedure jegens de rechtsvoorganger van [eiser01] bij verstekvonnis van 30 mei 2018 veroordeeld om voornoemde erfdienstbaarheid te respecteren op straffe van een dwangsom. [gedaagde01] heeft thans een paal met hangslot geplaatst en een schutting opgericht. [eiser01] kan daardoor niet meer met een voertuig naar haar [perceel02] . Ook is het door het plaatsen van de schutting niet meer mogelijk via het perceel van [gedaagde01] [perceel02] te bereiken. [eiser01] kan haar perceel op dit moment slechts bereiken via een ander perceel, waarvoor zij officieel geen toestemming heeft. [gedaagde01] is gehouden om [eiser01] de vrije toegang tot haar perceel te verschaffen. Door het handelen van [gedaagde01] kan [eiser01] nauwelijks snoeiafval afvoeren en heeft zij niet de mogelijkheid haar tuin, [perceel02] , opnieuw in te richten.
3.3.
[gedaagde01] voert – samengevat – het volgende verweer. [gedaagde01] betwist dat zijn perceel is belast met een erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van [eiser01] . De erfdienstbaarheid is met de ruilverkaveling in 1958 komen te vervallen. Voor zover er wel een erfdienstbaarheid op is gevestigd, betreft dit een recht van overpad van slechts één meter breed gesitueerd aan de oostzijde van [perceel01] , grenzend aan [perceel05] . Dit blijkt uit het vonnis van de rechtbank [plaats01] van 17 september 2003 gewezen in het kader van het plan van toedeling in de ruilverkaveling Walcheren (bezwaarnummer [nummer06] ) en ook uit het proces-verbaal van 31 oktober 2002 inzake de behandeling van bezwaarnummer [nummer06] tegen het plan van toedeling. Uit het vonnis en uit de verklaring van de rechtsvoorganger van [gedaagde01] volgt dat [eiser01] slechts gerechtigd is om te voet gebruik te maken van het betreffende stuk grond.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser01] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
[eiser01] stelt dat [gedaagde01] structureel inbreuk maakt op haar recht van uitweg. [eiser01] gebruikt haar [kadastrale aanduiding03] , als tuingrond en heeft veel snoeiafval dat zij door het handelen van [gedaagde01] nauwelijks kan afvoeren. Daarnaast wil [eiser01] haar tuin opnieuw inrichten waarvoor zij materialen en machines dient aan te voeren. Zij wil ongehinderd gebruik kunnen maken van de erfdienstbaarheid. [gedaagde01] zegt dit laatste niet toe te staan. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vordering gegeven.
4.3.
[gedaagde01] heeft enerzijds aangevoerd dat met de ruilverkaveling in 1958 alle erfdienstbaarheden ten laste van zijn perceel zijn komen te vervallen. De rechter gaat aan dit verweer voorbij. [gedaagde01] heeft zijn verweer op dit punt onvoldoende onderbouwd en ook de stukken bevestigen zijn standpunt niet. De rechtbank wijst in dit verband op de hiervoor onder 2.4 aangehaalde leveringsakte en de onder 2.8 aangehaalde verklaring van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers. Uit die stukken kan worden afgeleid dat bestaande de erfdienstbaarheid van uitweg ten behoeve van het perceel van [eiser01] en ten laste van het perceel van Wisseling ten tijde van de ruilverkaveling in 2003 is gehandhaafd. Dat die erfdienstbaarheid voordien reeds was vervallen, blijkt niet uit de stukken of anderszins. De voorzieningenrechter gaat er daarom voorshands van uit dat dit niet het geval is.
4.4.
[gedaagde01] heeft anderzijds aangevoerd dat [eiser01] slechts recht van overpad heeft over het stuk grond aan de oostzijde van zijn perceel ter grootte van één meter breed. De rechter gaat ook hieraan voorbij om redenen als volgt. [gedaagde01] verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar punt 2.2. in het vonnis van de rechtbank [plaats01] van 17 september 2003. Hierin is onder andere, als weergave van het standpunt van de landinrichtingscommissie, het volgende vermeld:

Een erfdienstbaarheid van 2 meter breed, waarop reclamante nog steeds aanspraak maakt, heeft geen zin nu de heer [naam01] slechts bereid is medewerking te verlenen aan het vestigen van een
erfdienstbaarheid, waarop de over het perceel van mevrouw [naam02] te vestigen
erfdienstbaarheid aansluit, van 1 meter breed. Aangezien zijn perceel buiten het blok is gelegen
kan in het kader van de ruilverkaveling van hem geen breder pad afgedwongen worden.
Mw. [naam02] was voorheen de eigenares van [perceel02] (rechtsvoorgangster van [eiser01] ). [naam01] was op dat moment eigenaar van [adres02] en [perceel01] (rechtsvoorganger van [gedaagde01] ).
Uit het door [gedaagde01] overgelegde proces-verbaal van de zitting van 31 oktober 2002 (ter behandeling van het bezwaar van mw. [naam03] (de toenmalige eigenares van [kavel01] , thans [perceel04] ) tegen het plan van toedeling, waar het vonnis betrekking op had), blijkt inderdaad dat [naam01] , als belanghebbende, op die zitting heeft verklaard dat het voetpad niet breder mag worden dan de huidige één meter. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde01] echter niet in zijn stelling dat uit deze verklaring volgt dat alle erfdienstbaarheden ten laste van zijn perceel het stuk grond betreffen aan de oostzijde van zijn perceel ter grootte van maximaal één meter breed. Het ging op die zitting immers uitsluitend over de erfdienstbaarheid ten behoeve van het toenmalige perceel van mw. [naam03] , omdat voor dat perceel in het plan van toedeling geen uitweg was voorzien. Voor het perceel van destijds mw. [naam02] (het huidige [perceel02] van [eiser01] ) was dat klaarblijkelijk wel geregeld (zie hiervoor onder r.o. 4.3). Hetgeen in die procedure is verklaard en beslist, heeft dus geen gevolgen voor de (omvang van de) erfdienstbaarheid ten behoeve van [perceel02] .
4.5.
In de onder 2.4 aangehaalde leveringsakte en in de onder 2.8 aangehaalde verklaring van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers wordt verwezen naar Register Hypotheken [cijfer01] [deel02] [nummer05] . Uit dat stuk (zie r.o. 2.5, overgelegd als productie 6 bij de dagvaarding) blijkt dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van uitweg te voet of met voertuigen langs de oostgrens van het perceel van [gedaagde01] ten nutte van het perceel van [eiser01] , thans [kadastrale aanduiding03] . Hieruit blijkt dus evenmin dat de erfdienstbaarheid ten behoeve van [perceel02] beperkt is tot maximaal één meter breed.
4.6.
Ter zitting is gebleken dat de door [gedaagde01] geplaatste schutting de uitoefening van de erfdienstbaarheid door [eiser01] geheel onmogelijk maakt. Het voorgaande maakt dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat [gedaagde01] daarmee inbreuk maakt op het recht van uitweg van [eiser01] . Het is dan ook voldoende aannemelijk dat de vordering van [eiser01] in de bodemprocedure zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal daarom haar vordering in dit kort geding toewijzen. Aangezien [gedaagde01] reeds eerder jegens de voorganger van [eiser01] is veroordeeld tot het eerbiedigen van de erfdienstbaarheid en dit wederom nalaat, ziet de rechter geen aanleiding de gevorderde dwangsom af te wijzen dan wel te matigen.
4.7.
[gedaagde01] is de partij die in het ongelijk is gesteld en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
131,98
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
- overige kosten
0,00
Totaal
1.524,98
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit
moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de
wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] de ten behoeve van het perceel van [eiser01] , kadastraal bekend gemeente [plaats01] , [kadastrale aanduiding03] (voorheen [perceel03] ), en ten laste van het perceel van [gedaagde01] , kadastraal bekend gemeente [plaats01] , [kadastrale aanduiding06] , bestaande erfdienstbaarheid, inhoudende dat [eiser01] het recht heeft om te voet en met voertuigen te gaan van en naar de [adres01] te [plaats01] over het perceel van [gedaagde01] , te respecteren, zulks met ingang van 24 uur na betekening van dit vonnis aan [gedaagde01] en voortdurend zolang de erfdienstbaarheid bestaat, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom groot € 1.000,- per overtreding en voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde01] de vrije toegang belemmert, zulks met een maximum van
€ 250.000,-,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.524,98,
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde01] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.