ECLI:NL:RBZWB:2023:5101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
BRE 22/1340 en 22/1341
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastingaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen na verkeersongeval

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, die hij betwistte. De inspecteur had de aanslagen gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning dat was verhoogd met schadevergoedingen die de belanghebbende had ontvangen na een verkeersongeval in 2016. De rechtbank beoordeelt of de schadevergoeding voor verlies aan arbeidsvermogen, die door de schaderegelaar was betaald, tot het belastbare inkomen moet worden gerekend. De rechtbank concludeert dat de schadevergoeding van € 16.561,48, die was toegekend ter compensatie van gederfd loon, terecht door de inspecteur was aangemerkt als belastbaar inkomen. De rechtbank vermindert echter de aanslagen voor de jaren 2016 en 2017 tot respectievelijk € 46.884 en € 63.806, en oordeelt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 en proceskosten van € 1.297 aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1340 en 22/1341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R.H.J. Wildenburg),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2022 en 2 maart 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.970 (aanslag IB/PVV 2016). Gelijktijdig is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 351 (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.945 (aanslag IB/PVV 2017). Gelijktijdig is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 669 (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2016 gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.184. De daarmee samenhangende belastingrentebeschikking is verminderd tot een bedrag van € 288.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2017 ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn gemachtigde en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de vergoeding voor verlies aan arbeidsvermogen die door de schaderegelaar is betaald tot het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden gerekend. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de vergoeding voor het verlies uit arbeidsvermogen is toegekend ter vervanging van gederfd of te derven loon en daarom terecht is belast. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is het jaar 2016 betrokken geweest bij een verkeersongeval. Bij het verkeersongeval reed belanghebbende in de auto van zijn werkgever, de [werkgever] . De bestuurder van de andere auto heeft schuld erkend (de aansprakelijke partij).
3.1.
Verzekeringsmaatschappij [X] ( [X] ) heeft namens de aansprakelijke partij en in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) inzake het verkeersongeval in 2016 de aan belanghebbende te betalen schadevergoeding berekend op € 28.000. De uitbetaling van dat bedrag aan belanghebbende heeft in 2016 (€ 10.000) en in 2017 (€ 18.000) plaatsgevonden.
3.2.
[Schaderegelaar] (schaderegelaar) heeft namens [X] een verslag opgesteld (het verslag) over onder meer de arbeidssituatie van belanghebbende als gevolg van het ongeval in 2016, een schadestaat opgemaakt en deze van een toelichting voorzien.
Over de arbeidssituatie van belanghebbende staat onder meer in het verslag:
Arbeidsongeschiktheid
Na het ongeval is[belanghebbende]
100% arbeidsongeschikt geraakt. Hij is meerdere keren gezien door de bedrijfsarts die een plan van aanpak heeft opgesteld gericht op het gestaag opbouwen van de uren en eigen werkzaamheden. Juist vanwege het feit dat hij fysiek zwaar en gevaarlijk werk doet moet hij goed op sterkte zijn voordat hij daadwerkelijk weer aan de slag mag. Anders vormt hij een gevaar voor collega's indien zij niet op hem kunnen terugvallen. Vandaar dat de bedrijfsarts ook pas na enkele maanden weer heeft geadviseerd met het opbouwen van de eigen werkzaamheden. Sinds 13-02-2017 is[belanghebbende]
weer volledig aan de slag en hersteld gemeld. Sindsdien is hij niet meer uitgevallen voor zijn werkzaamheden.

Inkomsten

Vóór ongeval Zie loonstroken. Het salaris van[belanghebbende]
bestond uit een basissalaris wat werd aangevuld met verscheidene toeslagen. Dit bestaat uit ORT, continuïteitstoeslag, compensatie-uren, en nominale vergoedingtoeslag. Feitelijk zijn dit allemaal vergoedingen voor overwerk, onregelmatige diensten, roosters die altijd last-minute veranderen, en soort van verkapt gevarengeld.
Daarnaast had hij nog een onkostenvergoeding van € 200,00 netto per maand.
Huidige inkomsten Gedurende de arbeidsongeschiktheid is het basissalaris volledig doorbetaald maar zijn de toeslagen komen te vervallen.
Nevenactiviteiten Geen.
Carrièreplanning Vanuit zijn werk wordt verwacht dat hij tot 55 jaar onregelmatige diensten draait. Daarna hoeft dit niet meer maar wordt het gemiddelde dat men heeft verdiend met onregelmatige diensten en daarbij behorende toeslagen tussen 53 en 55 jaar wel doorbetaald tot aan de pensioendatum. Vandaar dat[belanghebbende]
er veel belang bij heeft gedurende deze jaren veel onregelmatige diensten te draaien.
Overwerk (freq./ €) Zie hierboven.
Toelichting / VAV Door het wegvallen van de toeslagen (welke een fors deel vormen van het salaris) is er sprake van een verlies aan arbeidsvermogen. Kort gewezen op recente jurisprudentie waarin is bepaald dat in geval van arbeidsongeschiktheid de gemiddelde ORT van voor ongeval dient te worden doorbetaald.[Belanghebbende]
gaf aan dat dit in het van toepassing zijnde ambtenarenreglement (ARAR)
anders is geregeld.’
Een deel van de totale schadevergoeding bestaat uit de component ‘verlies aan arbeidsvermogen’ van € 16.561,48. De omvang van het verlies aan arbeidsvermogen is in het verslag als volgt toegelicht:
‘Verlies aan arbeidsvermogen: € 16.561,48.
-
April en mei 2016 € 900,00 (zie berekening belangenbehartiger en loonstroken)
-
Juni t/m december 2016 € 7.411,92 (zie berekening belangenbehartiger en loonstroken)
-
Januari en februari 2017 € 2.299,56 (zie berekening belangenbehartiger en loonstroken)
  • Compensatie uren (overwerk € 1.000,00) wat hij ieder jaar als extraatje voor de feestdagen liet uitbetalen. Doordat hij in, 2016 minder heeft gewerkt heeft hij ook geen compensatie-uren opgebouwd.
  • Tijdens het gesprek bleek dat de berekening van belangenbehartiger wat ruim was omdat[belanghebbende]
    in het kader van integriteit voor ontvangst van de onkostenvergoeding van € 200,00 netto per maand ook altijd bonnetjes moest inleveren. Dit waren standaardvergoedingen waaraan hij netto wel iets overhield maar niet het volledige bedrag. Vandaar overeengekomen een korting van €1.050,00 op het VAV te hanteren om dit te verrekenen.
  • Voor toekomst gaf belangenbehartiger risico op uitval aan. Gaf aan dat[belanghebbende]
    nu al 7 maanden werkt en de kans klein is. Mocht[belanghebbende]
    uitvallen dan ontstaat direct weer een groot verlies wegens het wegvallen van alle toeslagen. Ter pragmatische regeling bedrag van € 6.000,00 overeengekomen voor eventueel toekomst risico af te kopen.’
3.3.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2016 en 2017 aangiften IB/PVV ingediend. Volgens deze aangiften bedraagt het belastbare inkomen uit werk en woning respectievelijk € 40.970 en € 53.159. In de aangiften is geen melding gemaakt van de ontvangen schadevergoeding van [X] .
3.4.
De inspecteur is van de ingediende aangiften afgeweken door het belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2016 en 2017 te verhogen met de uitbetalingen van [X] inzake de toegekende schadevergoeding.
3.5.
Belanghebbende was op 13 februari 2017 volledig hersteld en heeft zijn werkzaamheden bij de [werkgever] volledig hervat.

Motivering

4. De inspecteur concludeert in beroep dat de aanslagen moeten worden verminderd en stelt dat alleen de schadevergoeding die is betaald voor verlies aan arbeidsvermogen van in totaal € 16.561,48 een compensatie voor gederfd loon is en daarom tot het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden gerekend. Schadevergoedingen ter vervanging van gederfde en te derven inkomsten worden belast, tenzij sprake is van een compensatie voor blijvende arbeidsongeschiktheid, aldus de inspecteur.
4.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de oorzaak van de door hem geleden schade als gevolg van het ongeval niet in de uitoefening van zijn dienstbetrekking ligt. De schadevergoeding wegens verlies aan arbeidskracht van € 16.561,48 ziet op het schadeloos stellen voor werkzaamheden die hij niet meer kon verrichten. Na het ongeval is zijn basissalaris door zijn werkgever doorbetaald, maar zijn de toeslagen (waaronder ORT, continuïteitstoeslag en compensatie uren) komen te vervallen. Als gevolg van het ongeval heeft belanghebbende dus hogere verdiensten misgelopen. Dit staat los van zijn dienstbetrekking, zodat van compensatie voor gederfd loon in de onderhavige zaak geen sprake is. De dienstbetrekking is niet de oorzaak van het verkrijgen van de uitkering. De uitkering kan dan ook niet worden aangemerkt als verkregen uit dienstbetrekking. De toegekende schadevergoeding vloeit immers voort uit aansprakelijkstelling van de andere partij betrokken bij het ongeval, aldus nog steeds belanghebbende.
4.2.
Artikel 3.81 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt dat onder loon wordt verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. In artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. In artikel 3.82, letter a, ten eerste, van de Wet IB 2001 is opgenomen dat tot het loon wordt gerekend hetgeen wordt genoten ter vervanging van gederfd of te derven loon.
4.3.
Voor de beantwoording van de vraag of de schadevergoeding belast is, dient de rechtbank het karakter te onderzoeken van de vergoeding zoals deze werd verstrekt. In dat kader dient te worden onderzocht of de verstrekte schadevergoeding mede strekte tot vergoeding van door [X] aanwezig geachte schade aan de zijde van belanghebbende, gelegen in het voorgoed niet meer in staat zijn tot het uitoefenen van een deel van zijn werkzaamheden als [werkgever] -ambtenaar. In dat geval is de vergoeding onbelast. [1]
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank leidt uit het verslag van de schaderegelaar af (zie 3.2) dat [X] het schadebedrag van € 16.561,48 onder de noemer: verlies uit arbeidsvermogen heeft uitbetaald als vergoeding van gederfd inkomen doordat belanghebbende tijdelijk zijn werk niet kon verrichten en daardoor overwerkvergoedingen en toeslagen misliep. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende op 13 februari 2017 volledig is hersteld en zijn werkzaamheden heeft hervat en dat [X] bij haar berekening ervan is uitgegaan dat belanghebbende zou herstellen en zijn werkzaamheden zou hervatten. [X] heeft de vergoeding dus niet verstrekt als vergoeding voor blijvend verlies aan arbeidsvermogen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schadecomponent ‘verlies uit arbeidsvermogen’ is toegekend ter vervanging van het door tijdelijk verlies aan overwerkvergoeding en toeslagen gederfd of te derven loon. De inspecteur heeft het bedrag van € 16.561,48 terecht tot het loon van belanghebbende gerekend.
4.5.
De beroepen zijn gegrond, omdat de inspecteur bij uitspraak op bezwaar een hoger bedrag aan schadevergoeding tot het loon heeft gerekend. De rechtbank komt echter (zoals ter zitting is besproken) uit op een lager belastbaar inkomen uit werk en woning dan dat de inspecteur in zijn verweerschrift heeft berekend. Van de schadecomponent verlies uit arbeidsvermogen dient € 5.914 (= € 16.561/€ 28.000 * € 10.000) aan het jaar 2016 te worden toegerekend en € 10.647 (het restant) aan het jaar 2017. De rechtbank stelt het belastbare inkomen uit werk en woning vast op:
Jaar 2016
Jaar 2017
Belastbaar inkomen volgens aangifte
€ 40.970
€ 53.159
Schadecomponent: verlies uit arbeidsvermogen
€ 5.914
€ 10.647
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 46.884
€ 63.806
4.6.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de belastingrentebeschikkingen samenhangende aanslagen zullen worden verminderd, zal de rechtbank de bedragen van de belastingrente dienovereenkomstig verminderen. Belanghebbende heeft overigens geen bezwaren tegen de renteberekeningen ingebracht.
Verrekening door de ontvanger
4.7.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat hij het niet eens met de wijze waarop de ontvanger na het vervallen van uitstel van betaling de belasting heeft verrekend. De belastingrechter is echter niet bevoegd een oordeel te geven over de wijze waarop de ontvanger belastingaanslagen verrekent. De civiele rechter is daartoe bevoegd.

Conclusie en gevolgen

4.8.
De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vermindert het belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2016 en 2017 tot € 46.884 respectievelijk € 63.806.
4.9.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende vergoeden. De inspecteur concludeert in zijn verweerschrift dat belanghebbende in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding van € 1.297. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat hij zich in dat bedrag kan vinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen daar niet in te volgen. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2016 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.884 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.806 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.297 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 20 juli 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de datum van verzending;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad van 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9498.
2.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.