In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juli 2023, worden de beroepen van twee belanghebbenden, een man en een vrouw, tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2015 beoordeeld. De man, als enig aandeelhouder en bestuurder van een BV, kreeg een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 29.611, terwijl de vrouw een navorderingsaanslag kreeg van € 9.075. De inspecteur van de Belastingdienst had de navorderingsaanslagen opgelegd na het constateren van een afname van het eigen vermogen van de BV, wat niet was verklaard in de aangiften.
De rechtbank behandelt de beroepen en oordeelt dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslagen heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, en dat de navorderingsaanslagen binnen de wettelijke termijn zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur niet onterecht heeft aangenomen dat de afname van het eigen vermogen aan de aandeelhouder ten goede is gekomen, en dat de inspecteur de voordelen uit aanmerkelijk belang correct heeft verdeeld tussen de man en de vrouw.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de navorderingsaanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.