De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank heeft ter zitting al opgemerkt dat het procesdossier storende fouten en slordigheden bevat en wijst daarbij onder meer op het volgende.
In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 74 tot en met 77 van het procesdossier zijn door de verbalisant waarnemingen onjuist gerelateerd. Tot aan het gevecht bij het muurtje wordt gesproken over verdachte vier die met een sleepkabel richting [slachtoffer 1] zou slaan en [slachtoffer 1] schopt, terwijl dat verdachte twee is. Het is eveneens verdachte twee, niet verdachte vier, die [slachtoffer 2] bij zijn kraag pakt, waardoor [slachtoffer 2] ten val komt.
In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 88 tot en met 93 van het procesdossier is verdachte aan de verkeerde foto gekoppeld. Verdachte staat op foto 4, zoals opgenomen op pagina 93. Deze foto is gemaakt op de avond van het strafbare feit en op deze foto draagt verdachte een donkere broek, een donker vest met een witte streep over de breedte op borsthoogte en donkere schoenen met een lichte zool. Verdachte heeft zichzelf ter zitting op deze foto herkend. De rechtbank zal deze fouten in de bewijsmiddelenlijst corrigeren.
De foto’s die als bijlage zijn toegevoegd aan de aangifte van [slachtoffer 2] zijn niet bruikbaar voor het bewijs. In de bijlagen zijn, zoals ook ter zitting is besproken, niet alleen foto’s van [slachtoffer 2] , maar ook van een verdachte en kennelijk ook van [slachtoffer 1] te zien. De rechtbank kan op basis van de afgebeelde achterhoofden niet vaststellen welk letsel bij welke aangever hoort. Voor het vaststellen van het veroorzaakte letsel zal de rechtbank niet de foto’s in voormelde bijlage bij de aangifte gebruiken, maar de foto’s die ter onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding zijn aangeleverd.
Tot slot merkt de rechtbank op dat in het dossier zowel de naam [slachtoffer 2] als [naam] wordt gebruikt voor aangever [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt vast dat het steeds om [slachtoffer 2] gaat en hanteert de naam [slachtoffer 2] , zoals die door zijn broer [slachtoffer 1] wordt gehanteerd.
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op de bewuste avond van 8 oktober 2020 op de plaats delict was. Verdachte is samen met drie andere verdachten op de beelden te zien en heeft ter zitting verklaard dat hij daar was. Op de getoonde camerabeelden is een persoon te zien die donkere kleding draagt met een witte streep in de breedte op borsthoogte. Deze kleding komt overeen met de kleding op de foto die verdachte op de avond van het delict droeg. Ter zitting heeft verdachte zichzelf op die foto herkend. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte de hiervoor beschreven persoon is. Uit het proces-verbaal van bevindingen met de beschrijving van de camerabeelden en uit de camerabeelden blijkt dat de ruzie tussen aangevers en de groep waartoe verdachte behoorde gaande was op het moment dat er een grijze auto in beeld komt (om 22:27:55). Op de beelden is te zien dat de bestuurder uit die grijze auto stapt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich in de worsteling tussen [slachtoffer 2] en zijn broer heeft gemengd, de gebroken golfclub heeft afgepakt van [slachtoffer 2] om zijn broer te beschermen en dat hij met de golfclub heeft gedreigd. De korte tijd tussen het stoppen van de auto, het uitstappen van de bestuurder en het moment dat verdachte zich mengt in de worsteling laat geen ruimte voor een andere conclusie dan dat verdachte degene moet zijn geweest die de auto heeft bestuurd. Op de beelden is vervolgens te zien dat verdachte zich mengt in de worsteling tussen zijn broer en [slachtoffer 2] en vervolgens met de gebroken golfclub in zijn hand wegloopt bij die worsteling en richting de parkeerplaats loopt waar een worsteling met [slachtoffer 1] gaande is. Daar maakt hij dreigende bewegingen met de golfclub in de richting van [slachtoffer 1] . Op grond van de beelden en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte de grijze auto bestuurde, uitstapte en zich heeft gemengd in de worsteling tussen zijn broer en [slachtoffer 2] , een golfclub heeft afgepakt en hiermee richting beide aangevers heeft gedreigd.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dat verdachte, anders dan het dreigen met de golfclub, zelf geen geweldshandelingen heeft gepleegd, maakt dat niet anders. De rechtbank acht in dit kader mede van belang dat verdachte zich - in de auto - eenvoudig aan de geweldssituatie op straat had kunnen onttrekken, maar dat heeft nagelaten en zich welbewust in die situatie heeft gemengd. Uit de vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat beide aangevers lichamelijk letsel hebben opgelopen bij deze geweldshandelingen. [slachtoffer 2] had kneuzingen en schaaf- en snijwonden op meerdere plekken op zijn lichaam. [slachtoffer 1] is geopereerd aan twee fracturen in zijn gezicht. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde openlijk geweld met enig lichamelijk letsel tot gevolg.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het met een scherp voorwerp insteken op het hoofd van [slachtoffer 2] , nu noch uit het dossier noch uit de door [slachtoffer 2] ingediende vordering met bijlagen blijkt dat daarvan sprake is geweest.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het inrijden op, aanrijden van en overrijden van aangevers nu daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is. Uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte doelgericht op aangevers is ingereden, noch dat de auto over iemand is gereden. Evenmin blijkt dat er sprake is geweest van een hoge snelheid. Uit de overige bewijsmiddelen volgt evenmin dat verdachte met de auto op aangevers is ingereden of (een van) hen heeft geraakt. De verklaring van aangevers dat zij zijn aangereden dan wel overreden door de auto wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. De rechtbank kan zich voorstellen dat de situatie beangstigend moet zijn geweest en dat aangevers in de paniek van dat moment het idee hadden dat de auto op hen afkwam met als doel hen te raken. Er was immers wel een rijdende auto bij de situatie betrokken en aangevers konden niet weten wat de bestuurder van die auto zou gaan doen.
Feit 3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen spreekt de rechtbank verdachte ook vrij van het onder drie ten laste gelegde feit.