In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige [minderjarige01]. De man, vertegenwoordigd door mr. Ü. Ögüt, verzocht de rechtbank om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. F.L.I. de Vleesschauwer, zich tegen dit verzoek verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw eerder met elkaar getrouwd zijn geweest en dat de minderjarige tijdens dit huwelijk is geboren in [land01]. De Turkse rechter had reeds op 18 februari 2022 het vaderschap van de man over de minderjarige ontkend, een beslissing die op 17 maart 2022 onherroepelijk werd. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze Turkse beslissing van rechtswege in Nederland wordt erkend, omdat er geen redenen zijn om de erkenning te weigeren. De rechtbank heeft daarom de verzoeken van de man afgewezen, aangezien de Turkse rechter al had beslist over de ontkenning van het vaderschap. De rechtbank merkte op dat de geboorteakte van de minderjarige niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag, wat complicaties kan opleveren voor de registratie van de beslissing van de Turkse rechter. De uitspraak is gedaan door mr. Dijkman, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Van Ginneke.