ECLI:NL:RBZWB:2023:5166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
02-291709-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor artikel 6 Wegenverkeerswet, veroordeling voor artikel 5 Wegenverkeerswet met geldboete en voorwaardelijke rijontzegging

Op 24 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeluk op 29 augustus 2022 te Breda. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een aanrijding waarbij een fietser, de heer [slachtoffer01], zwaargewond raakte en later overleed. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 9 maart 2023 en opnieuw op 10 juli 2023. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, maar achtte de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW wel bewezen. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat er slechts sprake was van één verkeersfout.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op het moment van de aanrijding door rood licht reed, terwijl de fietser groen licht had. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte gevaar op de weg hebben veroorzaakt, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar verklaarde de subsidiaire tenlastelegging bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en zorgtaken.

Daarnaast werd de benadeelde partij, [benadeelde01], een schadevergoeding van € 195,76 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/291709-22
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1977 te [geboorteplaats01]
wonende te [postcode01] [plaats01] aan de [adres01]
raadsvrouw mr. S. van Eekelen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op 9 maart 2023. Het onderzoek in de zaak is heropend op 23 maart 2023. De zaak is vervolgens wederom inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juli 2023 waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto, door zijn rijgedrag, een aan zijn schuld te wijten aanrijding heeft veroorzaakt waarbij een fietser, de heer [slachtoffer01] , zwaargewond is geraakt dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet heeft begaan en baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit en heeft ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet naar voren gebracht dat er slechts sprake is geweest van één enkele verkeersfout hetgeen niet zonder meer als gevaarzettend gedrag kan worden aangemerkt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 29 augustus 2022 heeft er te Breda een noodlottig ongeval plaatsgevonden tussen het motorvoertuig (personenauto) van verdachte en een fietser, de heer [slachtoffer01] , op de kruising van de Terheijdenseweg en de Moerlaken/Groenedijk in Breda. [slachtoffer01] is hierbij zwaar gewond geraakt en is, na een val in het ziekenhuis enkele dagen later, komen te overlijden. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de vraag of verdachte voorafgaand aan het ongeval met zijn auto door een rood verkeerslicht is gereden.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WVW).
Op basis van de nagekomen stukken inzake de 112-melding en het proces-verbaal Forensisch Onderzoek van 28 maart 2023 stelt de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging vast, dat verdachte op 29 augustus 2022 door rood licht is gereden. [slachtoffer01] had op dat moment groen licht en reed met zijn fiets de weg op. Vervolgens is hij in botsing gekomen met de auto die verdachte bestuurde. De vraag hierbij is of de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg zoals hem subsidiair ten laste is gelegd. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat er aan de zijde van verdachte slechts sprake is geweest van één verkeersfout, zijnde het door rood licht rijden, hetgeen niet direct als gevaarscheppend gedrag op grond van artikel 5 WVW kan worden aangemerkt.
Verdachte is, na ongeveer 10 seconden te hebben stil gestaan voor een rood licht, opgetrokken toen dit verkeerslicht nog altijd rood licht uitstraalde. Verdachte is vervolgens de kruising opgereden en heeft hierbij [slachtoffer01] op zijn fiets aangereden, die op dat moment groen licht had. Door op te trekken bij een rood licht en vervolgens niet tijdig af te remmen en niet uit te wijken voor [slachtoffer01] heeft verdachte concreet gevaar veroorzaakt voor andere weggebruikers. Hij heeft door zijn verkeersgedragingen het verkeer op de weg in het algemeen en [slachtoffer01] in het bijzonder in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt omdat er door deze gedragingen een ongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer01] zwaar gewond is geraakt.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem subsidiair ten laste gelegde feit, zijnde overtreding van artikel 5 WVW.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 augustus 2022 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Terheijdenseweg op de kruising met de Moerlaken, zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers heeft hij, verdachte,
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod inhoudt, immers is hij, verdachte, opgetrokken met zijn motorrijtuig (personenauto), terwijl het voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht nog rood licht uitstraalde en
- vervolgens niet afgeremd en is hij, verdachte niet, tijdig en voldoende uitgeweken voor een voor hem, van rechts komende fietser, te weten [slachtoffer01] ;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.500,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zitting naar voren gebracht dat geen sprake is van recidive en dat verdachte zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk en ook privé. Door het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging zal verdachte zijn zorgtaken in huis niet meer kunnen uitvoeren en tevens geen vast dienstverband kunnen krijgen bij zijn werkgever. De verdediging verzoekt dan ook aan verdachte een voorwaardelijke rijontzegging op te leggen voor de duur van 2 maanden alsmede de geldboete te matigen tot een bedrag van € 1.000,-
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 29 augustus 2022 heeft er een noodlottig ongeval plaatsgevonden op de kruising van de Terheijdensweg en de Moerlaken/Groenedijk te Breda. Verdachte is hierbij met zijn auto door rood gereden en uiteindelijk in botsing gekomen met fietser [slachtoffer01] die op dat moment bij een fietsersoversteekplaats aan het oversteken was omdat hij groen licht had. Ten gevolge van dit ongeval is [slachtoffer01] zwaar gewond geraakt. [slachtoffer01] is naar het ziekenhuis vervoerd waar hij enkele dagen later ten val is gekomen. [slachtoffer01] is uiteindelijk in het ziekenhuis overleden.
Verdachte heeft met zijn verkeersgedrag gevaar veroorzaakt in het verkeer en dit gevaar heeft zich uiteindelijk ook verwezenlijkt. Het ongeval en de tragische afloop hiervan hebben veel impact gehad op de nabestaanden. Zij hebben hun broer na het ongeval veelvuldig bezocht in het ziekenhuis en nog de hoop gehad dat hij weer volledig zou herstellen maar zijn uiteindelijk geconfronteerd met zijn overlijden. Vooral op de zus van [slachtoffer01] , die met hem samenwoonde, drukt zijn overlijden zwaar.
Verdachte heeft er ter zitting blijk van gegeven dat het ongeval hem diep heeft geraakt.
Verdachte is in een moment van onoplettendheid opgetrokken voor rood licht en zal ook moeten leven met de consequenties van zijn onoplettendheid.
De rechtbank zal rekening houden met het feit dat aan verdachte nog nimmer een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd. Ook heeft verdachte zijn rijbewijs dringend nodig. Zo zal verdachte, als zijn partner binnenkort wordt geopereerd, een groot deel van de zorgtaken moeten overnemen waaronder het naar school brengen van de kinderen en zal verdachte van zijn werkgever geen vast contract aangeboden krijgen in het geval hij zijn rijbewijs kwijtraakt.
Gelet op voornoemde omstandigheden zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde geldboete enigszins matigen en aan verdachte een geldboete opleggen van € 1.000,-. Gezien het feit dat het hier gaat om een ernstig feit met ernstige gevolgen acht de rechtbank het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen noodzakelijk. De rechtbank zal hierbij wel aan verdachte een geheel voorwaardelijke rijontzegging opleggen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar aangezien verdachte belang heeft bij het behouden van zijn rijbewijs. De voorwaardelijke ontzegging heeft tot doel te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt een (soortgelijk) strafbaar feit.

7.De benadeelde partij

[benadeelde01] vordert een schadevergoeding van € 195,76 aan materiële schade. De verdediging heeft zich ten aanzien van voornoemd bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding, zijnde een bedrag van € 195,76, acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Verder zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 29 augustus 2022.
Verdachte zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde01] van € 195,76 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer € 195,76 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juli 2023.
Mr. Kooijman en mr. Pooyé zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.