ECLI:NL:RBZWB:2023:5181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
02-166765-22 en 02-039808-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kruit
  • mr. Toekoen
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heling en diefstal van fietsen, voorhanden hebben van een alarmpistool, en de gevolgen voor de jeugddetentie

Op 24 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder heling en diefstal van fietsen, en het voorhanden hebben van een alarmpistool. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 juli 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van verschillende fietsen, die hij in de periode van 2021 tot 2022 had verkregen, en aan diefstal van fietsen door middel van braak. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en baseerde haar oordeel op de aangiften, camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een alarmpistool, dat werd aangetroffen tijdens een identiteitscontrole. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 246 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het hebben van een zinvolle daginvulling en het melden bij de jeugdreclassering. De rechtbank weigerde de aanbeveling voor een gedragsbeïnvloedende maatregel, omdat de verdachte niet gemotiveerd leek voor de voorwaarden die aan een dergelijke maatregel verbonden zijn. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en besloot dat de verdachte niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis, aangezien hij de onvoorwaardelijke straf al had uitgezeten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-166765-22 en 02-039808-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 2004 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda
ter zitting waargenomen door kantoorgenote mr. M. Broekert.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 10 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte wordt verdacht van:
feit 1: heling, subsidiair diefstal van een fiets in de periode van 8 april 2022 tot en met 5 juli 2022;
feit 2: diefstal van een fiets op 4 april 2022;
feit 3: diefstal van een fiets in de periode 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022;
feit 4: heling, subsidiair diefstal van een fiets in de periode van 11 juni 2022 tot en met 5 juli 2022;
feit 5: diefstal van een fiets op 20 december 2021;
feit 6: diefstal van een fiets op 7 mei 2022;
feit 7: heling, subsidiair diefstal van een fiets in de periode van 1 juli 2022 tot en met 5 juli 2022;
feit 8: diefstal, subsidiair heling van een fiets in de periode van 15 juli 2022 tot en met 16 juli 2022;
feit 9: het voorhanden hebben van een alarmpistool op 6 januari 2023.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en het feit dat de desbetreffende fiets kort na de diefstal is aangetroffen in de berging van de ouderlijke woning van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij de fiets voor onderdelen heeft gekocht acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Verdachte repareerde namelijk geen fietsen waarvoor hij onderdelen nodig had. Verdachte had moeten weten dat deze fiets van diefstal afkomstig was.
Feit 2:
De officier van justitie acht de fietsendiefstal feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden en de herkenning van verdachte op die beelden door een verbalisant. Daarbij komt de verklaring van [getuige01] die de desbetreffende fiets de dag na de diefstal heeft gekocht bij een jongen die [naam01] heet en het aankoopbedrag heeft gestort op een bankrekening van iemand met de achternaam [verdachte01] .
Feit 3:
De officier van justitie acht de fietsendiefstal wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden en de herkenning van verdachte door drie verbalisanten.
Feit 4:
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en het aantreffen van de fiets enkele dagen na de diefstal in de ouderlijke woning van verdachte. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verschillend verklaard over hoe hij aan deze fiets is gekomen. Daarnaast zijn beide verklaring niet te verifiëren. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke fietsen niet zomaar op straat worden aangeboden. Verdachte moet geweten hebben dat deze fiets van diefstal afkomstig was.
Feit 5:
De officier van justitie acht de fietsendiefstal feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden en de herkenning van verdachte door een verbalisant.
Feit 6:
De officier van justitie acht de fietsendiefstal wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van de boswachter en het proces-verbaal van aanhouding.
Feit 7:
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en het aantreffen van de fiets in de slaapkamer van verdachte. Verdachte heeft hierover verschillende en niet verifieerbare verklaringen afgelegd. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke exclusieve fietsen niet zomaar op straat worden aangeboden. Verdachte had moeten weten dat deze fiets van diefstal afkomstig was.
Feit 8:
De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin is vermeld onder welke omstandigheden verdachte is aangehouden. Verdachte heeft over de koop van de fiets een verklaring afgelegd die aantoonbaar onjuist is. Verdachte heeft een fiets gekocht waarbij hij, onder die gegeven omstandigheden, had moeten weten dat deze van diefstal afkomstig was.
Feit 9:
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het aantreffen van het pistool in de auto die werd bestuurd door verdachte, het proces-verbaal van bevindingen waarbij het wapen is gecategoriseerd en de verklaring van verdachte dat hij het wapen van een vriend heeft gekregen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte. Verdachte geeft aan de fiets te hebben gekocht voor onderdelen. Niet is vast te stellen of verdachte ten tijde van het verkrijgen van de fiets op de hoogte was van het feit dat de fiets van diefstal afkomstig was. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vraag of er sprake is van schuldheling. Indien de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schuldheling dan verzoekt de verdediging verdachte van dit feit vrij te spreken.
Feit 2:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 4:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Uit het dossier volgt niet dat verdachte kon weten dat de fiets van diefstal afkomstig was. Hij heeft naar eigen zeggen 600 euro betaald voor een gebruikte racefiets. In de ogen van de verdediging is dat geen vreemd bedrag. Daarnaast bestaat er geen enkele aanwijzing voor een wegnemingshandeling zodat van diefstal geen sprake kan zijn. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van de primaire opzetheling en de diefstal zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 5:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 6:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 7:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte. Verdachte was ten tijde van de koop van de fiets niet op de hoogte van het gestolen goed. Ook bevat het dossier geen enkele aanwijzing voor enige wegnemingshandeling door verdachte. De verdediging verzoekt vrijspraak van het primaire en subsidiaire feit.
Feit 8:
De verdediging is van mening dat uit het dossier niet blijkt van enige wegnemingshandelingen, wat betekent dat verdachte van de primair ten laste gelegde fietsendiefstal moet worden vrijgesproken. Voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde heling refereert de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 9:
De verdediging merkt op dat de politie in het kader van een identiteitscontrole heeft besloten om de auto van verdachte te doorzoeken. Het wapen is aangetroffen onder de bestuurdersstoel wat niet direct zichtbaar was. De verdediging is van mening dat dat geen onderzoek betreft naar gangbare zaken zoals volgt uit geldende jurisprudentie. De verdediging stelt zich op het standpunt dat hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting en vrijspraak van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de fiets. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en het aantreffen van de fiets van in de berging van de ouderlijke woning van verdachte. Verdachte heeft aangegeven dat hij deze fiets (op 5 juli 2022) al ruim 4 maanden in zijn bezit had, terwijl de fiets eind april 2022 is gestolen. De ter zitting afgelegde en niet verifieerbare verklaring van verdachte acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte bij het kopen van de fiets wist dat deze van diefstal afkomstig was, aangezien dergelijke sportfietsen niet zomaar op straat worden aangeboden. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde opzetheling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de fiets met braak en zij baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden van de diefstal en de herkenning van verdachte op die beelden door de verbalisant.
Feit 3:
Ook deze fietsendiefstal met braak acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen en zij baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden van de diefstal en het feit dat verdachte door drie verbalisanten is herkend op die beelden.
Feit 4:
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de fiets. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van de politie waarin is gerelateerd dat de fiets van de aangever, een gravelbike, enkele dagen na de diefstal in de ouderlijke woning van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting een niet verifieerbare verklaring afgelegd over hoe hij aan deze fiets is gekomen. Feit blijft dat dergelijke exclusievere fietsen niet zomaar op straat worden aangeboden. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij € 600,-- heeft betaald voor een fiets met een nieuwprijs van € 1.500,-. Gelet op deze omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte wist dat deze van diefstal afkomstig was.
Feit 5:
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de fiets met braak. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de camerabeelden van de diefstal en de herkenning van verdachte op die beelden door een verbalisant.
Feit 6:
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de fiets met braak. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van [getuige02] die naast de plek van de fietsen een doorgeslepen slot heeft zien liggen en het proces-verbaal van aanhouding waarbij verbalisanten verdachte op de gestolen fiets hebben zien rijden.
Feit 7:
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de fiets. Zij baseert zich daarbij op de aangifte en het feit dat deze fiets in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen door de politie. De rechtbank constateert dat verdachte niet consistent verklaart over hoe hij aan deze fiets komt. Verdachte verklaarde bovendien bij de politie dat hij deze fiets op 28 juni 2022 heeft gekocht in Amsterdam, terwijl deze pas op 1 of 2 juli 2022 bij aangever is gestolen. En ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij € 1.100,-- betaald heeft voor de fiets die, volgens aangever zeer exclusief was en € 10.000,-- heeft gekost. Verdachte had aan de hand van het type fiets en de modificaties die zijn aangebracht en het feit dat een fiets van dit kaliber zomaar via via aan hem wordt aangeboden, moeten weten dat deze fiets van diefstal afkomstig was.
Feit 8:
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de fiets. Zij baseert zich daarbij op de aangifte. Aangever zag kort na de diefstal zijn fiets op Marktplaats te koop staan. Hij heeft contact opgenomen met de verkoper en een afspraak gemaakt, waarbij aangever de politie heeft meegenomen. Verdachte kwam bij de afspraak aangefietst op de fiets van de aangever en is vervolgen aangehouden door de politie. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de fiets van een Poolse jongen, genaamd [naam02] , wonende aan de [adres02] in [plaats01] heeft gekocht. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat die verklaring niet kan kloppen omdat de daar woonachtige personen niet overeenkomen met de door verdachte omschreven verkoper. Verdacht heeft ter zitting verklaard dat hij € 500,-- heeft betaald voor deze fiets en dat hij dat wel een hele goede prijs vond. Gelet op deze omstandigheden had verdachte moeten weten dat deze fiets van diefstal afkomstig was.
Feit 9:
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een alarmpistool. De politie heeft verdachte staande gehouden en op grond van een identiteitscontrole de auto doorzocht op zoek naar een legitimatiebewijs van verdachte. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het aantreffen van het alarmpistool rechtmatig heeft plaatsgevonden. Het alarmpistool is aangetroffen in een vakje onder de bestuurdersstoel. Dit betrof geen afgesloten vakje en naar het oordeel van de rechtbank was dit geen onlogische plek om te zoeken naar een legitimatiebewijs van verdachte. Er is dan ook geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim zoals door de verdediging is aangevoerd. Op grond van voornoemd bewijsmiddel en het proces-verbaal van bevindingen van de politie waarin het wapen is gecategoriseerd als zijnde een alarmpistool, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 8 april 2022 tot en met 5 juli 2022 te Tilburg en/of te Breda, een fiets (trek marlin 5xs), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
op 4 april 2022 te Oisterwijk een fiets (cube ams 100cc), die aan [slachtoffer01] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3.
in de periode 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022 te Tilburg een fiets (cube nuroad), die aan [slachtoffer02] toebehoorde heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
4.
in de periode van 11 juni 2022 tot en met 5 juli 2022 te Tilburg en/of te Eersel, een fiets (superior gravelbike)voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
op 20 december 2021 te Tilburg een fiets (trek x-caliber 7), die aan de [benadeelde01] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
6.
op 7 mei 2022 te Bloemendaal een fiets (cube attain sl gtc), die aan [slachtoffer03] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
7.
in de periode van 1 juli 2022 tot en met 5 juli 2022 te Tilburg, althans in Nederland, een fiets (canyon aeroad six) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
8.
in de periode 15 juli 2022 tot en met 16 juli 2022 te Alphen NB, [benadeelde02] , een fiets (superior x-road) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
9.
op 6 januari 2023 te Oirschot een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een, alarmpistool (merk Bruni Mod Police, type new police, kaliber 8mmKnal, 9mm PA Knal ) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van zeven maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast verzoekt de officier van justitie verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) op te leggen met de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De officier van justitie verzoekt daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid uit te spreken en zij verzoekt tevens om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte gemotiveerd is voor therapie en ambulante behandeling. De verdediging begrijpt dat een strak kader noodzakelijk is, maar verdachte is niet voor alle voorwaarden gemotiveerd, waardoor de slagingskans van een GBM op voorhand al minimaal is. Dit is ook terug te zien in het feit dat eerdere schorsingen van de voorlopige hechtenis van verdachte zijn opgeheven. Verder vraagt de verdediging aandacht voor het feit dat verdachte al een lange periode in voorarrest heeft verbleven. Zij verzoekt de onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk te laten lopen met de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit strafbare feit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en met de omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft vanaf eind 2021 tot medio 2022 een bloeiende handel in fietsen gehad. De herkomst van deze fietsen was echter niet zuiver. Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan diefstal en opzetheling van veelal dure sportfietsen. Het betreft dure fietsen waar burgers eerst voor moeten sparen. Verdachte heeft die fietsen, puur met het oog op zijn eigen geldelijk gewin, van aangevers weggenomen. Hij deed dit zelfs midden op de dag, voor het oog van beveiligingscamera’s. Daarnaast heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen fietsen door zich schuldig te maken aan heling. Daarmee heeft hij ook indirect geprofiteerd van de diefstal van fietsen. Dit alles zijn zeer vervelende feiten voor de betrokken aangevers en ook voor de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Terwijl verdachte in een schorsing liep, is hij bovendien aangehouden omdat hij een alarmpistool bij zich had. Het alarmpistool is niet van echt te onderscheiden en daarmee geschikt voor afdreiging en het plegen van (andere) strafbare feiten. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen tast daarmee het gevoel van veiligheid in de maatschappij ernstig aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en zelfs nog in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft ook het advies van de psycholoog meegenomen bij het bepalen van de straf. De [psycholoog01] , die verdachte heeft onderzocht, geeft aan dat er ten tijde van de gepleegde feiten sprake was persoonlijke problematiek bij verdachte, in de vorm van een licht verstandelijke beperking, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een stoornis in het gebruik van speed. Daarnaast ziet de psycholoog aanwijzingen voor een onveilige gehechtheidsstijl. Deze stoornissen hebben ook doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. De psycholoog adviseert om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog schat in dat er sprake is van een hoog risico op gewelddadig en crimineel gedrag. Verdachte gaat om met antisociale jongeren en toont een uiterst geringe coping.
De psycholoog adviseert, ondanks de in enige mate aanwezige contra-indicaties, tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo is er sprake van een forse sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en een pedagogische aanpak lijkt in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling. In dat kader acht de psycholoog een verblijf van verdachte binnen een traject van begeleid wonen wenselijk, waar er aandacht is voor dagbesteding, zelfcontrole, middelengebruik, morele ontwikkeling en vrijetijdsbesteding. Dit dient gecombineerd te worden met hulp van het FACT en PMT voor de emotieregulatie van verdachte. Daarnaast zal verdachte een zinvolle dagbesteding moeten hebben en acht zij ook elektronisch toezicht, evenals de inzet van ITB Harde Kern noodzakelijk. De psycholoog acht het noodzakelijk dat voornoemde hulp plaatsvindt in het kader van een GBM omdat een duidelijke stok achter de deur noodzakelijk is. Indien er geen GBM wordt opgelegd, adviseert de psycholoog een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een fors voorwaardelijk strafdeel, waarbij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS) toezicht zal houden op de na te leven voorwaarden en verdachte hierin zal begeleiden.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad en de toelichting op het adviesrapport ter zitting. De Raad staat achter het advies van de psycholoog, hoewel hij grote vraagtekens zet bij de haalbaarheid ervan. Verdachte heeft veel leerpunten en moet er bovendien voor open staan om hiermee aan de slag te gaan. Verdachte geeft aan dat hij heeft geleerd van zijn domme fouten en de Raad hoopt dan ook dat verdachte dat laat zien. Hierbij is begeleiding noodzakelijk. Een dadelijke uitvoerbaarheid acht de Raad noodzakelijk om door te kunnen pakken op het moment dat er een hoger beroep volgt.
De jeugdreclassering, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft aangegeven dat zij weinig zicht heeft op wat verdachte doet, met name in de nacht. Daar ligt wel een zorgpunt. Uit gesprekken met verdachte wordt duidelijk dat hij niet voor alle voorwaarden van de GBM gemotiveerd is. De jeugdreclassering maakt zich zorgen over de haalbaarheid ervan. Verdachte geeft aan dat hij geleerd heeft van zijn fouten. Voor de jeugdreclassering is het niet helemaal duidelijk wat verdachte dan precies geleerd heeft. Dit blijkt ook niet uit de proceshouding van verdachte ter zitting. Dat is een zorgpunt. De jeugdreclassering acht zich voldoende toegerust om, in plaats van de WSS, de begeleiding van verdachte vorm te geven. Zij is nu al bij verdachte betrokken. De jeugdreclassering vreest dat er ervaring en kennis verloren gaat op het moment dat de casus moet worden overgedragen aan de WSS. Daarnaast is er kostbare tijd gemoeid met de overdracht, wat niet in het belang van verdachte is.
Toepassing jeugdsanctiestelsel
De rechtbank stelt vast dat acht van de bewezen verklaarde feiten door verdachte zijn gepleegd toen verdachte nog minderjarig was één feit toen hij reeds meerderjarig was. Artikel 495, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering biedt de rechtbank, in dit geval een meervoudige kamer bestaande uit kinderrechters, de mogelijkheid om kennis te nemen van feiten voor- en nadat de verdachte de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. De rechtbank dient dan conform lid 5 van hetzelfde artikel een keuze te maken omtrent het toepasselijke sanctiestelsel. De hoofdregel is dat de berechting geschiedt volgens het sanctiestelsel van volwassenen. De rechtbank kan echter met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht besluiten voor jongvolwassenen een jeugdsanctie toe te passen indien zij daartoe aanleiding vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. In dat kader overweegt de rechtbank dat zij aansluiting zoekt bij hetgeen de psycholoog hierover heeft overwogen, namelijk toepassing van het jeugdstrafrecht, gezien de forse sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand van verdachte en de conclusie dat een pedagogische aanpak in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte lijkt te zijn.
De straf
De oriëntatiepunten straftoemeting die de rechtspraak voor berechting op grond van het jeugdstrafrecht hanteert, geven als uitgangspunt voor de opzetheling van een goed met een waarde van meer dan 150 euro, een taakstraf vanaf 30 uur. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er meerdere malen sprake is geweest van de heling van een dure fiets. Voor een diefstal van een fiets geldt als uitgangspunt een taakstraf vanaf 30 uur, waarbij onder meer de waarde van het vervoermiddel bij de ten laste gelegde diefstallen als strafverzwarende omstandigheid heeft te gelden.
Verdachte heeft zich, door het voorhanden hebben van een alarmpistool, schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan – met inachtneming van voornoemde oriëntatiepunten straftoemeting – een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Daarbij neemt de rechtbank de conclusie van de deskundige over en zal zij het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toerekenen. De rechtbank zal aan verdachte een jeugddetentie opleggen van 246 dagen. Volgens de berekening van de rechtbank komt de totale periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht uit op 156 dagen. De rechtbank zal gezien deze verminderde toerekening verdachte nu geen verdere onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf opleggen. Deze periode zal dan ook als onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft verbleven. Het uitgangspunt daarbij is dat verdachte deze straf heeft uitgezeten en dus niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
De psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering hebben allen geadviseerd om verdachte een GBM op te leggen. Daarbij wordt wel opgemerkt dat verdachte reeds in deze fase niet gemotiveerd is voor een aantal voorwaarden die verbonden zijn aan de GBM, zoals bijvoorbeeld het begeleid wonen. De rechtbank overweegt dat, nu reeds duidelijk is dat de motivatie van verdachte voor het gehele pakket ontbreekt, de slagingskans van de GBM aanzienlijk wordt verkleind. De rechtbank zal dan ook niet meegaan in het advies om verdachte een GBM op te leggen. Hiermee wil zij de houding van verdachte geenszins belonen, maar het reëel te verwachten gevolg, namelijk dat verdachte binnen afzienbare tijd negatief retour gemeld wordt en zijn vervangende jeugddetentie alsnog moet uitzitten, acht de rechtbank niet zijn belang. De rechtbank acht een forse stok achter de deur wel op zijn plaats. Verdachte heeft in een korte periode veel nare feiten gepleegd en het is belangrijk dat hij dat niet opnieuw gaat doen. De rechtbank zal verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen van 90 dagen. Hierbij zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar opleggen met daaraan gekoppeld, naast de algemene voorwaarden, de navolgende, door de psycholoog geadviseerde, bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering zo frequent en zo lang als deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);
  • zich laat behandelen en begeleiden door een (forensisch) FACT-team, of
andere hoogfrequente ambulante begeleiding, bij bijvoorbeeld een instelling zoals
Fivoor;
- zal zorgdragen voor het hebben en behouden van een zinvolle daginvulling (in de vorm van werk en/of dagbesteding en sport).
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de Stichting Jeugdbescherming Brabant (en niet de WSS) uitvoering zal geven aan de begeleiding van verdachte, aangezien de huidige GI reeds betrokken is in de begeleiding van verdachte. Daarnaast betekent een overdracht naar een andere jeugdreclasseringsinstelling dat tijd gemoeid is met het opbouwen van een nieuwe samenwerkingsrelatie en dat is niet in het belang van verdachte.
Gelet op het aantal gepleegde feiten in een kort tijdsbestek, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom dergelijke misdrijven zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en/of het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

7.1
[slachtoffer01]
De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding voor feit 2.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar en verzoekt de rechtbank om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering nu deze niet is onderbouwd met stukken.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij in de vordering geen bedrag heeft ingevuld. In de toelichting heeft benadeelde partij aangegeven dat diverse accessoires van zijn fiets zijn verwijderd en geeft aan dat de schade hiervan minimaal € 450,- bedraagt. De benadeelde partij heeft dit echter niet onderbouwd met stukken, waardoor nader onderzoek noodzakelijk is. Daar leent het strafproces zich niet voor. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.2
[slachtoffer02]
De benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een schadevergoeding van € 2.505,93 voor feit 3.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. De schade is goed onderbouwd en is een direct gevolg van het door verdachte gepleegde feit.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering ingewikkeld is. Het lijkt er namelijk op alsof de benadeelde partij een nieuwe fiets als schade opvoert en dat kan niet. Er is geen informatie gegeven over de dagwaarde van de fiets. Dit vergt nader onderzoek en dat levert een onevenredige belasting op van het strafproces. De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in deze vordering.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.465,65, aan materiële schade. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de benadeelde partij gerechtigd is tot het opvoeren van de nieuwwaarde van de fiets en accessoires, aangezien deze ten tijde van de diefstal door verdachte slechts één maand oud waren.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
7.3
[slachtoffer04]
De benadeelde partij [slachtoffer04] vordert een schadevergoeding van € 1.350,- voor feit 4.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat de benadeelde partij weliswaar geen factuur bij de vordering heeft gevoegd, maar zij acht het gevorderde bedrag een redelijke prijs voor de fiets en zij verzoekt de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu vrijspraak is bepleit. In het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, voert de verdediging aan dat de nieuwprijs van de fiets is opgevoerd en niet de dagwaarde. Zij verzoekt de rechtbank subsidiair gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de vordering te matigen.
7.3.3
He oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank constateert dat de factuur van de fiets weliswaar niet bij de vordering tot benadeelde partij als bijlage is gevoegd, maar dat deze wel in het proces-verbaal van de politie is opgenomen op pagina 175. Tevens stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij de nieuwwaarde van de fiets heeft opgevoerd in plaats van de dagwaarde. Gelet op het feit dat sportfietsen van dit kaliber een waardevast karakter kennen, zal de rechtbank, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, de hoogte van de schade begroten op € 1.000,-.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
7.4
[benadeelde01]
De benadeelde partij [benadeelde01] vordert een schadevergoeding van € 1.723,- voor feit 5.
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De gevorderde bedragen zijn niet onderbouwd met stukken en daarnaast is niet bekend wat de dagwaarde is van de fiets.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade in het geheel niet, dan wel onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.5
[slachtoffer05]
De benadeelde partij [slachtoffer05] vordert een schadevergoeding van € 1.217,89.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarbij de benadeelde partij betrokken is, niet terugkomt op de dagvaarding en dat verdachte dus ook niet veroordeeld is voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 20 april 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:opzetheling;
Feit 2:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 3:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 4:opzetheling
Feit 5:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 6:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 7:opzetheling;
Feit 8:opzetheling;
Feit 9:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 246 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstoppen zal melden bij de jeugdreclassering zo frequent en zo lang als deze instelling dat noodzakelijk acht (maximaal tot het einde van de proeftijd);’
  • zich laat behandelen en begeleiden door een (forensisch) FACT-team, of
andere hoogfrequente ambulante begeleiding, bij bijvoorbeeld een instelling zoals
Fivoor;
- zal zorgdragen voor het hebben en behouden van een zinvolle daginvulling (in de vorm van werk en/of dagbesteding en sport).
- draagt Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie, waarbij de rechtbank volledigheidshalve opmerkt dat het niet de bedoeling is dat verdachte nog terugkeert naar de jeugdgevangenis voor de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel jeugddetentie;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen jeugdreclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 20 april 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-039808-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
30 uur werkstraf;
Benadeelde partijen
Feit 2:
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Feit 3:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer02] van
€ 2.465,65 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer02] (feit 3), € 2.465,65 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 4:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer04] van € 1.000,-aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer04] (feit 4), € 1.000,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 5
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde01] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer05]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer05] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer05] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Kruit, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Phillips, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juli 2023.