ECLI:NL:RBZWB:2023:5206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
02-196685-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële nietigheid van dagvaarding en vrijspraak in strafzaak wegens diefstal met pinpas

Op 25 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met een gestolen pinpas. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 juli 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar raadsman, mr. F. Visser, wel. De officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, presenteerde de aanklacht, die onder andere betrekking had op pintransacties die tussen 8 en 16 december 2018 plaatsvonden. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding onvoldoende specifiek was, met name voor de data 9 en 14 december 2018, waarop meerdere pintransacties hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor deze data partieel nietig was, omdat de beschuldigingen niet voldoende concreet waren geformuleerd.

De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding voor de overige data geldig was, maar sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten op 8 en 16 december 2018. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de diefstal op deze data. De herkenning van de verdachte op basis van beelden was niet overtuigend genoeg, en de beelden van 16 december 2018 waren te onscherp voor een herkenning. De rechtbank verklaarde de dagvaarding nietig voor de feiten op 9 en 14 december 2018 en sprak de verdachte vrij van de overige beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-196685-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970, te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht. De officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-samen met anderen op meerdere tijdstippen in de periode van 8 tot en met 16 december 2018 met een pinpas van [benadeelde] zonder toestemming diverse bedragen heeft gepind.

3.De voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding.
De verdediging heeft aangevoerd dat op de tenlastelegging staat dat er geldbedragen zijn gepind met een gestolen pinpas op vier verschillende data op vier verschillende plaatsen. Ten laste gelegd is (onder andere) dat er is gepind op 9 december 2018 in Eindhoven en op 14 december 2018 in Arnhem. Volgens de inhoud van het dossier is er op 9 december 2018
dertien keergepind in Eindhoven. Op 14 december 2018 is er
vier keergepind in Arnhem. Het is de verdediging dan ook niet duidelijk voor welke pintransactie(s) verdachte op 9 en 14 december 2018 wordt vervolgd. De dagvaarding is onvoldoende specifiek. Om die reden heeft de verdediging verzocht om de dagvaarding voor beide data partieel nietig te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voldoende specifiek is nu datum en plaats worden genoemd en duidelijk is dat de dagvaarding ziet op alle pintransacties op die datum in die plaats.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De tenlastelegging strekt ertoe voor zowel de verdachte als de rechter duidelijkheid te verschaffen omtrent de beschuldiging. Met het oog hierop is in artikel 261 Sv neergelegd dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. Het ten laste gelegde moet ‘zoodanig feitelijk zijn aangeduid dat de verdachte in staat is, wat hem wordt verweten, te begrijpen, opdat hij zich daarop kan verdedigen’. Het gaat er om dat sprake is van een voldoende mate van concretisering van het feit waarvan verdachte wordt beschuldigd zodat het voor de verdediging mogelijk is zich daartegen te verweren en voor de rechter om daarop te beslissen.
De vraag die zich opdringt is of de betreffende omschrijvingen aan deze maatstaf voldoen.
Ten laste is gelegd dat er bedragen zijn gepind door het gebruik van een gestolen pinpas en pincode “
op meerdere tijdstippen in de periode van 6 december 2018 tot en met16 december 2018, in elk geval op of omstreeks 8 december 2018 te Nieuwegein
en/of9 december 2018 te Eindhoven en/of 14 december 2018 te Arnhem en/of 16 december 2018 te Utrecht. “
De rechtbank is van oordeel dat de aan de hierboven genoemde aan de dagvaarding te stellen eisen niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de rechtbank van belang zijn, nu zij de vragen ex artikel 350 Sv dient te beantwoorden op basis van de dagvaarding in samenhang met de stukken die zich in het dossier bevinden.
De rechtbank stelt evenals de raadsman vast dat er op beide data 9 december 2018 en 14 december 2018 meermalen met de pas gepind is, op 9 december 2018 dertien keer en op 14 december 2018 vier keer. Naar het oordeel van de rechtbank is er door deze wijze van ten laste leggen onvoldoende concreet gemaakt van welke pintransactie(s) verdachte precies wordt beschuldigd, temeer nu er in het dossier - dat niet uitblinkt in overzichtelijkheid - bij diverse transacties op die data en die plaats is gesteld dat er geen verdachte in beeld is gekomen of anderszins er bewijs is dat verdachte daar aanwezig was.
Dit is anders voor de data 8 december 2018 in Nieuwegein en 16 december 2018 in Utrecht. Op die beide data is steeds sprake van slechts één pintransactie. Hierbij is sprake van een zodanig feitelijke aanduiding dat de verdachte - in samenhang met het dossier - in staat is wat haar wordt verweten te begrijpen, opdat zij zich daarop kan verdedigen.
Dit brengt met zich mee dat de dagvaarding partieel nietig is ten aanzien van de data 9 en 14 december 2018.
De dagvaarding is voor het overige geldig.
Overige voorvragen:
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal op 8 december 2018. Verdachte wordt volgens de inhoud van het dossier op pagina 73 herkend op beelden bij Luna Clothing bij pintransacties op 14 december 2018 en bij de Albert Heijn in Eindhoven op 9 december 2018 als een van de personen die betrokken is bij de pintransacties. Op 8 december 2018 wordt bij het pinnen in Nieuwegein een vrouw gezien met dezelfde kleding als de persoon die een dag later als verdachte is herkend. Gelet hierop gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte op 8 december 2018 in Nieuwegein heeft gepind.
Ten aanzien van het pinnen op 16 december 2018 in Utrecht heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak omdat de beelden te onscherp zijn om te komen tot enige herkenning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het feit op 8 december 2018 is gepleegd in Nieuwegein, bij ING Bankstede. De herkenning van verdachte door verbalisanten wordt gebaseerd op beelden van de Albert Heijn op 9 december 2018. Het signalement van de persoon die volgens verbalisanten verdachte is, is onvoldoende duidelijk bij de pintransactie in Nieuwegein op 8 december 2018. Enkel wordt een algemene omschrijving van de kleding gegeven, waarbij een zwarte sjaal, zwarte jas tot kniehoogte met horizontale banen en zwarte sportschoenen met witte zolen worden genoemd. Dit signalement wijkt ook nog eens af van het signalement en dader van de beelden bij de Albert Heijn. Bij de beelden van de Albert Heijn is bij de persoon die wordt herkend als verdachte een
wit Nike logoop de schoenen te zien en dit is niet te zien op de stills van beelden in Nieuwegein op 8 december 2018. De persoon draagt bij de beelden van de Albert Heijn -anders dan bij de stills in Nieuwegein- ook geen zichtbare horizontale banen op de jas. Dit maakt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat het verdachte is die in Nieuwegein heeft gepind. Voor 8 december 2018 dient vrijspraak te volgen.
Het feit op 16 december 2018 kan eveneens niet wettig en overtuigend bewezen worden. Het uiterlijk van de vrouw van de beelden wordt nauwelijks omschreven en het signalement van de pinner heeft te weinig onderscheidend vermogen om wettig en overtuigend bewezen te kunnen achten dat het hier om dezelfde persoon gaat als bij de Albert Heijn in Eindhoven. Voor 16 december 2018 dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die op 8 en 14 december 2018 bedragen heeft gepind met de weggenomen pinpas en pincode van mevrouw [benadeelde] .
Tenlastegelegd is dat verdachte op 8 december heeft gepind in Nieuwegein. Van deze pintransactie zijn beelden en een beschrijving van de beelden beschikbaar. De herkenning van verdachte op 8 december 2018 is gebaseerd op beelden die zijn gemaakt op 9 december 2018 bij de Albert Heijn in Eindhoven, waarbij verdachte als dader is herkend door verbalisanten, waaronder [verbalisant] die op pagina 77 e.v. (map 1 eindproces-verbaal) relateert dat verdachte bij de kassa stond en dat zij degene was met zwarte schoenen met witte zolen, voorzien van een wit logo van het merk Nike en zij een zwarte jas droeg. Op pagina 80 van map 1 is een printscreen van deze dader bijgevoegd. Volgens de politie droeg zij soortgelijke kleding ook op 8 december 2018. Beschreven wordt op pagina 77, map 3 dat een van de verdachten een vrouw met zwarte lange jas met smalle horizontale banen en donkere sportschoenen droeg. Zij zou dan verdachte zijn. Echter, op de printscreen op pagina 83, map 3 van het eindproces-verbaal, is waarneembaar een donkere sportschoen met witte zool, echter zonder
wit Nike logo, en een lange jas met horizontale banen. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de verschillen tussen de kleding en de schoenen bij de beelden van de Albert Heijn en die van 8 december 2018 in Nieuwegein, niet wettig en overtuigend bewezen worden dat het verdachte is geweest die bij de diefstal op 8 december 2018 is betrokken. Om die reden zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Over de beelden van 16 december 2018 in Utrecht is de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat deze beelden onvoldoende scherp zijn om enige herkenning mogelijk te maken. Ook van dit feit dient verdachte dus vrijgesproken te worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op de tenlastegelegde feiten op 9 en 14 december 2018;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2023.
Mrs. Sterk en Martens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.