ECLI:NL:RBZWB:2023:5208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
10340313 \ CV EXPL 23-565 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig beslag en onverschuldigde betaling in familierelatie

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee familieleden, [eiser01] en [gedaagde01], over de rechtmatigheid van een beslaglegging op een bankrekening. Gedaagde, [gedaagde01], had beslag gelegd onder de Rabobank op een rekening die op naam stond van haar broer, [naam01], om een vordering te verhalen die voortvloeide uit een eerdere proceskostenveroordeling. Eiseres, de (ex)partner van [naam01], betwistte de rechtmatigheid van het beslag en stelde dat de bankrekening in feite haar vermogen betrof, omdat zij deze had gevoed met haar eigen gelden. De kantonrechter oordeelde echter dat de rekening op naam van [naam01] stond en dat de gelden op die rekening onderdeel waren van zijn verhaalsvermogen. De argumenten van eiseres dat de rekening uitsluitend bedoeld was voor haar en dat er geen intentie was om vermogen over te hevelen naar [naam01] werden verworpen. De vordering van [eiser01] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01]. De rechter benadrukte dat de enkele omstandigheid dat [naam01] vorderingsgerechtigd was jegens de Rabobank niet betekende dat het saldo op de rekening niet van hem was. De uitspraak bevestigt de principes van het verbintenissenrecht en de regels omtrent beslaglegging.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10340313 \ CV EXPL 23-565
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. F. Jagersma, advocaat te Amstelveen,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: mr. T.J. Backx, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De heer [naam01] (hierna te noemen: [naam01] ) en [gedaagde01] zijn broer en zus van elkaar. Tussen hen zijn diverse procedures gevoerd ter zake van de verdeling van de nalatenschap van hun moeder.
2.2
In de meest recente procedure is [naam01] bij vonnis van 6 juli 2022 (productie 2 bij dagvaarding) veroordeeld in de proceskosten van € 9.701,-, welke veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op 28 september 2022 heeft [gedaagde01] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Cöoperatieve Rabobank U.A. (hierna te noemen: de Rabobank) om haar vordering op [naam01] te kunnen verhalen.
2.3
De Rabobank heeft op 13 oktober 2022 een verklaring derdenbeslag afgelegd en daarin aangegeven dat op het moment van beslaglegging een rechtsverhouding bestond tussen de Rabobank en [naam01] en dat, met inachtneming van het beslagvrije bedrag, het bedrag doel zou treffen voor (maximaal) € 84.426,73. Dit vanwege het bestaan van een spaarrekening met [rekeningnummer01] , die op naam staat van [naam01] . Als gevolg van het derdenbeslag, heeft de Rabobank de bankrekening geblokkeerd.
2.4
[eiser01] is, althans was in ieder geval gedurende een zekere periode, de partner van [naam01] (geweest). De advocaat van [eiser01] heeft zich bij brieven van 18 oktober 2022 aan de Rabobank en aan de deurwaarder op het standpunt gesteld dat het beslag en het blokkeren van de spaarrekening onrechtmatig is, en verzocht om het beslag op te heffen en het vermogen vrij te geven (productie 5 bij dagvaarding).
2.5
Bij bericht van 20 oktober 2022 heeft de Rabobank in reactie daarop aangegeven de door haar gegeven verklaring niet aan te passen en de door het beslag getroffen tegoeden ook niet zonder toestemming van de deurwaarder vrij te geven.
2.6
Op 24 oktober 2022 heeft de deurwaarder vervolgens een bedrag van € 10.889,56 ontvangen vanaf deze rekening.
2.7
Bij brief van 10 januari 2023 heeft [eiser01] [gedaagde01] gesommeerd om een bedrag van € 10.969,56 (€ 10.889,56 + € 80,- beslagkosten) binnen 15 dagen aan [eiser01] te betalen (productie 9 bij dagvaarding). [gedaagde01] heeft dat gemotiveerd geweigerd bij e-mailbericht van 13 januari 2023 en aangekondigd dat in een (door [eiser01] aangekondigde) procedure om een werkelijke proceskostenveroordeling zal worden verzocht (productie 1 bij conclusie van antwoord).

3.De vordering en het verweer

3.1
[eiser01] vordert om [gedaagde01] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar te betalen:
I. € 10.889,56 uit hoofde van onverschuldigde betaling;
II. € 80,- uit hoofde van schadevergoeding;
III. € 884,90 aan buitengerechtelijke kosten;
IV. De kosten van deze procedure.
[eiser01] heeft daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
De rekening staat weliswaar op naam van [naam01] , maar de gelden op deze rekening behoren uitsluitend tot het vermogen van [eiser01] en niet tot het vermogen van [naam01] .
De enkele omstandigheid dat [naam01] vorderingsgerechtigd is jegens de Rabobank, omdat de rekening op zijn naam staat, maakt nog niet dat het saldo op die rekening onderdeel is van zijn verhaalsvermogen. Doorslaggevend is door wie de bankrekening is gevoed en wat de bedoeling van [eiser01] en [naam01] is geweest. De rekening van [naam01] in kwestie is uitsluitend gevoed met gelden van [eiser01] . Het gaat hier om een spaarrekening die onlosmakelijk verbonden was en is met de bankrekening van [eiser01] . De rekening is puur bedoeld als spaarrekening van [eiser01] . Rechtstreekse stortingen op en opnamen van deze spaarrekening waren niet mogelijk. De transacties moesten via de betaalrekening van [eiser01] lopen. Alle bij- en afschrijvingen betreffen transacties die zijn verricht door [eiser01] . Er zijn ook geen bankpassen uitgegeven voor de spaarrekening. [naam01] kon dus geen geld opnemen van de spaarrekening. [eiser01] heeft met de overboekingen naar de spaarrekening nooit de intentie gehad om vermogen over te hevelen naar [naam01] . Nergens wordt als omschrijving bij de transactie het woord schenking gebruikt. Er zijn ook regelmatig gelden overgeboekt van de spaarrekening naar de betaalrekening. Deze gelden hebben het vermogen van [eiser01] dus niet verlaten. De conclusie is dat [gedaagde01] zich zonder rechtsgrond op vermogen van [eiser01] heeft verhaald. [eiser01] heeft aldus onverschuldigd een bedrag van € 10.889,56 aan [gedaagde01] betaald.
Verder heeft de Rabobank op 11 oktober 2022 een bedrag van € 80,- in rekening gebracht aan beslagkosten. De onrechtmatige beslaglegging is aan [gedaagde01] toe te rekenen. Zij moet op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de schade die daaruit voortvloeit vergoeden. De buitengerechtelijke kosten bedragen € 884,70.
3.2
[gedaagde01] voert verweer. Kort samengevat stelt zij dat de bankrekening uitsluitend op naam van [naam01] staat. Daarmee is volgens haar de kous ook direct af.
Van onrechtmatig beslag en/of onverschuldigde betaling is geen sprake. Indien [eiser01] meent dat zij rechthebbende is van (een deel van) het saldo op de bankrekening die op naam staat van [naam01] , dan dient zij zich te wenden tot [naam01] .
3.3
Op de verdere stellingen van partijen wordt, indien en voor zover nodig, hierna in onderdeel 4 (De beoordeling) nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Omdat [eiser01] in Duitsland woont, is in deze zaak een internationale
component aanwezig. De kantonrechter zal daarom eerst toetsen of hij bevoegd is om
van de zaak kennis te nemen, en zo ja, welk recht van toepassing is.
4.2
Als hoofdregel van het bevoegdheidssysteem geldt op grond van artikel 2 EEX-Vo (Verordening (EG) No. 44/2001) dat de verweerder met woonplaats in een lidstaat opgeroepen kan worden voor de gerechten van die staat. [gedaagde01] woont in Nederland. De Nederlandse rechter is daarom bevoegd.
4.3
Vervolgens is aan de orde de vraag welk recht van toepassing is.
De Rome II-verordening (Verordening (EG) No. 864/2007) geeft regels om vast te stellen welk nationaal recht van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. Deze verordening is van toepassing, omdat [eiser01] zich baseert op onverschuldigde betaling en onrechtmatige daad. Op grond van de artikelen 4 en 10 van deze verordening is Nederlands recht van toepassing.
4.4
Omdat [gedaagde01] woonachtig is in [woonplaats02] , en de vordering niet meer bedraagt dan € 25.000,- is de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, op grond van de artikelen 93a en 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van dit geschil kennis te nemen.
4.5
Inhoudelijk bepaalt artikel 3:276 BW:

Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen.
4.6
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde01] uit hoofde van het vonnis van 6 juli 2022 een vordering op [naam01] had. Zij heeft executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank, waar [naam01] op dat moment een rekening had die (uitsluitend) op zijn naam stond. Vanaf deze rekening is een bedrag van € 10.889,56 betaald aan de deurwaarder ten behoeve van [gedaagde01] .
4.7
Omdat de rekening (uitsluitend) op naam van [naam01] stond, was [naam01] vorderingsgerechtigd jegens de Rabobank. De gelden op die rekening zijn dan ook zíjn goederen in de zin van artikel 3:276 BW. De opvatting van [eiser01] dat de enkele omstandigheid dat [naam01] vorderingsgerechtigd is jegens de Rabobank, omdat de rekening op zijn naam staat, nog niet maakt dat het saldo op die rekening onderdeel is van zijn verhaalsvermogen vindt geen steun in het recht. Zoals [gedaagde01] terecht heeft aangevoerd, betreffen de rechterlijke uitspraken waarnaar [eiser01] in haar dagvaarding verwijst en/of-rekeningen. De daarin gehanteerde argumenten maken niet dat het saldo op de rekening van [naam01] niet van hem was. Evenmin is in de relatie tussen [naam01] en de Rabobank doorslaggevend door wie de bankrekening is gevoed en wat de bedoeling van [eiser01] en [naam01] onderling is geweest. De vorderingen van [eiser01] zullen daarom worden afgewezen.
4.8
[eiser01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten van [gedaagde01] worden veroordeeld.
4.9
[gedaagde01] heeft gevraagd [eiser01] te veroordelen in de werkelijke proceskosten. Dit omdat [eiser01] op voorhand wist, of had moeten weten, dat haar vorderingen in rechte tevergeefs zouden worden ingesteld. Daar komt bij dat [naam01] al talloze procedures nodeloos aanhangig heeft gemaakt jegens [gedaagde01] , en [eiser01] nu als het ware met hem optrekt in die strijd. De drempel van misbruik van procesrecht is overschreden, aldus [gedaagde01] .
4.1
Een volledige vergoedingsplicht (ter zake van proceskosten) is denkbaar, maar alleen in buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Van een onrechtmatige daad is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven (de strikte maatstaf van HR 6 april 2012, NJ 2012/233 (Duka/Achmea)). Bij het aannemen van dergelijk misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid, gelet op het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter.
In dit concrete geval wordt de hoge drempel voor het toewijzen van een volledige proceskostenvergoeding naar het oordeel van de kantonrechter niet gehaald.
4.11
Er zal dus een proceskostenveroordeling worden uitgesproken volgens de vaste liquidatietarieven. Die kosten worden vastgesteld op € 792,- aan salaris gemachtigde (2 punten van € 396,- per punt). De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat [gedaagde01] daarom gevraagd heeft.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
wijst de vorderingen van [eiser01] af;
5.2
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten van [gedaagde01] , vastgesteld op € 792,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na aanschrijving door [gedaagde01] tot de dag dat het bedrag volledig betaald is;
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders door [gedaagde01] gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.