ECLI:NL:RBZWB:2023:5209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
10266164 \ CV EXPL 23-25 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling voor wrappen en beletteren van bedrijfsauto's

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2023, staat een geschil centraal tussen [eiser01] B.V. en [gedaagde01] over de betaling voor het wrappen, beletteren en blinderen van (bedrijfs)auto's. [eiser01] stelt dat zij in opdracht van [gedaagde01] diverse werkzaamheden heeft verricht, waarvoor zij facturen heeft gestuurd. [gedaagde01] betwist echter dat er een opdracht is verstrekt en stelt dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde01] onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen opdracht is gegeven, vooral omdat zij niet ter zitting is verschenen om haar standpunt toe te lichten. De rechter concludeert dat er wel degelijk een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat [gedaagde01] verplicht is om de openstaande bedragen te voldoen.

De kantonrechter wijst de vordering van [eiser01] toe en veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van een totaalbedrag van € 11.947,98, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten van [eiser01]. De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen onderbouwen van verweren in een civiele procedure, vooral wanneer een partij niet verschijnt om haar standpunt te verdedigen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10266164 \ CV EXPL 23-25
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiser01] B.V. H.O.D.N. [bedrijf01],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: W.L. van Erp,
tegen
[gedaagde01] H.O.D.N. [bedrijf02],
wonende op een geheim adres in [plaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
voormalige gemachtigde: mr. A.A.J. Immink, werkzaam ten kantore van Rechtsagent B.V. te Spijkenisse , zich onttrokken.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2023;
- de brief van 1 juni 2023 met de producties 5 en 6 van de kant van [eiser01] ;
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in afwezigheid van [gedaagde01] .
Zij heeft kort voor de zitting om uitstel verzocht, maar dat verzoek is afgewezen;
- het emailbericht van de voormalige gemachtigde van [gedaagde01] van 13 juni 2023 te 16u12, waarin zij aangeeft zich te hebben onttrokken als gemachtigde.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser01] is gespecialiseerd in het wrappen van auto’s en het blinderen van autoruiten.
2.2
[eiser01] heeft een privéauto van [gedaagde01] , een Mercedes met [kenteken01] , in opdracht van [gedaagde01] onder andere van getinte ramen voorzien. Daarvoor is een factuur gestuurd van 12 januari 2021 ten bedrage van € 617,11. [gedaagde01] heeft daarvan een bedrag van
€ 611,17 voldaan.
2.3
Partijen hebben in ieder geval gesproken over het laten beletteren van bedrijfsauto’s van [gedaagde01] .
2.4
[eiser01] heeft [gedaagde01] de volgende twee facturen doen toekomen:
- de factuur van 6-2-2021 met [nummer01] die betrekking heeft op de aanbetaling belettering diverse voertuigen ten bedrage van € 6.897,-;
- de factuur van 22-9-2021 met [nummer02] die betrekking heeft op het carwrappen van de Mercedes met [kenteken01] ten bedrage van € 2.855,60.
2.5
Beide facturen zijn onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1
[eiser01] vordert om [gedaagde01] , bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.947,98, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 9.758,54 vanaf 6 december 2022 tot de dag van voldoening.
[eiser01] heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Zij heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde01] diverse voertuigen gewrapt en voorzien van belettering. [eiser01] heeft daarvoor de drie facturen verstuurd zoals genoemd onder 2.2 en 2.4 van De feiten. [gedaagde01] heeft daarvan slechts een bedrag van € 611,17 betaald, dat in mindering strekt op de factuur ten bedrage van € 617,11. [gedaagde01] moet dus nog een bedrag van € 9.758,54 in hoofdsom betalen. De buitengerechtelijke kosten bedragen € 862,93. De wettelijke handelsrente bedraagt, berekend tot 6 december 2022, € 1.326,51.
3.2
[gedaagde01] voert verweer.
Zij heeft per abuis slechts € 611,17 betaald in plaats van € 617,11. Als [gedaagde01] een herinnering zou hebben ontvangen, zou zij direct het volledige bedrag hebben voldaan. Het nog openstaande bedrag van € 5,94 heeft [gedaagde01] inmiddels betaald.
[gedaagde01] was tevreden over de werkzaamheden die [eiser01] aan de ramen van de privéauto had uitgevoerd. Zij heeft overwogen om ook bedrijfsauto’s te laten beletteren en heeft, samen met haar echtgenoot, uitgebreid met [eiser01] besproken wat haar wensen waren. De door [eiser01] voorgestelde prijs was echter veel te hoog voor [gedaagde01] , zodat zij heeft besloten geen opdracht te verstrekken. Er zijn door [eiser01] ook geen werkzaamheden verricht. [gedaagde01] was dan ook verbaasd de laatste twee facturen, die van 6 februari 2021 en van 22 september 2021, te ontvangen en heeft deze – terecht – niet voldaan.
De verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten en rente wordt betwist.
3.3
Op de verdere stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Namens [eiser01] is ter zitting het volgende aangevoerd.
Er is wel degelijk opdracht verstrekt door [gedaagde01] voor het bestickeren van 21 bedrijfsauto’s. Het ging om een opdracht van in totaal € 17.000,- exclusief btw, wat in rekening zou worden gebracht in drie termijn; twee van € 5.700,- ex btw en één van € 5.600,- ex btw. De factuur van 6 februari 2021 heeft betrekking op de eerste aanbetaling van die opdracht. [eiser01] heeft ook al werkzaamheden uitgevoerd in het kader van de door [gedaagde01] verstrekte opdracht. Zo heeft zij het ontwerp en de productiebestanden gemaakt voor de stickers en belettering voor in totaal 21 voertuigen, waaronder 15 Mercedes sprinter bakwagens, 5 Mercedes Sprinter bestelbussen en 1 Hyundai bedrijfsbus. Dit blijkt uit de stukken die als productie 5 en 6 zijn overgelegd. Verder stelt [eiser01] dat zij – naast het tinten van de ramen – ook daadwerkelijk in opdracht van [gedaagde01] de privé auto van [gedaagde01] heeft gewrapt en voorzien heeft van stripes. Op de foto’s die zijn overgelegd als productie 5 ziet men de Mercedes op een brug staan. Dat doet [eiser01] alleen als er gestripet wordt. Ook zijn er magneetjes op de auto zichtbaar, die gebruikt worden om de auto te wrappen. De factuur van 22 september 2021 heeft betrekking op deze werkzaamheden.
Zowel de eerste factuur van 12 januari 2021 als de laatste factuur van 22 september 2021 hebben betrekking op de Mercedes met [kenteken01] . Dat heeft te maken met de wijze van administreren/factureren. Er is geen sprake van dubbele facturatie. Het carwrappen is pas bij factuur van 22 september 2021 in rekening gebracht, omdat het kennelijk eerder is vergeten.
Als productie 6 zijn overgelegd de stukken waaruit blijkt dat de belettering en de stickers voor de Hyundai en de sprinter bakwagens zijn ontworpen. Ook zijn de stickers zelf te zien, waaruit blijkt dat materiaalkosten zijn gemaakt. Verder blijkt uit de foto’s dat deze auto’s zich op het bedrijfsterrein van [eiser01] bevonden. Dat was in het kader van de uitvoering van de overeenkomst van opdracht.
De Hyundai is op enig moment opgehaald door [gedaagde01] of haar echtgenoot, toen de directeur van [eiser01] niet aanwezig was. Als de directeur er toen wel was geweest, zou hij hebben gezegd dat de Hyundai pas wordt meegegeven als de facturen zijn betaald.
Het is niet juist dat [gedaagde01] het bedrag van € 5,94 alsnog heeft betaald.
4.2
[gedaagde01] is niet ter zitting verschenen om op het bovenstaande te (kunnen) reageren.
Meer in het bijzonder heeft zij niet uitgelegd waarom de Hyundai en de bakwagen zich op het terrein van [eiser01] bevonden en [eiser01] kennelijk, blijkens de foto’s, al een deel van de werkzaamheden heeft verricht, als de opdracht betreffende de bedrijfsauto’s niet zou zijn verstrekt. Het verweer van [gedaagde01] dat geen opdracht zou zijn verstrekt tot het bestickeren van 21 bedrijfsauto’s wordt daarom, als onvoldoende gemotiveerd, verworpen.
Dat betekent dat is komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tot het bestickeren van 21 bedrijfsauto’s, met een totale waarde van
€ 17.000,- exclusief btw. Conform de opdracht heeft [eiser01] naar het oordeel van de kantonrechter terecht de eerste deelbetaling bij [gedaagde01] in rekening gebracht. Dat de verrichtte werkzaamheden door [eiser01] mogelijk in waarde niet geheel gelijk zijn aan deze eerste deelbetaling is een omstandigheid waarmee de kantonrechter in deze procedure geen rekening houdt. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst waarvan [eiser01] nu nakoming vraagt door welke handeling dan ook is geëindigd. Partijen blijven dan ook over en weer gehouden de uit deze overeenkomst voorvloeiende verplichtingen na te komen.
4.3
Verder geldt dat [gedaagde01] onvoldoende heeft weersproken dat [eiser01] meer werkzaamheden aan haar privé auto heeft verricht dan enkel het tinten van de ramen. Uit de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting blijkt naar het oordeel van de kantonrechter afdoende dat [eiser01] de auto van [gedaagde01] ook heeft gewrapt en voorzien heeft van stripes. Dat er een afspraak tussen partijen was dat [gedaagde01] hiervoor niet zou hoeven betalen is niet gebleken. Door [gedaagde01] is ook onvoldoende weersproken dat de kosten voor deze opdracht het door [eiser01] gefactureerde bedrag van € 2.855,60 bedroegen, zodat [gedaagde01] gehouden is om dit bedrag te voldoen aan [eiser01] .
[gedaagde01] heeft verder niet aangetoond dat zij het resterende bedrag van € 5,94 alsnog heeft betaald, terwijl dat – gezien de betwisting van [eiser01] – wel op de weg van [gedaagde01] heeft gelegen. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde01] dat bedrag al betaald heeft.
4.4
[eiser01] maakt aanspraak op nakoming van de verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst. [gedaagde01] is uit hoofde van de nog bestaande overeenkomst van opdracht de gevorderde bedragen verschuldigd. Deze vorderingen zijn dan ook toewijsbaar. Dat betekent dat in hoofdsom een bedrag van € 9.758,54 zal worden toegewezen. De wettelijke handelsrente, die berekend tot 6 december 2022 € 1.326,51 bedraagt, is toewijsbaar als gevorderd.
4.5
[eiser01] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser01] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Als productie 4 bij dagvaarding heeft zij een aanmaningsbrieven van 20 januari 2022, 15 februari 2022 en 12 maart 2022 overgelegd, waarin [gedaagde01] is aangemaand tot betaling van onder meer de hoofdsom van € 9.758,54. [gedaagde01] heeft aangevoerd deze brieven niet te hebben gezien, zo begrijpt de kantonrechter althans, maar nu niet is gesteld of gebleken dat deze brieven onjuist geadresseerd zijn, moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde01] deze brieven heeft ontvangen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 862,93 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
9.758,54
- wettelijke handelsrente tot 6-12-2022
- buitengerechtelijke incassokosten
1.326,51
862,93
€ 11.947,98
4.7
[gedaagde01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
112,30
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
Totaal
1.418,30

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 11.947,98, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over
€ 9.758,54 vanaf 6 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.418,30;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken door mr. Tilman-Knoester op 19 juli 2023.