ECLI:NL:RBZWB:2023:5210

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
10212915 \ CV EXPL 22-3620 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake loonvordering en faillissement van Zonnis B.V.

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2023, is de gedaagde partij, Zonnis B.V., in staat van faillissement geraakt. De procedure is geschorst voor de vorderingen die onder artikel 29 van de Faillissementswet (Fw) vallen, tenzij de verificatie van de vordering wordt betwist. Dit deel van de vorderingen blijft geschorst, aangezien de verificatie niet is betwist. Voor de vorderingen onder artikel 28 Fw is de procedure ook geschorst, zodat de eiseres, [eiser01], de curator kon oproepen om het geding over te nemen. Eiseres heeft echter niet gereageerd op deze oproep.

In het vonnis wordt beslist over de vorderingen die onder artikel 28 Fw vallen. De kantonrechter oordeelt dat Zonnis veroordeeld wordt tot betaling van het loon aan [eiser01] vanaf de datum van faillietverklaring, 14 februari 2023, tot het eindigen van de arbeidsovereenkomst, gedurende maximaal 104 weken van aanhoudende arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter overweegt dat de eiseres recht heeft op 70% van haar laatst genoten salaris, en dat de veroordelingen geen rechtskracht hebben tegenover de failliete boedel.

Daarnaast wordt Zonnis veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke schriftelijke specificaties van het loon en wordt het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige vorderingen worden afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door de kantonrechter M. Tilman-Knoester.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10212915 \ CV EXPL 22-3620
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] , [land01],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. S.J.H.V. Derhaag,
tegen
ZONNIS B.V.,
statutair gevestigd te Breda en kantoorhoudende te Kamerik (gemeente Woerden),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Zonnis,
procederend in persoon.

1.Het vervolg van de procedure

1.1
Bij vonnis van 22 februari 2023 is een beslissing genomen in het incident tussen bovengenoemde partijen en is deze hoofdzaak verwezen naar de rolzitting van 1 maart 2023 voor het nemen van een rolbeslissing.
1.2
De hiervoor bedoelde rolbeslissing is genomen. Daarbij is beslist dat de zaak:
- voor wat betreft het onder artikel 29 Fw vallende deel van de vorderingen: wordt verwezen naar de rol van 8 maart 2023 waar de curator en partijen zich kunnen uitlaten over de (kansen op) voortzetting van de procedure binnen afzienbare termijn;
- voor wat betreft het onder artikel 28 Fw vallende deel van de vorderingen: wordt geschorst tot de rolzitting van 8 maart 2023 teneinde de wederpartij van de failliet, [eiser01] , gelegenheid te geven om de curator tot overneming van het geding op te roepen.
1.3
Bij emailbericht van 2 maart 2023 heeft de heer [naam01] , voormalige gemachtigde van Zonnis, laten weten zich te onttrekken als gemachtigde. Verder heeft hij aangegeven van de curator vernomen te hebben dat de boedel de procedure niet zal overnemen. [eiser01] heeft niet gereageerd.

2.De verdere beoordeling

Artikel 29 Fw
2.1
Zoals overwogen in de rolbeslissing van 1 maart 2023 wordt de procedure voor wat betreft de loonvordering tot de datum van het faillissement, te weten 14 februari 2023, geschorst om alleen dan te worden voortgezet indien de verificatie van de vordering wordt betwist.
De verificatie is niet betwist. Dat betekent dat de procedure voor wat betreft het deel van de vorderingen dat onder artikel 29 Fw valt, vooralsnog van rechtswege geschorst blijft.
Artikel 28 Fw
2.2
[eiser01] is op grond van artikel 28 Fw in de gelegenheid gesteld om de curator in het geding op te roepen. Zij heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.3
Artikel 25 Fw bepaalt:

1. Rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, worden zowel tegen als door de curator ingesteld.
2. Indien zij, door of tegen de gefailleerde ingesteld of voortgezet, een veroordeling van de gefailleerde ten gevolge hebben, heeft die veroordeling tegenover de failliete boedel geen rechtskracht.
2.4
Er zal dus voor wat betreft de vorderingen vallende onder artikel 28 Fw vonnis worden gewezen tegen Zonnis, de gefailleerde, waarvan de daarin vervatte veroordelingen geen rechtskracht hebben tegenover de failliete boedel.
2.5
Dit betreft de volgende vorderingen:
Veroordeling van Zonnis tot:
III. betaling van het juiste bedrag aan loon
met ingang van 14 februari 2023zolang [eiser01] arbeidsongeschikt blijft, zijnde 70% van € 5.350,- bruto per maand gedurende maximaal 104 weken van aanhoudende arbeidsongeschiktheid;
(NB: bij rolbeslissing van 1 maart 2023 is abusievelijk vermeld dat de vordering tot betaling van loon
met ingang van 1 november 2022(en)
na het moment van faillietverklaringonder deze categorie van vorderingen valt. Dit is niet juist, althans onduidelijk, aangezien het faillissement van 14 februari 2023 dateert. Deze omissie wordt hierbij hersteld);
VI. verstrekking aan [eiser01] van deugdelijke schriftelijke specificaties ter zake van betaling van het sub I tot en met V gevorderde, voor zover toegewezen;
VII. het herstellen van de toegang van [eiser01] tot haar zakelijke e-mailaccount, alsook tot alle computersystemen en bedrijfslocaties van Zonnis en haar toe te staan namens Zonnis zakelijke contacten te onderhouden met klanten en andere derden, een en ander binnen 24 uur na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of deel van een dag dat Zonnis niet aan dit vonnis voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-;
VIII. betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:109 BW over de bedragen genoemd onder VI en VII, berekend vanaf het moment van faillietverklaring tot de dag van voldoening;
X. de kosten van dit geding vanaf het moment van faillietverklaring.
2.6
Voor wat betreft het sub III, VI en VIII gevorderde overweegt de kantonrechter als volgt.
Zonnis heeft in de randnummers 22 tot en met 26 van de conclusie van antwoord bepleit dat [eiser01] slechts recht heeft op 70% van het maximum dagloon zoals vastgesteld door het UWV. In het vonnis in het incident heeft de voorzieningenrechter voorlopig geoordeeld dat Zonnis op grond van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte 70%
van het laatst genoten loonverschuldigd is aan [eiser01] , wat neerkomt op € 3.745,- bruto per maand.
De overwegingen die aan dat voorlopig oordeel ten grondslag liggen, zijn dezelfde overwegingen op grond waarvan in deze hoofdzaak tot dezelfde conclusie wordt gekomen. Verwezen wordt naar overweging 5.16 in het vonnis van 22 februari 2023, waarin is overwogen:
“ In deze zaak oordeelt de kantonrechter vooralsnog als volgt.Gesteld noch gebleken is dat partijen voorafgaand of bij het sluiten van de laatste arbeidsovereenkomst hebben gesproken over de inhoud van artikel 8.4. Evenmin is gesteld of gebleken wat er in eerdere arbeidsovereenkomsten van [eiser01] is bepaald over de doorbetaling tijdens ziekte. Dat betekent dat, bij gebreke aan overige omstandigheden die relevant zijn voor hetgeen partijen mochten begrijpen, de tekst van de arbeidsovereenkomst bepalend is voor de betekenis die partijen daaraan mogen toekennen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [eiser01] op grond van die tekst mogen begrijpen dat zij bij ziekte 70% van haar laatst genoten salaris doorbetaald zou krijgen. Dit omdat in artikel 8.4 wordt gesproken van het ‘laatst genoten(dag)loon’ (onderstreping kantonrechter). Dagloon in de zin van artikel 17 Wfsv wordt niet genoten, maar vastgesteld. Het ligt daarom niet voor de hand dat in het artikel wordt verwezen naar het maximum dagloon als bedoeld in artikel 17 Wfsv. [eiser01] heeft niet hoeven begrijpen dat met de term (dag)loon wordt bedoeld het maximum dagloon zoals wordt gehanteerd in deze wetgeving en door het Uwv.”
Dat [eiser01] op grond van de artikelen 61 tot en met 68 van de Werkloosheidswet vanaf de datum van faillissement mogelijk recht heeft op een uitkering ter hoogte van het loon door het UWV, betekent niet dat de loonbetalingsverplichting in principe bij Zonnis rust.
Zonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 3.745,- bruto per maand, vanaf de datum van faillietverklaring van Zonnis, te weten 14 februari 2023, tot het eindigen van de arbeidsovereenkomst, gedurende maximaal 104 weken van aanhoudende arbeidsongeschiktheid. Dit onder verstrekking aan [eiser01] van deugdelijke schriftelijke specificaties. De wettelijke rente daarover is toewijsbaar vanaf de data van verzuim.
2.7
Voor wat betreft het sub VII gevorderde overweegt de kantonrechter het volgende.
Vanaf het moment van de faillietverklaring is het aan de curator om te bepalen of en welke medewerkers nog doorwerken. De mogelijkheid tot doorwerken is niet afdwingbaar voor [eiser01] . Daarom zal het sub VII gevorderde, dat betrekking heeft op het kunnen doorwerken, worden afgewezen.
2.8
Voor wat betreft het sub X gevorderde wordt het volgende overwogen.
De kosten van de procedure vanaf het moment van faillietverklaring aan de zijde van [eiser01] zijn nihil. Zonnis zal daarom niet worden veroordeeld tot betaling van enige proceskosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
Op de voet van artikel 29 Fw:
Verstaat dat de zaak voor wat betreft de volgende vorderingen van rechtswege is geschorst:
De gevorderde veroordeling van Zonnis tot betaling aan [eiser01] van:
I. € 4.883,36 bruto, zijnde het achterstallige loon over de periode van 15 februari 2022 tot en met 31 oktober 2022;
II. de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW berekend over het onder I gevorderde achterstallige loon, althans tot betaling van een door de rechter in goede justitie te bepalen wettelijke verhoging;
III. het juiste bedrag aan loon met ingang van 1 november 2022 zolang [eiser01] arbeidsongeschikt blijft, zijnde 70% van € 5.350,- bruto per maand tot aan het moment van faillietverklaring, te weten 14 februari 2023;
IV. € 4.700,- bruto ter zake provisie;
V. € 2.350,- bruto, zijnde de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW over de onder IV. gevorderde achterstallige provisie, althans tot betaling van een door de rechter in goede justitie te bepalen wettelijke verhoging,
VIII. de betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:109 BW over de bedragen genoemd onder I tot en met V tot aan het moment van faillietverklaring, te weten 14 februari 2023;
IX. de buitengerechtelijke kosten van € 854,17;
X. de kosten van dit geding tot aan het moment van faillietverklaring, te weten 14 februari 2023;
Op de voet van artikel 28 Fw:
beslist over de vorderingen sub III, VI, VII, VIII en X het volgende:
veroordeelt Zonnis om aan [eiser01] te betalen € 3.745,- bruto per maand ter zake loon, vanaf de datum van faillietverklaring van Zonnis, te weten 14 februari 2023, tot het eindigen van de arbeidsovereenkomst, zolang [eiser01] arbeidsongeschikt blijft, gedurende maximaal 104 weken van aanhoudende arbeidsongeschiktheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van verzuim tot de dag van voldoening;
veroordeelt Zonnis om aan [eiser01] deugdelijke schriftelijke specificaties van het loon te verstrekken;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2023.