ECLI:NL:RBZWB:2023:5211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
C/02/375509 / FA RK 20-4158
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken gezamenlijk gezag, omgangsregeling, benoeming deskundige en ondertoezichtstelling in het belang van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende verzoeken van de man om gezamenlijk gezag, een omgangsregeling, benoeming van een deskundige (forensisch mediator) en ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die in de leeftijd van 5 tot 18 jaar zijn, momenteel geen contact wensen met hun vader. De rechtbank oordeelt dat de zwaarwegende belangen van de minderjarigen zich verzetten tegen contact met hun vader, omdat zij rust nodig hebben en er geen ruimte is voor contactherstel. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, onder verwijzing naar de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en hulpverleners, die hebben aangegeven dat contact met de vader schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen meerwaarde is in gedwongen mediation, gezien de huidige situatie en de weerstand van de minderjarigen. De rechtbank heeft de vrouw opgedragen om de man maandelijks te informeren over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de minderjarigen en heeft de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 104,- per maand per kind, met terugwerkende kracht tot 9 juli 2020. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/375509 / FA RK 20-4158
Datum uitspraak: 11 juli 2023
nadere beschikking betreffende gezag, omgang en levensonderhoud
in de zaak van
[de man01],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M. Koppelmans-de Goeij te Boxtel,
tegen
[de vrouw01],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. J.A.E. van Raak-Kuiper te Udenhout.
Betreffende de minderjarigen:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedag01] 2005 te [geboorteplaats01] ;
- [minderjarige02] , geboren op [geboortedag02] 2007 te [geboorteplaats02] ;
- [minderjarige03] , geboren op [geboortedag03] 2008 te [geboorteplaats03] ;
- [minderjarige04] , geboren op [geboortedag04] 2011 te [geboorteplaats02] ;
- [minderjarige05] , geboren op [geboortedag05] 2015 te [geboorteplaats02] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank in de zaken met kenmerk C/02/3375509 / FA RK 20-4158 en C/02/375510 / FA RK 20-4159 (provisionele verzoeken) van 7 januari 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- de beschikking van deze rechtbank in de zaak met kenmerk C/02/387018 / FA RK 21-3017 (voorlopige voorziening) van 31 augustus 2021;
- de rapportage van Toegang Tilburg van 1 september 2022 en het cliëntplan voor de [minderjarige04] en [minderjarige05] van 8 november 2022, ingekomen ter griffie op 11 november 2022;
- het F9-formulier van mr. Van Raak-Kuiper van 28 november 2022;
- de brief van de Raad van 17 februari 2023, ingekomen ter griffie op 20 februari 2023;
- het F9-formulier met bijlage van 28 maart 2023 van mr. Koppelmans-de Goeij;
- het F9-formulier van 28 maart 2023 van mr. Van Raak-Kuiper;
- het rapport van de Raad van 11 mei 2023, ingekomen ter griffie op 15 mei 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Koppelmans-De Goeij van 2 juni 2023, betreffende een voorwaardelijk aanvullend verzoek;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Koppelmans-De Goeij van 6 juni 2023 betreffende aanvullende verzoeken.
1.2
De behandeling van de verzoeken is voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 12 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Bij voormelde beschikking van 7 januari 2021 heeft de rechtbank bepaald dat:
- de man en de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per twee weken op zondag van 12.00 uur tot 15.00 uur
- de man en de minderjarigen [minderjarige03] , [minderjarige04] en [minderjarige05]
voorlopiggerechtigd zijn tot omgang met elkaar éénmaal per week, gedurende de eerste twee maanden op zondag van 16.00 uur tot 18.30 uur en vanaf de derde maand op zondag 14.00 uur tot 18.30 uur.
Daarnaast heeft de rechtbank partijen en de minderjarigen voor (jeugd)hulpverlening verwezen naar het zorgloket in het kader van het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA). Het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding is verwezen naar het cluster familierecht. Iedere verdere beslissing op de verzoeken heeft de rechtbank aangehouden.
2.2
Bij voormelde beschikking van 31 augustus 2021 in de zaak met kenmerk C/02/387018 / FA RK 21-3017 (voorlopige voorziening) heeft de rechtbank bepaald dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten voor verzorging en opvoeding met ingang van 9 juli 2020 wordt vastgesteld op € 104,= per maand per kind, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen. Ter gelegenheid van die mondelinge behandeling is door partijen de afspraak gemaakt dat [minderjarige04] en [minderjarige05] — bij voorkeur na de vakantie zodat er twee weken rust is - om de week op zaterdag van 16.30 uur tot 19.30 uur bij de man zullen verblijven, waarbij de keuze aan [minderjarige03] wordt gelaten om al dan niet mee te gaan. De vrouw zal nagaan of [naam01] , de stiefvader van de vrouw, de meisjes kan brengen en weer ophalen. Daarbij hebben beide partijen verklaard het traject bij [hulpverlening01] te zullen voortzetten en zich hiervoor in te zullen zetten, nu zij eveneens van mening zijn dat hulpverlening onontbeerlijk is.
2.3
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage van Toegang Tilburg van 1 september 2022 waarin wordt gemeld dat de gestelde resultaten niet allemaal zijn behaald. De resultaten ‘het kind heeft een stem in het scheidingsproces en voelt zich gehoord’ alsmede ‘inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van ouders en de hulp die nodig is voor ouders om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie)’ zijn behaald. De rapportage meldt dat er sprake is van ernstige communicatieproblematiek tussen de ouders, er sprake is van een gestagneerde omgang tussen de man en de minderjarigen, er sprake is van (mogelijke) loyaliteitsproblematiek bij de minderjarigen en zij voor de scheiding getuige zijn geweest van verbale ruzies tussen de ouders. [hulpverlening01] gaat uit van de hypothese dat het voortzetten van de omgang schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarigen; wanneer de omgang wordt gecontinueerd, wordt de weerstand van de minderjarigen steeds groter en dat maakt een kans op contactherstel tussen de man en de minderjarigen in de toekomst kleiner. Tijdens het hulpverleningstraject is gezien dat de man vanuit emotie reageert en onvoorspelbaar is. De man is dringend geadviseerd om psychodiagnostisch onderzoek af te laten nemen; de man vat dit advies op als een persoonlijke bedreiging en volgt dit niet op. Tijdens de geobserveerde contactmomenten tussen de man en [minderjarige04] en [minderjarige05] komt naar voren dat de man erg gericht is op zijn eigen behoeften en de wens om contact te hebben met de minderjarigen. Hij is niet in staat om zonder begeleiding op een positieve manier invulling te geven aan de omgang. De zorgaanbieder adviseert de rechtbank dat een vorm van contact tussen de man en de minderjarigen niet haalbaar is, zowel voor nu als op langere termijn.
2.4
Bij brief van 17 februari 2023 meldt de Raad dat zij het eens is met [hulpverlening01] ; omgang tussen de man en de minderjarigen is nu niet mogelijk. Ingeschat wordt dat het voortzetten van de omgang een mogelijk risico vormt voor de ontwikkeling van de minderjarigen. De man accepteert psychodiagnostisch onderzoek niet, terwijl dit mogelijk meer inzicht en begrip zou kunnen geven. Voor de Raad is het lastig om te beoordelen in hoeverre sprake is van een veiligheidsrisico. Op basis van beschikbare informatie zijn hiervoor geen concrete aanwijzingen; een beschermingsonderzoek is niet nodig. De Raad acht een afgebakend raadsonderzoek gericht op het gezag nodig om advies aan de rechtbank uit te kunnen brengen.
2.5
In reactie op het raadsrapport bericht de man de rechtbank, bij F9-formulier van 28 maart 2023, dat hij de Raad verzoekt ook een onderzoek te verrichten naar de omgang. De man is het niet eens met de visie van de Raad dat een beschermingsonderzoek niet nodig is. De man acht dit noodzakelijk nu de conclusie van [hulpverlening01] onvoldoende is om te kunnen stellen dat omgang niet meer kan plaatsvinden. Ook vanuit een ondertoezichtstelling kan worden gewerkt aan contactherstel. Daarnaast bericht de man dat hij altijd aan de hulpverlening heeft meegewerkt en hij heeft opengestaan voor overleg. Dat sprake zou zijn van stalkgedrag en acute onveiligheid acht de man onbegrijpelijk. Voor de man was het schokkend om te bemerken dat de minderjarigen steeds meer afstand van hem namen. In de visie van de man moet de focus gelegd worden op de rol van de vrouw tijdens de contactmomenten. De minderjarigen worden belast met haar negatieve houding jegens de man. De man heeft aangegeven altijd open te staan voor psychodiagnostisch onderzoek, echter dit dient dan ook bij de vrouw plaats te vinden. De man concludeert dat uit het hele hulptraject niet naar voren is gekomen waarom de minderjarigen van mening zijn dat er geen contact meer met hem moet komen. Dat er contact zou zijn, is voor de man voldoende.
2.6
In reactie op het raadsrapport bericht de vrouw de rechtbank, bij F9-formulier van 28 maart 2023, dat zij herkent dat de omgang tussen de man en de minderjarigen is gestagneerd en zij een groeiende weerstand tegen hem hebben. De vrouw onderschrijft de Raad en [hulpverlening01] in de conclusie dat omgang thans niet mogelijk is; dit is voor de minderjarigen een te zware belasting. De vrouw handhaaft haar standpunt dat het verzoek van de man betreffende gezamenlijk gezag afgewezen moet worden. Als een raadsonderzoek op dat punt nodig is, dan kan zij zich daarin vinden.
2.7
De rechtbank heeft vervolgens kennis genomen van het raadsrapport van 11 mei 2023. Zakelijk weergegeven staat hierin het volgende.
Volgens [hulpverlening01] is het voor de minderjarigen nu het beste hen met rust te laten. Hoe meer vragen er komen van buitenaf over het contact met hun vader, hoe groter de weerstand zal zijn. Alle inzet zal averechts werken, reden waarom [hulpverlening01] is gestopt.
- [minderjarige04] en [minderjarige05] vonden het contact met hun vader niet fijn. [minderjarige04] had nachtmerries en op school ging het niet goed. Nu er geen contact is gaat het beter met hen. [minderjarige04] is bang dat zij de man tegen komt. Zij durft niet alleen naar school te fietsen.
- [minderjarige03] vindt het fijn dat er nu geen contact is met de man. Toen [hulpverlening01] was betrokken en er wel contact was, leverde dat haar veel stress op. [minderjarige03] wil geen contact meer met de man. School zou dan niet meer goed gaan. [minderjarige03] wil niet dat de man het gezag over haar krijgt. Dit zou haar stress bezorgen en bovendien zou zij dan de hele tijd met hem bezig moeten zijn en dat wil [minderjarige03] niet.
- [minderjarige01] is nadat partijen uit elkaar gingen niet meer naar de man geweest. [minderjarige01] heeft geprobeerd om het contact met de man te behouden, echter hij kreeg het gevoel alsof hij niet om hem gaf. [minderjarige01] mist de man niet. Het steekt [minderjarige01] dat hij steeds opnieuw met de man geconfronteerd wordt door de rechtszaak. [minderjarige01] wenst rust. Als zijn zusjes een traject zouden moeten volgen, dan krijgt hij dat ook mee. [minderjarige01] wil niet dat zijn vader het gezag over hem heeft. Hij weet zeker dat hier moeilijkheden van gaan komen. Daarnaast wil [minderjarige01] niet dat zijn moeder informatie over hem met de man deelt.
- [minderjarige02] vindt dat een eventueel contact met de man, uit [minderjarige02] zelf moet komen. Als hij de man wil zien, zal hij gaan. [minderjarige02] wil niet dat de man gezag over hem krijgt. Volgens hem heeft de man nooit echt voor de minderjarigen gezorgd.
2.8
De Raad constateert in het rapport van 11 mei 2023 dat alle minderjarigen geen omgang met de man hebben. Tussen de man en [minderjarige01] en [minderjarige02] is ruim drie jaar geen contact, sinds de ouders in 2020 uit elkaar zijn gegaan. Tussen de man en [minderjarige03] , [minderjarige04] en [minderjarige05] hebben er begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden. Ten aanzien van [minderjarige03] is dit snel gestagneerd. Bij [hulpverlening01] is de begeleide omgang tussen de man en [minderjarige04] en [minderjarige05] stilgelegd omdat de omgang veel stress bij [minderjarige04] en [minderjarige05] opleverde. De weerstand van de minderjarigen naar de man kan niet (uitsluitend) geweten worden aan eventuele beïnvloeding door gedrag of reacties van de vrouw, al dan niet bewust, duidelijk
wordt dat de minderjarigen ook ieder hun eigen ervaringen hebben opgedaan in contact met de man. Doordat er geen contact is, maakt de Raad zich zorgen over de identiteitsontwikkeling van de minderjarigen. Anderzijds hebben zij veel baat bij de rust die zij nu ervaren. Dit komt ten goede aan de ontwikkeling van de minderjarigen. Het blijft de rol van de vrouw om de minderjarigen te stimuleren voor contact met de man en het onderwerp ‘vader’ levendig te houden. De Raad kan zich vinden in het advies van [hulpverlening01] voor persoonlijke hulpverlening bij de man en eventueel nader diagnostisch onderzoek. Op dit moment kunnen partijen niet met elkaar communiceren. Er kan nu (nog) niet ingezet worden op het opzetten van oudergesprekken tussen partijen. Eerst dient ingezet te worden op het persoonlijke proces van de man. De Raad adviseert het verzoek van de man met betrekking tot een omgangsregeling af te wijzen.
De Raad adviseert het verzoek van de man voor gezamenlijk gezag eveneens af te wijzen. Gezien de visie van de Raad dat rust op dit moment het meest tegemoet komt aan wat de minderjarigen nodig hebben, is de Raad dan ook van mening dat het wijzigen van het eenhoofdig gezag van de vrouw naar gezamenlijk gezag op dit moment niet in het belang van de minderjarigen kan worden geacht. Bovendien hebben de minderjarigen [minderjarige03] , [minderjarige02] en [minderjarige01] hiertegen ernstige bezwaren. Daar komt bij dat de man de minderjarigen op dit moment langere tijd niet heeft gezien en partijen het in de afgelopen jaren niet is gelukt om constructief met elkaar te communiceren.

3.De (resterende) verzoeken

Thans liggen de volgende resterende (voorwaardelijke c.q. aanvullende) verzoeken nog ter beoordeling voor:
3.1
De man verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
I. te bepalen dat er een zorg- en contactregeling wordt vastgesteld inhoudende dat de man over een periode van zes maanden de zorg heeft over de minderjarige kinderen, eenmaal per veertien dagen een weekend vanaf vrijdagavond 17.00 uur tot en met zondagavond 18.00 uur alsmede de andere week vanaf woensdag na school tot en met donderdagochtend voor school, waarbij de vrouw de kinderen op vrijdagavond brengt, de man de kinderen op zondagavond terugbrengt bij de vrouw en te bepalen dat er na deze periode van zes maanden er een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de kinderen de ene week van vrijdagavond tot en met dinsdagvond 19.00 uur bij de man verblijven en de andere week van zondagavond 18.00 uur tot en met dinsdagavond bij de man verblijven onder verdeling van vakanties en feestdagen bij helfte, althans een zodanige zorg- en omgangsregeling vaststellen als uw rechtbank juist acht;
III. de man tezamen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de voornoemde minderjarigen.
De man verzoekt de rechtbank bij F9-formulier van 2 juni 2023 voorwaardelijk, indien zijn
verzoek betreffende het gezag wordt afgewezen;
- te bepalen dat de vrouw verplicht wordt de man maandelijks een e-mail te sturen over de dagelijkse bijzonderheden met betrekking tot alle nog minderjarige kinderen;
Waarbij zij de man informeert over de ontwikkeling, voortgang op school, de geestelijke en lichamelijke gezondheid, opvallende emotionele reacties en informeert over bezoek aan artsen, therapeuten, begeleidingsdiensten etc. en informeert over veranderingen in woon- en leefomstandigheden met betrekking tot de kinderen;
Alsmede de vrouw verplicht wordt maandelijks een recente foto van alles kinderen aan de man beschikbaar te stellen, digitaal althans een zodanige informatieregeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren
De man verzoekt de rechtbank bij F9-formulier van 6 juni 2023 aanvullend;
- op grond van artikel 194 Rv jo. artikel 284 Rv een deskundige te benoemen, te weten een forensisch mediator.
- de minderjarigen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling voor de duur van één jaar (betreffende [minderjarige01] tot zijn meerderjarigheid).
3.2
De vrouw verweert zich tegen de (resterende c.q. voorwaardelijke en aanvullende) verzoeken van de man.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw:
- te bepalen dat de man, met ingang van de datum indienen van het in dit geding inleidend verzoekschrift, derhalve 9 juli 2020, een bijdrage dient te leveren in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen met € 200,- per kind per maand, dan wel een bijdrage door uw rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.3
De man verzoekt het zelfstandige verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen af te wijzen voor zover dit het bedrag van
€ 89,= per kind per maand dan wel € 108,- per kind per maand te boven gaat.
3.4
Op de nadere standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Door en namens de man wordt, samengevat, aangevoerd dat de man graag in gesprek zou willen met de vrouw onder begeleiding van een professional. Het is voor de man moeilijk te accepteren dat hij geen contact heeft met de minderjarigen. De man wil alles aangrijpen om dit alsnog mogelijk te maken. De man gunt de minderjarigen alles en zal hen niets in de weg leggen. Daarbij hoort ook dat de minderjarigen een vader mogen hebben. De man verzoekt de rechtbank aanvullend om een forensisch mediator te benoemen; het boek kan nu niet worden gesloten. De ouders moeten voor de minderjarigen hun best doen. De man acht het spijtig dat [stichting01] niet meer is betrokken. Bij het UHA hebben partijen gewerkt aan de oudercommunicatie. Uit niets blijkt dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren. Er wordt gesteld dat dit de draagkracht van de vrouw te boven gaat, maar hieraan wordt geen onderzoek ten grondslag gelegd. Volgens de man laat [hulpverlening01] zich leiden door feiten die onjuist zijn. Ook het raadsonderzoek benoemt situaties die niet zijn gebeurd; de man heeft de minderjarigen niet gestalkt en heeft zich niet dreigend of onveilig opgesteld. De man erkent dat er binnen het gezin sprake was van een ouderwets gezinspatroon, maar dat betekent niet dat de band tussen de minderjarigen en de man verstoord was. Volgens de man ligt de sleutel bij de vrouw. De minderjarigen worden door haar emotioneel belemmerd en dat moet stoppen. De rol van de vrouw wordt in het geheel onderbelicht, terwijl de man als vader uit het leven van de minderjarigen wordt verbannen. In het raadsonderzoek wordt over de rol van de vrouw niets gezegd. Daarnaast steekt het de man dat de vrouw hem niet informeert over de minderjarigen. Hierdoor wordt het moeilijk voor de man om betrokken te blijven. Wanneer het verzoek om gezamenlijk gezag wordt afgewezen, zal de man alleen maar verder van de minderjarigen verwijderd raken. Met gezamenlijk gezag wordt de vrouw bovendien gedwongen om contact met de man te houden. Voor het geval de rechtbank gezamenlijk gezag niet toestaat, verzoekt de man om een informatieregeling te bepalen met daarbij de verplichting aan de vrouw om een gezinsfoto te sturen. Een ondertoezichtstelling kan partijen helpen en ook een forensisch mediator kan hierin nuttig zijn. In de visie van de man moeten partijen met elkaar aan de slag. Zij zijn dit naar de minderjarigen toe verplicht. Bovendien heeft de man er geen vertrouwen in dat partijen zonder een mediator met elkaar gaan praten.
4.2
Door en namens de vrouw wordt, samengevat, aangevoerd dat zij zich in het raadsrapport herkent. De vrouw heeft van alles geprobeerd om na de breuk van partijen de minderjarigen te stimuleren om omgang te hebben met de man. Dit leverde problemen op. De minderjarigen wilden niet weer en toonden weerstand, tot paniekaanvallen en hyperventilatie aan toe. De vrouw heeft haar best gedaan om met de voorlopige omgangsregeling aan de slag te gaan. Dit leidde ertoe dat de minderjarigen ook weerstand tegen de vrouw toonden. In de visie van de vrouw zijn de minderjarigen nu gebaat bij rust. Er moet niet langer aan hen worden getrokken. De aanvullende verzoeken van de man dienen om die reden afgewezen te worden. Bovendien is [minderjarige01] bijna 18 jaar. Hij zal vanzelf nieuwsgierig naar de man worden. Dit kan in de toekomst ook een effect hebben op de andere minderjarigen. De vrouw acht het van belang dat de rechtbank het advies van de Raad volgt; het verzoek ten aanzien van de omgang dient afgewezen te worden. Dit geldt ook voor het verzoek betreffende het gezag; de minderjarigen zien de man langere tijd niet, partijen communiceren niet met elkaar en tussen partijen bestaat een verschil van inzicht over opvoedkwesties. Het gevaar bestaat dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen partijen en dat moet worden voorkomen. Dat de vrouw de man niet zou informeren is onjuist; zij informeert de man maandelijks. Liever zou de vrouw zien dat zij de man eens per drie maanden zou informeren, in de gevallen dat zich iets rondom de minderjarigen voordoet. Voor de vrouw speelt tevens een rol dat [minderjarige01] en [minderjarige02] de vrouw hebben aangegeven dat zij geen informatie over hen aan de man mag verstrekken. De vrouw is bereid om met de man in gesprek te gaan op neutraal terrein in een ongedwongen sfeer.
4.3
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. In de visie van de Raad zijn de minderjarigen gebaat bij een eindbeslissing. De procedure tussen partijen moet stoppen. Tussen partijen lijkt er geen basis voor communicatie. Wat betreft de omgang tussen de man en de minderjarigen worden er zowel bij de man als bij de minderjarigen belemmeringen gezien. Dit maakt het lastig om omgang voor elkaar te krijgen. De man is geadviseerd om psychodiagnostisch onderzoek af te laten nemen. De Raad volhardt in dit advies. Wellicht kan het resultaat van dit onderzoek de minderjarigen helpen om de houding van de man beter te begrijpen. De Raad handhaaft het advies; de verzoeken van de man ten aanzien van de omgang en het gezag dienen afgewezen te worden. Ten aanzien van de informatieregeling adviseert de Raad deze te laten zoals deze nu is; een maandelijkse regeling. Belangrijk is dat de minderjarigen hierin worden meegenomen en de vrouw met de oudste twee kinderen hierover overlegt. Echter, het is de vrouw die hierin de regie moet houden. Een informatieregeling moet er blijven bestaan. De door de man verzochte ondertoezichtstelling wordt niet in het belang van de minderjarigen geacht. De Raad begrijpt de man dat hij al het mogelijke wil aangrijpen, echter een ondertoezichtstelling zal voor de minderjarigen alleen maar zorgen voor druk en onrust. Forensische mediation ziet de Raad niet zitten; hiervoor zijn twee ouders nodig.
Ten slotte, wanneer deze procedure eindigt, adviseert de Raad partijen om hulpverlening te zoeken om te leren omgaan de situatie te accepteren. Ondersteuning van een coach of maatschappelijk werker kan hierin helpend zijn.

5.De (nadere) beoordeling

Gezamenlijk gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De rechtbank constateert dat de vrouw zich aansluit bij het advies van de Raad, dat strekt tot afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag. Anders dan de vrouw en het advies van de Raad, handhaaft de man zijn verzoek omtrent het gezag. Hij voert daartoe aan dat hij jarenlang met de minderjarigen in gezinsverband heeft geleefd en dat het gezamenlijk gezag slechts in een beperkt aantal gevallen in die situatie kan worden ontzegd. Het verschil in opvoeding en mogelijke communicatieproblemen tussen partijen acht de man niet voldoende om vast te stellen dat er geen gezamenlijk gezag mogelijk is. Van partijen mag worden verwacht dat zij gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen en zij zich inzetten om op een positieve wijze invulling te geven aan het ouderschap en elkaars positie daarin ook bevestigen en te ondersteunen. Wanneer het verzoek van de man afgewezen zou worden, raakt hij meer verwijderd van de minderjarigen.
5.3
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank sluit aan bij het advies van de Raad en zal het verzoek met betrekking tot het gezag afwijzen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit het raadsrapport genoegzaam is gebleken dat er bij toewijzing van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen hun ouders en niet de verwachting bestaat dat hierin binnen een afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
5.4
Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is vereist dat partijen in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen, zodanig dat zij niet klem of verloren raken tussen de ouders. De rechtbank constateert dat uit de mondelinge behandeling en de overlegde stukken voldoende is gebleken dat het ontbreekt aan oudersamenwerking en ook aan communicatie. Bovendien heeft de man onvoldoende inzicht in de (opvoedings)behoefte van de minderjarigen. Tussen hen is er geen omgang of andere vorm van contact en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare termijn verandering gaat komen. Hierdoor is de man onvoldoende op de hoogte over wat er in hun leven afspeelt. De rechtbank voorziet dat een gezamenlijke gezagsuitoefening door partijen de situatie kwetsbaarder zal maken, terwijl het juist de vrouw is die moet zorgen voor rust, stabiliteit en veiligheid voor de minderjarigen. Bovendien acht de rechtbank de kans op conflicten en spanningen tussen partijen bij gezamenlijk gezag zeer reëel, al is het maar nu de minderjarigen hebben aangegeven niet te willen dat de man met het gezamenlijk gezag wordt belast. De minderjarigen [minderjarige03] , [minderjarige02] en [minderjarige01] hebben hiertegen ernstige bezwaren
5.5
De rechtbank acht het in het belang van een positieve ontwikkeling gewenst dat er voor nu duidelijkheid en rust voor de minderjarigen komt. De rechtbank deelt de visie van de Raad; rust komt op dit moment het meest tegemoet komt aan wat de minderjarigen nodig hebben. Het wijzigen van eenhoofdig gezag van de vrouw naar gezamenlijk gezag van partijen kan op dit moment niet in het belang van de minderjarigen worden geacht.
5.6
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het verzoek van de man om hem mede met het gezag over de minderjarigen te belasten dient te worden afgewezen. In dit geval is het in het belang van de minderjarigen gerechtvaardigd om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat beide ouders belast zijn met het ouderlijk gezag.
Informatieregeling
5.7
Nu het verzoek van de man betreffende gezamenlijk gezag wordt afgewezen, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de man omtrent de informatieregeling. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.8
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377b lid 1 en 2 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Indien het belang van het kind zulks vereist kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
5.9
Bij de mondelinge behandeling verklaart de vrouw de man reeds maandelijks over de minderjarigen te informeren. De man betwist deze stelling op zichzelf niet, reden waarom de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan hetgeen de vrouw hierover zegt.
5.1
De rechtbank begrijpt van de man dat hij onvoldoende vertrouwen heeft dat de vrouw, nu zij het eenhoofdig gezag behoudt, op eigen initiatief de man blijft informeren. De rechtbank ziet daarom reden om de huidige informatieregeling vast te leggen in onderhavige beschikking als na te melden. De rechtbank volgt hierin het advies van de Raad; houdt de informatieregeling zoals deze nu is. Dit is eens te meer van belang nu de man niet met het gezamenlijk gezag wordt belast en hij geen contact met de minderjarigen heeft; van belang is dat de man op de hoogte is hoe het met de minderjarigen gaat, zodat hij wanneer contactherstel in de toekomst mogelijk is, enigszins op de hoogte is hoe het met de minderjarigen gaat.
5.11
Evenals de Raad wijst de rechtbank de vrouw erop dat zij degene is die de regie met betrekking tot de informatieregeling in handen heeft; zij bepaalt welke informatie er met de man wordt gedeeld. Dat zij met de oudste minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02] overlegt over hetgeen zij aan de man doorgeeft, is passend bij hun leeftijd, maar dit betekent niet dat zij de doorslag geven.
Omgang
5.12
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.13
In onderhavige zaak staat vast dat voorlopige omgangsregeling, zoals vastgesteld bij de beschikking van 7 januari 2021, niet meer wordt nagekomen. Zowel bij de man als bij de minderjarigen worden belemmeringen gezien ten aanzien van het aangaan van omgang met elkaar; uit het raadsrapport en het advies van [hulpverlening01] volgt dat het voortzetten van de omgang schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarigen. Wanneer de omgang wordt gecontinueerd, wordt de weerstand van de minderjarigen steeds groter en dat maakt een kans op contactherstel tussen de man en de minderjarigen in de toekomst kleiner. Bovendien is gezien dat de man vanuit emotie reageert en onvoorspelbaar is, hij gericht is op zijn eigen behoeften en de wens om contact te hebben met de minderjarigen. De man wordt niet in staat geacht om zonder begeleiding op een positieve manier invulling te geven aan de omgang met de minderjarigen.
5.14
De rechtbank heeft geen reden om aan het advies van [hulpverlening01] en de conclusies uit het raadsrapport te twijfelen; de minderjarigen hebben veel baat bij de rust die zij nu ervaren. Dit komt ten goede aan de ontwikkeling van de minderjarigen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de weerstand bij de minderjarigen juist zal groeien wanneer het verzoek van de man wordt toegewezen en er een omgangsregeling wordt bepaald.
5.15
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling de man en de minderjarigen in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
5.16
De rechtbank begrijpt dat dit voor de man niet de gewenste uitkomst is. De rechtbank ziet op dit moment geen enkele opening bij de minderjarigen om enig contactherstel te bewerkstelligen. De minderjarigen zijn duidelijk in hun wens om geen contact te hebben met de man. De rechtbank hoopt door de druk bij de minderjarigen weg te halen en het initiatief tot het opnemen van contact bij hen te laten, dat op termijn de nieuwsgierigheid naar de man wordt gewekt en er op termijn ruimte ontstaat voor contactherstel. De rechtbank is van oordeel dat de minderjarigen op dit moment gebaat zijn bij rust. De rechtbank ziet ook in dat het lastig voor de man is om het negatieve beeld dat de minderjarigen van hem heeft bij stellen als hij geen contact heeft met hen. Hierin ligt dan ook nadrukkelijk een rol weggelegd voor de vrouw. Zij kan de minderjarigen wijzen op de goede dingen die er ook zijn geweest en proberen het beeld over de man te nuanceren.
Forensische mediation
5.17
De man verzoekt de rechtbank aanvullend om op grond van artikel 194 Rv jo. artikel 284 Rv een deskundige te benoemen, te weten een forensisch mediator.
5.18
Het rechtbank is van oordeel dat het nodig is dat partijen met elkaar om tafel gaan om de (wijze van) beëindiging van hun relatie en de situatie waarin er geen contact is tussen de man en de minderjarigen te bespreken en een plek gaan geven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegezegd om met de man op een ongedwongen manier en op neutraal terrein in gesprek te willen gaan. Samen met de Raad ziet de rechtbank geen meerwaarde in een gedwongen traject waarin partijen met elkaar om tafel gaan; hiervoor zijn twee bereidwillende ouders nodig die in vrijheid met elkaar praten. Bij deze stand van zaken is het benoemen van een deskundige, te weten een forensisch mediator niet een geëigend middel. Daarbij komt dat het voor alle betrokkenen van belang is dat er rust en duidelijkheid komt over de gezags- en omgangssituatie. Dit is in overeenstemming met het advies van de Raad. De rechtbank hoopt dat met onderhavige beschikking te hebben gegeven. De rechtbank acht zich bovendien op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om op alle verzoeken te beslissen. Het verzoek van de man om een deskundige te benoemen zal dan ook worden afgewezen.
Ondertoezichtstelling
5.19
De man verzoekt de rechtbank aanvullend op grond van artikel 1:255 BW lid 1 de minderjarigen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling voor de duur van een jaar, en ten aanzien van [minderjarige01] tot zijn meerderjarigheid. Volgens de man is dit nodig nu de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daarnaast wenst de man alles aan te grijpen om contactherstel mogelijk te maken en ook aandacht te laten vestigen op de rol van de vrouw.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.21
Op grond van artikel 1:255 lid 2 BW kan een ouder een verzoek tot ondertoezichtstelling indienen wanneer de Raad niet tot indiening van zo’n verzoek overgaat. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven hiertoe geen aanleiding te zien. De man kan daarom worden ontvangen in zijn verzoek. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.22
Enerzijds is het een feit van algemene bekendheid dat het voor de ontwikkeling van een kind niet goed is indien hij maar met één ouder in contact staat. Contact met beide ouders is voor een kind nodig om een goed beeld over zichzelf te kunnen vormen. Doordat de minderjarigen geen contact hebben met de man, missen zij het zicht op een deel van zichzelf. Het beeld dat zij bovendien van hun vader hebben, is niet positief. Op zichzelf worden de minderjarigen hierdoor ernstig bedreigd in hun sociaal-emotionele ontwikkeling en hun identiteitsontwikkeling.
5.23
Anderzijds is het voor de ontwikkeling van de minderjarigen ook niet goed dat hun een contact met de man wordt opgelegd, zoals in deze beschikking eerder is overwogen. Zij hebben weerstand tegen contact met de man. Er is reeds verschillende hulpverlening in het gezin ingezet (zo waren [stichting01] en [hulpverlening01] betrokken en zijn partijen in het kader van een zorgtraject verwezen naar het UHA) ook ten aanzien van de omgang. Begeleide omgang vormde een grote belasting voor de minderjarigen. Naast dit is er een gebrek aan oudercommunicatie. Tijdens de inzet van hulpverlening is het niet gelukt om de omgang tussen de man en de minderjarigen te organiseren. Ook de oudercommunicatie is niet verbeterd. Gezien wordt bovendien dat de man het lastig blijft vinden om de benodigde hulp te aanvaarden en daarmee aan de slag te gaan. Het advies om een psychodiagnostisch onderzoek af te laten nemen wijst de man af. Tevens is geadviseerd dat eerst ingezet dient te worden op het persoonlijke proces van de man, alvorens naar andere mogelijkheden wordt gekeken. Aldus, de rechtbank verwacht dat het heel veel inspanning en tijd zal kosten om het bestaande patroon tussen partijen binnen een ondertoezichtstelling te doorbreken en omgang tussen de man en de minderjarigen te realiseren, waarbij het überhaupt de vraag is of dit gaat lukken. Daarnaast is dit in strijd met het advies van zowel [hulpverlening01] als de Raad om de minderjarigen nu rust te gunnen. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder de huidige omstandigheden niet van de minderjarigen worden gevergd dat zij zich open stellen voor herstel van contact met de man. Een poging daartoe binnen het gedwongen kader zal, mede gezien de tijd die zo’n herstel in beslag zal gaan nemen, naar het oordeel van de rechtbank te veel van de minderjarigen vergen met het gevaar dat zij niet meer toe komen aan hun ontwikkelingstaken. En dat is nu juist niet de bedoeling van een ondertoezichtstelling.
5.24
Gelet hierop ziet de rechtbank, hoe lastig ook, aanleiding om het verzoek van de man af te wijzen; voor nu is het van belang dat de minderjarigen rust hebben. Hierin volgt de rechtbank het advies van de Raad en [hulpverlening01] . De rechtbank is van oordeel dat zijn beslissing om niet tot een ondertoezichtstelling van de minderjarigen over te gaan op dit moment het meest recht doet aan de belangen van de minderjarigen.
Kinderalimentatie
5.25
Met partijen constateert de rechtbank dat er over een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding enkel is beslist in het kader van de procedure voorlopige voorzieningen (de zaak met kenmerk C/02/387018 / FA RK 21-3017). In die zaak is bij beschikking van 31 augustus 2021 bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten voor verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 9 juli 2020 wordt vastgesteld op € 104,= per maand per kind, aan de vrouw bij vooruitbetaling te voldoen.
5.26
In onderhavige zaak is de kwestie rondom de kosten van verzorging en opvoeding niet doorverwezen naar het cluster familierecht van deze rechtbank. Dit brengt met zich dat in deze procedure nog niet definitief op het zelfstandige verzoek van de vrouw is beslist.
5.27
De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat partijen overeenstemming met elkaar hebben bereikt over de afdoening van deze kwestie: hetgeen voorlopig is bepaald, kan als definitief worden vastgesteld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
5.28
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kinderen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de vrouw de man één keer per maand schriftelijk (per e-mailbericht) informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de minderjarigen
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedag01] 2005 te [geboorteplaats01] ;
- [minderjarige02] , geboren op [geboortedag02] 2007 te [geboorteplaats02] ;
- [minderjarige03] , geboren op [geboortedag03] 2008 te [geboorteplaats03] ;
- [minderjarige04] , geboren op [geboortedag04] 2011 te [geboorteplaats02] ;
- [minderjarige05] , geboren op [geboortedag05] 2015 te [geboorteplaats02] , waarbij de vrouw informatie verstrekt over hun schoolprestaties, hobby’s en activiteiten, welzijn en gezondheid en daarbij een goed lijkende foto van de minderjarigen verstrekt;
bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen met ingang van 9 juli 2020 wordt vastgesteld op € 104,= (honderdvier euro) per maand per kind, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer en in het openbaar uitgesproken op
11 juli 2023, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.