In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap CVB Recycling (Tilburg) B.V. en [verweerder01]. CVB verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van een combinatie van gronden, waaronder de i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat CVB onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om de ontbinding te rechtvaardigen. De procedure begon met een verzoekschrift van CVB op 19 april 2023, waarin zij stelde dat [verweerder01] niet voldeed aan de verwachtingen en dat zijn functioneren niet op orde was. [verweerder01] heeft het verzoek bestreden en betoogd dat de aangevoerde gronden niet voldoende onderbouwd waren. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de door CVB aangevoerde feiten grotendeels onvoldoende onderbouwd waren. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en CVB veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 529,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.