ECLI:NL:RBZWB:2023:5265

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
02-318819-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen en handel in harddrugs met procesafspraken

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende voorbereidingshandelingen ten behoeve van de handel in en uitvoer van harddrugs. De verdachte, geboren in 1985, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.J. Woodrow. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L.E.M. Wösten, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van verschillende hoeveelheden harddrugs, waaronder cocaïne en een grote hoeveelheid softdrugs. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gevolgd en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en een geldboete van € 43.350, gelijk aan het inbeslaggenomen geldbedrag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met de procesafspraken, die ook de afstand van verdedigingsrechten inhielden. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder chatgesprekken via Encrochat en SkyECC, beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de impact van het criminele drugscircuit op de maatschappij. De opgelegde straf is in lijn met de gemaakte procesafspraken en houdt rekening met de tijdswinst die is geboekt door het afzien van hoger beroep en onderzoekswensen. De rechtbank heeft de verdachte ook de teruggave van inbeslaggenomen geld gelast, onder de voorwaarde dat de geldboete wordt voldaan uit dit bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/318819-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L.E.M. Wösten, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verschillende voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in en uitvoer van harddrugs (feit 1). Daarnaast wordt hem het al dan niet in vereniging vervoeren dan wel aanwezig hebben van concrete hoeveelheden cocaïne (feit 2 tot en met 6) en het aanwezig hebben van softdrugs (feit 7) verweten. Subsidiair is onder feit 2 tot en met 7 het medeplegen van voorbereidingshandelingen tenlastegelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Het afdoeningsvoorstel

Het Openbaar Ministerie en de raadsman hebben de mogelijkheid onderzocht van het maken van procesafspraken met betrekking tot de afdoening van deze strafzaak. De rechtbank heeft kennis genomen van de gespreksverslagen ten behoeve hiervan d.d. 6 april 2023 en 10 mei 2023. Met instemming van beide partijen is een overeenkomst opgemaakt, gedateerd 19 mei 2023 en concreet heeft dit, samengevat, geleid tot de navolgende afspraken:
Dat verdachte in het kader van deze overeenkomst:
- geen onderzoekswensen indient;
- de inhoudelijke behandeling van 13 juli 2023 doorgang laat vinden;
- geen bewijs- en rechtmatigheidsverweren voert;
- geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
- afstand doet van een aantal inbeslaggenomen goederen: een Google Pixel 4a-telefoon, een
Google Pixel 6-telefoon en een vals briefje van EUR 50;
- zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
Dat het Openbaar Ministerie in het kader van deze overeenkomst:
- de inhoudelijke behandeling van 13 juli 2023 doorgang laat vinden;
- ter terechtzitting rekwireert tot bewezenverklaring van:
o feit 1;
o feit 2 prímair;
o feit 3 primair;
o feit 4 primair;
o feit 5 primair;
o feit 6 primair; en
o feit 7 primair;
- ter terechtzitting een strafeis van 42 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk en een geldboete van € 43.350,-- zal vorderen (de geldboete zal worden voldaan door middel van het conservatoir inbeslaggenomen geld); en
- geen ontnemingsvordering aankondigt/indient.
Ook hebben beide partijen de intentie uitgesproken om af te zien van hoger beroep indien de strafoplegging door de rechtbank conform de overeenkomst plaatsvindt.
Tijdens de behandeling van de strafzaak ter zitting van 13 juli 2023 zijn de procesafspraken met verdachte besproken. Verdachte heeft aangegeven de procesafspraken bewust te hebben gemaakt. Hij heeft goed begrepen wat de procesafspraken inhouden en welke gevolgen deze hebben. Hij heeft aangegeven zich te realiseren dat hij, indien de rechtbank de afspraken volgt, drie en een half jaar de gevangenis in moet en hij zijn inbeslaggenomen geld kwijt is. Ook is hij zich bewust van het feit dat is overeengekomen dat afstand wordt gedaan van het indienen van onderzoekswensen en van het instellen van hoger beroep indien de procesafspraken door de rechtbank worden gevolgd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten. Dit brengt mee dat de rechtbank acht kan slaan op de gemaakte procesafspraken. In dit vonnis staan de overwegingen ingevolge de artikelen 348 en 350 Sv voorop. Bij de bepaling van de straf en de motivering daarvan is ook aandacht voor de procesafspraken, waarbij zowel de inhoud als de doorwerking van de procesafspraken worden besproken.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt hetgeen onder feit 1 en onder feit 2 tot en met 7 primair ten laste is gelegd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de gemaakte procesafspraken heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
5.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
In het dossier bevinden zich een groot aantal chatgesprekken, gevoerd tussen verschillende gebruikers van de diensten Encrochat en SkyECC. Met het Encrochat-account [accountnaam 1] en de SkyECC-accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 3] is in de periode van maart 2020 tot en met maart 2021 veelvuldig over (de handel in) verdovende middelen zijn gesproken. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de gesprekken heeft gevoerd en zo ja, hoe deze gesprekken dienen te worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verschillende processen-verbaal van identificatie, kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van het Encrochat-account [accountnaam 1] en de SkyECC-accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 3] .
Verdachte heeft met gebruik van deze accounts en diensten gesprekken gevoerd. De voor de tenlastelegging relevante delen van deze gesprekken bevinden zich in het dossier. De rechtbank constateert dat in deze gesprekken wordt gesproken over zowel soft- als harddrugs. Daarbij gaat het over handelingen die verdachte met betrekking tot deze verdovende middelen wil verrichten, gaat verrichten of heeft verricht. Er wordt gesproken over verschillende soorten harddrugs, over aantallen, gewichten en prijzen. Bovendien bevinden zich tussen de gestuurde berichten foto’s van onder andere blokken, die kennelijk cocaïne bevatten, en hennep.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze gesprekken, in combinatie met de identificatie van verdachte als gebruiker van de Encrochat- en SkyECC-accounts, vaststaat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot uitvoer van en handel in cocaïne en aan het vervoeren van meerdere hoeveelheden cocaïne. Daarnaast heeft hij cocaïne, hasj en hennep voorhanden gehad. Daarmee acht de rechtbank de feiten zoals tenlastegelegd onder feit 1 en onder feit 2 tot en met 7 primair wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier volgt dat er ten aanzien van feit 1 ook sprake is van medeplegen.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in periode van 31 maart 2020 tot en met 8 juni 2020 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen om feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het meermalen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, en/of
- het meermalen, opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren
van 1 blok, cocaïne en 10 kilogram heroïne en 400 kilogram en 100 kilogram en 4 stuks synthetische drugs, zijnde crystal meth, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
- ander heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen,
- zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, en stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, door
- één of meerdere encryptische/PGP-telefoons voorhanden te hebben, en
- met behulp van voornoemde encryptische/PGP-telefoons gebruik te maken van één Encrochat-account, en
- meermalen encryptische chatgesprekken met meerdere onbekend gebleven personen te voeren met behulp van voornoemd(Encrochat-account, en
- zich in voornoemde encryptische chatgesprekken als verkoper /afnemer/tussenpersoon op te treden voor het te koop aanbieden en verkopen en leveren en vervoeren van 1
blok cocaïne, en
- zich in voornoemde encryptische chatgesprekken als verkoper/ /tussenpersoon op te treden en te spreken over de levering, van 10 kilogram heroïne, en
- zich in voornoemde encryptische chatgesprekken als koper/afnemer/tussenpersoon op te treden en te spreken over de levering of het uitvoeren naar het Verenigd Koninkrijk van 400 kilogram of 100 kilogram synthetische drugs, zijnde crystal meth, en
- zich in voornoemde encryptische chatgesprekken als verkoper /tussenpersoon op te treden en te spreken over het uitvoeren naar Italië van 4 stuks synthetische drugs, zijnde crystal meth;
2
op 29 augustus 2020 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd, 4 blokken cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
op 13 november 2020 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad, 4 blokken cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
op 4 december 2020 te Rotterdam, opzettelijk heeft vervoerd, 2 stuks cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5
op 14 februari 2021 te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg, opzettelijk heeft vervoerd,
9 stuks cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6
op 4 maart 2021 te Den Haag opzettelijk heeft vervoerd, 10 blokken cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7
op 28 maart 2020 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 150 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd; en
- 50 kilogram gedroogde henneptoppen, zijnde hasjiesj en hennep, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de zesde regel van het onder 5 tenlastegelegde het woord cocaïne weggevallen.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen, conform de met de verdediging gemaakte procesafspraken, een gevangenisstraf van 42 maanden en een geldboete van € 43.350,--.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, conform de procesafspraken, de officier van justitie in deze te volgen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van (de handel in en uitvoer van) harddrugs. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van verschillende hoeveelheden harddrugs en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs. Hiermee heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (internationale) criminele drugscircuit. Dit circuit heeft de laatste jaren in binnen- en buitenland grote vormen aangenomen en gaat vaak gepaard met geweldsexplosies, waarmee nietsvermoedende en onschuldige burgers worden geconfronteerd. Ook gaat dit gepaard met zwarte geldstromen, waardoor de Nederlandse economie wordt ondermijnd. Kennelijk heeft verdachte zich om alle gevolgen van zijn handelen niet bekommerd en zich enkel laten leiden door financieel gewin. Het lijkt er, hoewel dit niet ten laste is gelegd, ook op dat verdachte na de onderschepping van de Encrochat- en SkyECC-data is doorgegaan met het plegen van soortgelijke feiten tot aan de dag van zijn aanhouding. De rechtbank vindt dit zorgelijk.
Gelet op de aard en ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. De rechtbank acht in beginsel voor de feiten zoals door verdachte gepleegd een gevangenisstraf van zestig maanden passend en geboden.
De rechtbank zal echter een andere afweging maken, die in lijn ligt met de gemaakte procesafspraken. Zij overweegt daartoe als volgt. Een matiging van de straf in deze is gerechtvaardigd, omdat verdachte meewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot tijdswinst leidt. Met het afzien van het indienen van onderzoekswensen is tijdswinst geboekt en de behandeling van de strafzaak ter zitting is als gevolg van de procesafspraken efficiënt verlopen. Ook wordt hoger beroep voorkomen, hetgeen de nodige tijdswinst oplevert en zittingsruimte bespaart. Daarbij zorgt deze procedure ervoor dat de opgelegde straf sneller kan worden geëxecuteerd. Verdachte zit immers sinds de inhoudelijke behandeling weer gedetineerd. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
De gevangenisstraf zoals overeengekomen in de procesafspraken is ook niet van dien aard, dat hiermee een uitzonderlijk grote matiging wordt toegepast. Een matiging van maximaal één derde deel is bij procesafspraken in internationaal verband geen uitzondering en wordt ook door de rechtbank in deze zaak als uitgangspunt genomen. De rechtbank hecht er wel aan te vermelden dat zij hierbij uit is gegaan van de straf die zij in beginsel opportuun acht, te weten de eerdergenoemde gevangenisstraf van zestig maanden.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie, conform de gemaakte procesafspraken, tevens een geldboete heeft gevorderd. Voor wat betreft de hoogte hiervan heeft de officier aangesloten bij het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag. Met het opleggen van de geldboete beoogt de officier van justitie verdachte ook financieel te treffen, omdat de feiten zijn gepleegd met de bedoeling om daar geld mee te verdienen. Hoewel de rechtbank deze redenering op zichzelf wel kan volgen, ziet zij niet in waarom de gevorderde geldboete in deze zaak punitief van aard zou zijn. Met de officier van justitie gaat de rechtbank er namelijk vanuit dat het inbeslaggenomen geldbedrag in relatie staat tot de criminele activiteiten van verdachte. Op de wijze zoals door de officier van justitie gepresenteerd zou verdachte met zijn crimineel verkregen gelden de op te leggen geldboete kunnen betalen. Er is dan geen sprake van op verdachte toegespitste leedtoevoeging of vergelding die op enige wijze gericht zou zijn op speciale preventie. Desondanks zal de rechtbank, zoals eerder benoemd, de procesafspraken volgen en een geldboete opleggen ter hoogte van het inbeslaggenomen bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de gevorderde gevangenisstraf een afdoende vergelding voor de gepleegde feiten, rekening houdend met de te behalen tijdswinst als gevolg van de procesafspraken. Met het opleggen van de geldboete wordt vervolgens bereikt dat verdachte niet meer over het inbeslaggenomen geld kan beschikken.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, conform de procesafspraken, de door de officier van justitie gevorderde straf in redelijke verhouding tot de ernst van het feit staat en daarmee een passende straf is die ook geboden is. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tweeënveertig maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest en een geldboete van € 43.350,--.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
In de procesafspraken is vastgelegd dat de boete die door de officier van justitie zou worden geëist zal worden voldaan middels het conservatoir inbeslaggenomen geldbedrag. Op dit geldbedrag rust echter ook strafvorderlijk beslag. Nu de rechtbank beslist conform de procesafspraken die zijn gemaakt, zal de rechtbank teruggave van het strafvorderlijk inbeslaggenomen geld aan verdachte gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10, 10a en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:het medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, meermalen gepleegd;
feit 2 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 6 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 7 primair:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden en betaling van een geldboete van € 43.350,--;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 251 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* € 1.400,--, beslagnummer PL2000-2022320267-2543253;
* € 41.950,--, beslagnummer PL2000-2022320267-2543254.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juli 2023.
Mr. Dekker en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.