ECLI:NL:RBZWB:2023:5269
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 485.000 per 1 januari 2021. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 465.000 per 1 januari 2020. De rechtbank behandelt het beroep dat door de belanghebbende is ingediend tegen deze waardebepaling en de bijbehorende aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank baseert haar oordeel op de argumenten van de belanghebbende en de onderbouwing van de heffingsambtenaar, waaronder een taxatierapport van taxateur [taxateur 2]. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 465.000 niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen de aanslag watersysteemheffing, waardoor deze buiten de beoordeling blijft.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Echter, de rechtbank geeft de heffingsambtenaar de opdracht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden, vanwege verwarring over de vaststelling van de waarde door de heffingsambtenaar en zijn taxateur. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.