ECLI:NL:RBZWB:2023:528

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
22-022415
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor kosten van rechtsbijstand ex artikel 530 Sv na sepot van strafzaak

Op 30 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker, geboren in 1984, die vertegenwoordigd werd door mr. J.H.E.M. Kersemaekers. De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand toegewezen, na een sepot van de strafzaak met parketnummer 96-043851-21. De verzoeker had kosten gemaakt voor rechtsbijstand ter hoogte van € 2.392,84, plus bijkomende kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, had zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding, omdat de verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten had. De rechtbank oordeelde echter dat de verzoeker niet zonder meer verantwoordelijk kon worden gehouden voor het strafonderzoek en dat de onschuldpresumptie in acht moest worden genomen. De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft het totale bedrag van € 3.072,84 toegewezen, bestaande uit € 2.392,84 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De beslissing is genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96-043851-21
rk-nummer: 22-022415
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 5 oktober 2022, in de zaak:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. mr. J.H.E.M. Kersemaekers te (4818 SJ) Breda, Parkstraat 10 (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.392,84, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 12 september 2022;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 17 januari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Gehoord zijn de officier van justitie mr. R.S. Jacobs, en mr. J.H.E.M. Kersemaekers als gemachtigd advocaat van verzoeker.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak met bovengenoemd parketnummer is geseponeerd. Verzoeker stelt kosten te hebben gemaakt voor de aan hem verleende rechtsbijstand in verband met de strafzaak en verzoekt een vergoeding van € 2.392,84, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft in afwijking van de schriftelijke reactie van het CVOM zich in raadkamer primair op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, aangezien verzoeker de tegen hem gerezen verdenking in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer aan zichzelf te wijten gehad. Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat gelet op de aard van het feit en de omvang van het dossier het aantal gevorderde uren en met name het eindbedrag bovenmatig is en dat het bedrag aan kosten van rechtsbijstand gematigd dient te worden.
Mr. Kersemaekers heeft in aanvulling op het verzoekschrift in raadkamer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie een en ondeelbaar is en dat de officier van justitie om die reden gehouden dient worden aan de schriftelijke reactie van het CVOM. Voorts heeft hij (gemotiveerd) aangevoerd dat hij voor elke minuut die hij als advocaat in onderliggende strafzaak - hoe klein ook - heeft geschreven, ook daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. Verzoeker spreekt geen Nederlands en het Openbaar Ministerie is meermalen (tevergeefs) verzocht om de zaak te seponeren dan wel op zitting te plannen. Pas na ruim twee jaar is (grotendeels door de inspanningen van mr. Kersemaekers) de kennisgeving sepot gekomen. Mr. Kersemaekers acht een integrale vergoeding van de geschreven uren dan ook billijk. Hij stelt voorts dat het door hem gehanteerde uurtarief niet onredelijk is.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie is op 12 september 2022 tot een sepot overgegaan in verband met een recente bestraffing in een andere strafzaak tegen verzoeker. De rechtbank dient te beoordelen of gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding kunnen ontbreken indien verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek waardoor de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie.
Uit het onderliggende strafdossier blijkt dat verzoeker op 11 augustus 2020 staande is gehouden ter zake overtreding van artikel 27, eerste lid, van de ASV voor de Gemeente Roosendaal (afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan doorzoeken en verspreiden) en dat verzoeker hiervoor een strafbeschikking heeft ontvangen. Uit hetgeen door mr. Kersemaekers in raadkamer naar voren is gebracht, begrijpt de rechtbank dat hij vervolgens veel tijd en moeite in de zaak heeft moeten steken.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft dat hij onderwerp is geworden van een strafonderzoek. Zij overweegt daartoe dat in de strafzaak die ten grondslag ligt aan deze procedure, principiële vragen voorliggen waarover de discussie en de beantwoording ervan thuishoren op een inhoudelijke behandeling. De rechtbank kan zich binnen de kaders van de onderhavige procedure niet uitlaten over deze vragen, omdat zij daarmee een uitspraak zou doen over de schuldvraag en zou handelen in strijd met de onschuldpresumptie.
De rechtbank acht het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€2.392,84in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet bovenmatig hoog voor. Het betreft weliswaar een relatief overzichtelijk dossier, maar mr. Kersemaekers heeft onweersproken gesteld dat hij veel uren aan de zaak heeft besteed en heeft dat ook met stukken onderbouwd. De rechtbank zal voornoemd bedrag aan kosten van rechtsbijstand dan ook toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 3.072,84, bestaande uit:
- € 2.392,84 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.072,84zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden TDNL, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 30 januari 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).