ECLI:NL:RBZWB:2023:5289

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
10308364 CV EXPL 23-347 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energieverbruik en geschil over overeenkomsten

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Innova Energie B.V. en een gedaagde partij over de levering van energie. De eiser, Innova Energie B.V., vorderde betaling van een bedrag van € 2.860,17, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten, omdat de gedaagde partij, die een restaurant exploiteert, naar zijn mening slechts twee overeenkomsten had gesloten in plaats van drie. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij een adreswijziging had doorgegeven, waardoor hij niet verantwoordelijk zou zijn voor het verbruik op het derde adres. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er wel degelijk drie overeenkomsten zijn gesloten en dat er energie is verbruikt op het derde adres. De vordering van Innova is toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op een totaal van € 1.063,29. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10308364 CV EXPL 23-347
vonnis d.d. 26 juli 2023
inzake
de besloten vennootschap Innova Energie B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres,
gemachtigde: Smit en Legebeke Gerechtsdeurwaarders te Ommen,
tegen
[gedaagde01]h.o.d.n.
[bedrijf01],
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] aan het [adres01] ,
gedaagde,
gemachtigde: [naam01] , werkzaam ten kantore van DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Innova” en “ [gedaagde01] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 20 januari 2023 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 29 maart 2023 met producties;
c. de conclusie van repliek van 26 april 2023 met producties;
d. de conclusie van dupliek van 21 juni 2023.

2.Het geschil

2.1
Innova vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.860,17, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 2.123,01 vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, kosten rechtens.
2.2
[gedaagde01] voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van de vordering en subsidiair tot matiging van de vordering, met veroordeling van Innova in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- Innova exploiteert een onderneming in de levering van elektriciteit en gas (verder: levering van energie;
- [gedaagde01] exploiteert een restaurant;
- op 3 mei 2021 heeft Innova de overeenkomst en bijbehorende algemene voorwaarden toegestuurd aan [gedaagde01] voor de levering van energie per 3 mei 2021 op het leverantieadres [adres02] te [plaats01] ;
- op 1 juni 2021 heeft [gedaagde01] een huurovereenkomst gesloten voor de bedrijfsruimte, staande en gelegen te [plaats01] aan het adres [adres03] ;
- op 25 juni 2021 heeft Innova een contractbevestiging toegestuurd aan Innova voor de levering van energie per 26 juni 2021 op het leverantieadres [adres03] te [plaats01] ;
- naast voornoemde overeenkomsten heeft Innova ook energie geleverd aan [gedaagde01] op zijn woonadres ( [adres01] , [plaats01] );
- inmiddels zijn alle overeenkomsten tussen partijen geëindigd.
3.2
Innova vordert betaling van haar facturen, te vermeerderen met rente en kosten. Zij stelt dat zij aan het woonadres van [gedaagde01] en twee van de door hem gebruikte bedrijfsruimten energie heeft geleverd. De facturen voor de bedrijfsruimten heeft [gedaagde01] onterecht onbetaald gelaten, zodat hij rente en kosten verschuldigd is geworden. Op het verweer van [gedaagde01] voert Innova aan dat het duidelijk was tussen partijen dat er twee zakelijke overeenkomsten zijn gesloten voor beide bedrijfsruimten. De overeenkomst voor het leverantieadres [adres02] is immers pas telefonisch opgezegd op 9 augustus 2021 met de mededeling dat [gedaagde01] zijn onderneming op dat adres had verkocht, terwijl hij al in juni 2021 zou zijn verhuisd naar de [adres03] . Zij verwijst daarbij naar een e-mailbericht van 17 augustus 2021 van [gedaagde01] . De overeenkomst voor het leverantieadres [adres03] is telefonisch aangemeld. In de contractbevestiging is ook een ander klantnummer opgenomen, zodat ook daaruit meteen kenbaar was dat een andere overeenkomst werd gesloten. Het e-mailbericht van 22 juni 2021, waarin [gedaagde01] refereert, doet daar niet aan af. Op het subsidiaire verweer voert zij aan dat rekening is gehouden met de waarborgsom bij de berekening van de vordering.
3.3
[gedaagde01] voert aan dat zijn onderneming eerst werd geëxploiteerd vanuit de bedrijfsruimte aan het [adres02] te [plaats01] . In juni 2021 is hij met zijn onderneming verhuisd naar de bedrijfsruimte aan de [adres03] te [plaats01] . Hij heeft dit telefonisch doorgegeven. [gedaagde01] ging er dan ook vanuit dat de oude overeenkomst werd overgezet op het nieuwe adres. Dit volgt immers ook uit het e-mailbericht van 22 juni 2021 van [gedaagde01] , waarin uitgegaan wordt van een verlenging. Innova heeft, ondanks het voorgaande, ten onrechte een tweede overeenkomst opgemaakt. Dit is een fout van Innova, zodat de kosten niet voor rekening van [gedaagde01] kunnen komen. [gedaagde01] heeft de bedrijfsruimte aan [adres02] immers vanaf juli 2021 niet meer gebruikt. Het dan nog openstaande bedrag heeft hij inmiddels voldaan (de betaling van een bedrag van € 1.506,95), zodat hij primair van mening is dat de vordering zou moeten worden afgewezen. Subsidiair voert [gedaagde01] bij conclusie van antwoord aan dat Innova vergeten is rekening te houden met een verrekenbare waarborgsom. Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten voert [gedaagde01] aan dat deze moeten worden afgewezen, nu er geen sprake (meer) is van een vordering van Innova op [gedaagde01] . Voor zover er een vorderingsrecht is aan de zijde van Innova, dienen de kosten gematigd te worden (gerelateerd aan de huidige hoofdsom).
3.4
Tussen partijen staat vast dat Innova op drie adressen energie heeft geleverd voor rekening van [gedaagde01] . Ook staat vast dat het in rekening gebrachte verbruik overeenkomt met het werkelijke verbruik en de in rekening gebrachte bedragen juist zijn berekend. Tot slot staat tussen partijen vast dat de overeenkomsten inmiddels zijn geëindigd.
3.5
Primair is in geschil of [gedaagde01] gehouden kan worden het verbruik vanaf juli 2021 met betrekking tot het leverantieadres [adres02] te betalen. Hij betwist immers dat een nieuwe overeenkomst is gesloten. Er zou volgens hem sprake zijn van een contractsomzetting, zodat hij op dat moment geen overeenkomst meer had voor het leverantieadres [adres02] .
3.6
De kantonrechter overweegt dat de afspraken tussen partijen met betrekking tot leverantieadres [adres03] en de eventuele contractsomzetting telefonisch zijn besproken. Niet is door partijen onderbouwd wat in dat gesprek is besproken. Uit de wel overgelegde stukken lijkt echter te volgen dat er voor de [adres03] een tweede overeenkomst is gesloten. Immers, uit de contractbevestiging 25 juni 2023 volgt dat die overeenkomst is gesloten voor “ [bedrijf02] ”, hetgeen wijst op een tweede vestiging van het restaurant van [gedaagde01] . Dit verklaart ook dat de opzegging van de overeenkomst met betrekking tot [adres02] pas in augustus 2021 heeft plaatsgevonden en als reden voor opzegging de verkoop van die vestiging wordt gegeven (zie het e-mailbericht van 9 augustus 2021). Tot slot is daarmee ook te verklaren waarom [gedaagde01] zo kort voor zijn gestelde verhuizing zou overstappen naar een andere energieleverancier. Immers als hij daadwerkelijk was verhuisd, had het voor de hand gelegen dat hij die overeenkomst pas had in laten gaan op het moment dat hij op het nieuwe adres gevestigd was. Het primaire verweer wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
3.7
Uit de conclusie van dupliek lijkt de volgen dat [gedaagde01] niet meer volhardt in zijn subsidiaire verweer. Voor zover dit niet het geval is, heeft [gedaagde01] niet weersproken dat er bij de berekening van de hoofdsom al rekening is gehouden met de waarborgsom. Ook dit verweer wordt gepasseerd.
3.8
De gevorderde hoofdsom is dan ook toewijsbaar.
3.9
Innova vordert daarnaast vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Zij heeft voldoende onderbouwd dat werkzaamheden zijn uitgevoerd, zodat een vergoeding toewijsbaar is. [gedaagde01] vraagt deze vast te stellen op basis van de thans openstaande hoofdsom. De kantonrechter constateert dat de werkzaamheden echter zijn uitgevoerd toen het volledige bedrag nog verschuldigd was, zodat er geen grond is de vergoeding van de kosten te relateren aan de huidige hoofdsom. De gevorderde vergoeding is voorts gelijk aan de forfaitaire vergoeding, die verschuldigd is als uitgegaan wordt van de oorspronkelijke hoofdsom. De thans gevorderde vergoeding van € 488,00 is dan ook toewijsbaar.
3.1
De wettelijke handelsrente is als niet, dan wel onvoldoende betwist, toewijsbaar.
3.11
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering toewijsbaar is zoals gevorderd
3.12
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van Innova worden deze begroot op een bedrag van € 112,29 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 487,00 aan griffierecht en een bedrag van € 464,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 232,00 voor de dagvaarding en de conclusie van repliek), zijnde een totaalbedrag van € 1.063,29.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Innova te betalen een bedrag van € 2.860,17, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 2.123,01 vanaf 12 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde01] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Innova tot op heden begroot op een bedrag van € 1.063,29, daarin begrepen een bedrag van € 464,00 als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde01] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.