ECLI:NL:RBZWB:2023:530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
22-023050
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv betreffende teruggave inbeslaggenomen geldbedrag

Op 30 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J.J. van Rijsbergen, had een klaagschrift ingediend met betrekking tot de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 29.385,00. Dit bedrag was in beslag genomen op 15 september 2022 in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen een derde, [belanghebbende].

De procedure begon met de behandeling van het klaagschrift op 21 november 2022, waarbij de rechter besloot om de behandeling aan te houden om klager en de belanghebbende te horen. Op 8 januari 2023 heeft de officier van justitie, mr. Van Nieuwenhuis, aan de raadsman laten weten dat het geldbedrag teruggegeven kon worden aan klager, wat leidde tot de intrekking van het klaagschrift door de raadsman. De rechtbank oordeelde echter dat een intrekking niet mogelijk was, omdat de zaak al onder de rechter was. Gezien de beslissing van de officier van justitie dat er geen strafvorderlijk belang meer was bij het voortduren van het beslag, heeft de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard.

De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter heeft. De rechter kan niet in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak treden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en heeft daarom besloten het klaagschrift gegrond te verklaren en de teruggave van het geldbedrag aan klager te gelasten. De beslissing is genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-235098-22
rk.nummer: 22-023050
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats],
wonende op het [woonadres],
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, op het adres Parkstraat 10, 4818 SJ Breda.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 15 september 2022 onder [belanghebbende] in het strafvorderlijk onderzoek tegen die [belanghebbende] in beslag is genomen: een geldbedrag van € 29.385,00 (hierna: het geldbedrag);
  • het klaagschrift, ingediend op 10 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 21 november 2022;
  • de e-mail van officier van justitie mr. Van Nieuwenhuis van 8 januari 2023 inhoudende de beslissing tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 21 november 2022 is onderhavig klaagschrift in raadkamer behandeld. De rechter heeft de behandeling destijds aangehouden om klager en [belanghebbende] te horen omtrent het aangetroffen geldbedrag.
Officier van justitie mr. Van Nieuwenhuis heeft bij e-mail van 8 januari 2023 aan de raadsman te kennen gegeven dat het inbeslaggenomen geldbedrag teruggegeven kan worden aan klager nu de inhoud van de verhoren die op 12 en 14 december 2022 hebben plaatsgevonden daartoe aanleiding heeft gegeven.
De raadsman heeft naar aanleiding van voornoemde beslissing van de officier van justitie de rechtbank schriftelijk te kennen gegeven dat het klaagschrift wordt ingetrokken.
Na kennisneming van de recente correspondentie tussen de raadsman en mr. Van Nieuwenhuis heeft de rechtbank overwogen dat een intrekking van het klaagschrift niet mogelijk is nu de zaak reeds onder de rechter is. Nu er - gelet op de beslissing van de officier van justitie - geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag heeft de rechtbank beslist dat het klaagschrift gegrond kan worden verklaard en heeft de raadsman en de officier van justitie voorafgaand aan raadkamerzitting van deze beslissing in kennis gesteld. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat gelet op voornoemde beslissing het klaagschrift schriftelijk en dus zonder behandeling in raadkamer zal worden afgedaan.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het geldbedrag is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van het geldbedrag aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager.
Deze beslissing is op 30 januari 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).