ECLI:NL:RBZWB:2023:5311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/02/411150 / JE RK 23-1127
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 24 juli 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De zaak werd behandeld in Breda, waar de kinderrechter de verzoeken van de Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft overwogen. De minderjarige, geboren in 2013, verblijft momenteel bij zijn pleegmoeder, de oma, na eerder uit huis te zijn geplaatst vanwege onveilige situaties bij de moeder, die te maken had met middelengebruik en onvoldoende structuur bood. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in de afgelopen maanden stappen heeft gezet om haar situatie te verbeteren, maar dat een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder op dit moment nog te vroeg is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van zes maanden, tot 9 februari 2024, om de continuïteit en veiligheid van de verzorging en opvoeding van de minderjarige te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/411150 / JE RK 23-1127
Datum uitspraak: 24 juli 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de Gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur,
betreffende
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder01],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: C.A. Pietsch te Breda,
[de vader01],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen te Breda.
De kinderrechter merkt als informante aan:
[de oma01],
hierna te noemen de oma (pleegmoeder),
wonende te [woonplaats03] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 21 juni 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 29 juni 2023;
  • de brief met bijlagen van mr. Pietsch van 17 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 juli 2023.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de advocaat van de vader;
  • de oma;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is niet verschenen.
1.3
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [minderjarige01] over het verzoek van de GI gesproken tijdens een kindgesprek dat heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.2.
Bij beschikking van 25 januari 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd tot 4 februari 2024.
2.3.
Bij beschikking van 9 februari 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de oma verleend tot 9 augustus 2023.
2.4.
[minderjarige01] verblijft op grond van voormelde machtiging bij de oma.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aangevoerd dat [minderjarige01] aan veel onveilige situaties is blootgesteld toen hij nog bij de moeder woonde. Bij de moeder was sprake van overmatig middelengebruik. Daarnaast bood de moeder te weinig grenzen en structuur aan [minderjarige01] . In de afgelopen periode heeft de moeder inzet getoond om te komen tot een verbetering van de situatie. Zij aanvaardt daarbij hulp om te werken aan haar problematiek, onder meer van Novadic-Kentron, en is transparant. Gezien wordt dat de moeder er alles aan doet om [minderjarige01] weer terug bij haar geplaatst te krijgen. De moeder geeft heel veel om [minderjarige01] en wil graag weer zelf voor [minderjarige01] zorgen. Een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder is op dit moment echter nog te vroeg. Er dienen nog stappen te worden gezet om een stabiele en veilige opvoedsituatie bij de moeder voor [minderjarige01] te creëren. Daaraan dient met behulp van hulpverlening nog verder gewerkt te worden. Belangrijk is bovendien dat de moeder haar middelengebruik onder controle heeft en houdt en aan [minderjarige01] , die veel van zijn opvoeders vraagt, de grenzen en structuur kan bieden die hij nodig heeft. Daarnaast dient de omgang tussen de moeder en [minderjarige01] , die op dit moment nog onder begeleiding van [jeugdzorg01] plaatsvindt, verder uitgebreid te worden. Een termijn van zes maanden wordt nog nodig geacht om toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder. In deze periode dient daarnaast nog duidelijkheid komen in welke mate de vader beschikbaar kan zijn en blijven voor [minderjarige01] en welke rol de oma kan spelen ter ondersteuning van de moeder als opvoeder.
Door en namens de advocaat van de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] rauw op het dak van de moeder is gevallen. De uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder zou slechts tijdelijk zijn. De moeder heeft er alles aan gedaan om tot een verbetering van haar situatie te komen. Dit is de moeder gelukt en het gaat nu goed met haar. Bij de moeder is geen sprake meer van middelengebruik, hetgeen de hoofdreden vormde voor de uithuisplaatsing van [minderjarige01] begin van dit jaar. Een machtiging tot uithuisplaatsing is een ultimum remedium. Onder de huidige omstandigheden wordt niet meer voldaan aan de criteria voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] . Eventuele noodzakelijk geachte hulpverlening kan ambulant bij de moeder in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] worden ingezet. De moeder zal hieraan haar medewerking verlenen. Het verzoek van de GI dient dan ook te worden afgewezen. Voor zover een langer verblijf van [minderjarige01] bij de oma toch noodzakelijk zou worden geacht, wordt verzocht het verzoek van de GI voor maximaal drie maanden toe te wijzen onder afwijzing van het resterende deel van het verzoek. Binnen deze drie maanden moet alles op alles worden gezet om tot een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder te komen.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vader kan instemmen met het verzoek van de GI. De vader onderschrijft het standpunt van de GI. Het gaat heel goed met [minderjarige01] bij de oma. Het is op dit moment nog te vroeg voor een terugplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder. Daarvoor dienen nog verschillende stappen te worden gezet. De vader heeft, ondanks de inzet die de moeder op dit moment toont, nog zorgen over de moeder en de veiligheid van [minderjarige01] bij de moeder. Het vertrouwen van de vader in de moeder moet nog groeien.
De oma heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat [minderjarige01] gesloten en moeilijk bereikbaar was toen hij bij haar werd geplaatst. Het is [minderjarige01] gelukt om zich open te stellen. Hij laat zijn emoties nu veel meer zien. [minderjarige01] had tijd nodig om te wennen aan de structuur die hem bij haar werd geboden. [minderjarige01] liet zien zich niet aan algemene regels te kunnen houden. Dit was voor [minderjarige01] onbekend terrein en lijkt hem nooit te zijn aangeleerd. Het lukt [minderjarige01] steeds beter om zijn gedrag af te stemmen op zijn omgeving en hij begint nu ook de grenzen op te zoeken. Hij heeft daarin, mede gezien zijn sterke wil, een specifieke aanpak nodig. Heel lang vond [minderjarige01] school niet leuk. Dat is inmiddels veranderd. [minderjarige01] gaat nu graag naar school; hij voelt zich prettig in de klas en bij zijn huidige juf. De oma begrijpt heel goed dat de moeder graag herenigd wil worden met [minderjarige01] . Op dit moment acht de oma dit echter nog niet in het belang van [minderjarige01] . Zowel de moeder als [minderjarige01] hebben nog het een en ander te leren.
[minderjarige01] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij weer graag bij zijn moeder wil wonen. Hij vindt het fijn bij zijn moeder en kan goed overweg met de vriend van zijn moeder. Wel zou [minderjarige01] graag willen wisselen van school. Op de school waar hij naar toe ging voorafgaand aan zijn uithuisplaatsing wordt veel met de computer gewerkt. [minderjarige01] krijgt daarvan echter hoofdpijn. Hij wil dan ook liever naar een school waar geleerd wordt aan de hand van boeken. [minderjarige01] ziet zijn moeder op dit moment één keer in de vier weken. Daarnaast hebben zij één keer in de week een belcontact met elkaar. Dit verloopt goed. [minderjarige01] ziet zijn vader bijna elke week en overnacht regelmatig bij zijn vader. Hij gaat binnenkort met zijn vader en zijn gezin op vakantie naar Kroatië.

5.De beoordeling

Wettelijk kader

Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Overwegingen
De kinderrechter stelt op basis van de stukken en de mondelinge behandeling vast dat [minderjarige01] veel heeft meegemaakt en uit een lastige situatie komt. Hij is begin van dit jaar uit huis geplaatst en heeft zich moeten aanpassen aan een nieuwe leef- en woonomgeving bij de oma. Ondanks deze moeilijke omstandigheden laat [minderjarige01] een positieve ontwikkeling zien; hij is meer open geworden, kan zijn gedrag steeds beter afstemmen op zijn omgeving en gaat inmiddels weer met plezier naar school. De moeder heeft in de afgelopen maanden hard gewerkt aan het aanpakken van haar middelengebruik. De moeder heeft hierin stappen vooruit gezet, echter deze positieve ontwikkeling is nog pril en daardoor kwetsbaar. Dit maakt dat de kinderrechter op dit moment een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder nog niet aan de orde acht. Ondanks de inzet die de moeder tot op heden heeft getoond om tot een verbetering van de situatie te komen, is nog onduidelijk in hoeverre de moeder in staat is om aan [minderjarige01] een blijvende veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden ook bij eventuele tegenslagen en/of spanningen, en waarbij in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan hetgeen [minderjarige01] nodig heeft om zich positief te kunnen blijven ontwikkelen. Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige01] in zijn leven al veel heeft meegemaakt, waardoor van een ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling sprake was op het moment van uithuisplaatsing. Er dient te worden gewaakt voor verdere schade van zijn ontwikkeling. Op basis van de nog aanwezige zorgen acht de kinderrechter een terugplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder vooralsnog te riskant. Een voorzetting van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de oma is nog noodzakelijk om de continuïteit van en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding te waarborgen.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven in te willen zetten op een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder. Gezien wordt dat [minderjarige01] en de moeder veel van elkaar houden, en graag weer samen willen zijn. Bovendien dient op grond van de wet binnen een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing te worden gewerkt aan een thuisplaatsing. Belangrijk is dan ook dat de contacten tussen de moeder en [minderjarige01] , onder begeleiding van professionele hulpverlening, worden uitgebreid en geïntensiveerd. Alleen op die manier kan namelijk worden toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder. Bovendien biedt dit de mogelijkheid om te bezien in hoeverre de moeder in staat is de zorg en opvoeding van [minderjarige01] op een veilige en verantwoorde manier weer zelf te dragen en of zij de huidige positieve lijn weet voort te zetten. Een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder kan aan de orde zijn indien te verwachten is dat de moeder haar middelengebruik onder controle heeft en zij een blijvende stabiele en veilige opvoedomgeving voor [minderjarige01] kan creëren.
Gezien de problematiek en de stappen die nog gezet moeten worden, ziet de kinderrechter geen aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor beperkter duur toe te wijzen. De moeder dient het komende half jaar te benutten om de positieve ontwikkeling voort te zetten om ervoor te zorgen dat zij in staat is - en dat zij dit laat zien aan de GI - om volledig de zorg voor [minderjarige01] te dragen. Conform het verzoek van de GI zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de oma, dan ook worden verlengd voor de duur van zes maanden. Mocht in de komende zes maanden blijken dat een uithuisplaatsing van [minderjarige01] niet langer meer nodig is en dat tot een terugplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder kan worden overgegaan, dan staat het de GI vrij om de uithuisplaatsing voortijdig te beëindigen.
Gelet op de aard van de maatregel zal de kinderrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals (ook) is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 9 augustus 2023 tot 9 februari 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023 door
mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 26 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.