ECLI:NL:RBZWB:2023:5319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/02/410187 / JE RK 23-948
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de oma vaderszijde voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat beide minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de conflicten tussen de ouders en de onveilige thuissituatie. De ouders zijn niet in staat om op constructieve wijze samen te werken in het belang van de kinderen, wat leidt tot spanningen en gedragsproblemen bij de minderjarigen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor een jaar toegewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de oma voor twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter heeft ook een toetsmoment gecreëerd om de voortgang van de hulpverlening en de situatie van de minderjarigen te monitoren. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 29 augustus 2023, waarbij de ontwikkelingen rondom de hulpverlening van [minderjarige02] ook aan de orde komen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaakgegevens: C/02/410187 / JE RK 23-948
Datum uitspraak: 5 juli 2023

beschikking ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende

[minderjarige01] , geboren op [geboortedag01] 2009 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen [minderjarige01] ,

[minderjarige02] , geboren op [geboortedag02] 2010 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan ten aanzien van beide minderjarigen:

[de moeder01] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg,

[de vader01] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan ten aanzien van [minderjarige01] en als informante aan ten aanzien van [minderjarige02] :

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 24 mei 2023, ingekomen op de griffie op 24 mei 2023;
- het e-mailbericht van mr. Van Beers van 15 juni 2023 met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen van de moeder van 14 juni 2023, ingekomen op de griffie op 16 juni 2023;
- de brief van mr. Minkels van 19 juni 2023 met bijlage.
Op 20 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer C/02/410641 / JE RK 23-1039, mondeling met gesloten deuren behandeld. In beide zaken is bij separate beschikking beslist.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordiger van de GI.
[minderjarige01] en [minderjarige02] hebben de mogelijkheid gekregen om in een gesprek met de kinderrechter of per brief aan te geven wat zij vinden van het verzoek van de Raad. Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

De feitenHet ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] wordt uitgeoefend door de ouders.

Bij (spoed)beschikking van 25 april 2023, opgevolgd door de beschikking van 4 mei 2023, is [minderjarige01] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld en is er een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, tot (laatstelijk) 25 juli 2023.
[minderjarige01] verblijft op dit moment bij de oma vaderszijde. [minderjarige02] woont (samen met zus [naam01] ) bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] voor de duur van twaalf maanden. Tevens verzoekt de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] binnen het netwerk, te weten bij oma vaderszijde, voor de duur van zes maanden. Daarbij verzoekt de Raad om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad stelt dat aan de voorwaarden van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan en verwijst voor een nadere onderbouwing van zijn verzoek naar het onderzoeksrapport van 24 mei 2023. [minderjarige01] en [minderjarige02] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd omdat zij vastlopen op meerdere gebieden. [minderjarige01] laat zelfbepalend en agressief gedrag zien, gaat niet naar school en heeft geen contact met zijn moeder en zussen [naam01] en [minderjarige02] . [minderjarige02] laat ongewenst gedrag zien op school, uit spanningen en heeft geen contact met haar vader. Beide minderjarigen zitten emotioneel klem door de complexe opvoedings- en echtscheidingscontext. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening voldoende te accepteren. Het lukt ze samen onvoldoende om verandering in de situatie te brengen. Daarom is het wenselijk dat binnen de ondertoezichtstelling met de ouders wordt gekeken wat de mogelijkheden met betrekking tot de onderlinge communicatie zijn. De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] en [minderjarige02] binnen een voor [minderjarige01] en [minderjarige02] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen. Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is passend omdat er veel zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] . Ook aan de voorwaarden van artikel 1:265b BW wordt voldaan. Een uithuisplaatsing voor [minderjarige01] is in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk omdat [minderjarige01] op dit moment niet terug naar de moeder kan. Er zijn tussen de moeder en [minderjarige01] te veel spanningen die nog niet zijn verwerkt en [minderjarige01] staat op dit moment niet open voor contact met de moeder. De Raad maakt zich zorgen dat er weer escalaties zullen plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige01] , maar ook tussen [minderjarige01] en zijn zussen als [minderjarige01] nu terug naar de moeder moet gaan. Met intensieve hulpverlening moet worden gekeken naar een perspectief biedende plek voor [minderjarige01] . Binnen zes maanden moet er duidelijkheid zijn voor [minderjarige01] en de ouders over het perspectief voor [minderjarige01] . Een termijn van zes maanden is aanvaardbaar voor [minderjarige01] om onzekerheid over zijn toekomstperspectief te verdragen.
In aanvulling op het schriftelijk verzoek heeft de vertegenwoordigster van de Raad tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat het belangrijk is dat de strijd tussen de ouders stopt dan wel zoveel als mogelijk zal verminderen. De minderjarigen hebben hier namelijk ontzettend veel last van met als gevolg dat zij zich niet optimaal kunnen ontwikkelen. De minderjarigen lijken de boosheid die de ouders naar elkaar hebben en de agressie die zij daarbij naar elkaar laten zien ook over te nemen in hun handelen en gedrag hetgeen de Raad zeer zorgelijk acht. De huidige plaatsing van [minderjarige01] bij oma vaderszijde is, nu de oma onderdeel is van het systeem, geen neutrale plek, maar wel een fijne en veilige plek voor [minderjarige01] . Er is geen onderzoek gedaan naar een andere plaatsingsmogelijkheid van [minderjarige01] binnen het netwerk. Daarvoor bestond in eerste instantie ook geen noodzaak aangezien beide ouders aanvankelijk instemden met een plaatsing van [minderjarige01] bij de oma. Het is niet in het belang van [minderjarige01] om op korte termijn te moeten wisselen van verblijfsplek aangezien dit zeer belastend voor hem zal zijn. Bovendien is het de bedoeling dat in het komende half jaar toegewerkt wordt naar een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij één van de ouders. Belangrijk is dat het MST-traject dat door de [GGZ-instelling] geboden wordt en waaraan [minderjarige01] , de vader en de oma tot op heden deelnemen, wordt voortgezet. Zij hebben hier allen baat bij. Bovendien heeft [minderjarige01] een goede klik met de therapeut. Voor [minderjarige02] is het ook belangrijk dat zij hulp krijgt. De moeder heeft, nadat zij het MST-traject heeft stopgezet voor haarzelf en [minderjarige02] , [minderjarige02] inmiddels aangemeld voor hulpverlening bij [Psychologisch Centrum]. Bekeken zal moeten worden of deze hulp passend is of dat er meer of andere hulp voor haar nodig is. De ervaring is dat de moeder meewerkt aan hulpverlening totdat het moeilijker wordt en er verschil van mening en/of inzicht tussen haar en de betreffende hulpverlener(s) ontstaat. Dit maakt het aangaan van een goede samenwerkingsrelatie met de moeder erg lastig. Een wijziging van hulpverlening kan niet steeds de oplossing zijn. Er zal goed moeten worden bekeken hoe een werkbare samenwerkingsrelatie met de moeder tot stand kan worden gebracht zodat de inzet van noodzakelijk geachte hulpverlening gewaarborgd is en blijft.

De standpunten

Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar haar verweerschrift en voor zover van belang in de onderhavige procedure, aangevoerd dat de moeder niet kan instemmen met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige02] . Er is geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige02] en hulpverlening in het vrijwillig kader wordt geaccepteerd. De moeder ziet dat [minderjarige02] hulp nodig heeft en heeft zich ingezet om passende hulpverlening voor [minderjarige02] te organiseren. Dit maakt dat er geen grond is voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige02] . De maatregel is niet noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige02] weg te nemen.
De moeder refereert zich voor wat betreft het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] aan het oordeel van de kinderrechter. Wel verzoekt de moeder de ondertoezichtstelling voor [minderjarige01] in duur te beperken, te weten drie maanden, zodat er tussentijdse toetsmomenten kunnen worden gecreëerd, en wel om de volgende reden. De moeder heeft het door het CJG geadviseerde MST-traject van de [GGZ-instelling] een kans gegeven. Gebleken is echter dat deze hulpverlening niet passend is in het gezin. Bovendien biedt het niet de hulp die de moeder nodig heeft. De moeder wenst de hulpverlening voor zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] dan ook bij een andere zorgaanbieder onder te brengen. Zij heeft hierover uitgebreid overleg gehad met het CJG en de hulpverleners van het MST-traject. Dit veranderde de situatie echter niet, waarna de moeder uiteindelijk heeft moeten besluiten om het MST-traject stop te zetten. De moeder heeft [minderjarige02] inmiddels via haar school kunnen aanmelden bij [Psychologisch Centrum]. Er heeft al een intakegesprek plaatsgevonden en er ligt een behandelplan klaar. De behandeling kan starten zodra de vader zijn schriftelijke toestemming heeft gegeven. De moeder heeft ook [minderjarige01] aangemeld bij [Psychologisch Centrum]. Zodra de GI toestemming heeft gegeven voor de aanmelding kan ook voor [minderjarige01] het hulpverleningstraject bij [Psychologisch Centrum] starten. Het is belangrijk dat [minderjarige01] onder andere aan zijn trauma’s gaat werken en dat onderzocht wordt waar zijn gedrag vandaan komt (NAH of aangeleerd gedrag). Er wordt hierin door de GI echter niet voortvarend gehandeld en ondanks de inzet van het MST-traject gaat [minderjarige01] nog steeds niet naar school, drinkt hij inmiddels alcohol, vindt er geen contact plaats tussen de moeder en [minderjarige01] en is, hoewel de moeder en [minderjarige01] elkaar op 30 maart 2023 voor het laatst hebben gezien, nog niet gestart met een opbouwregeling. De moeder acht het dan ook van belang dat zij spoedig weer zelf de regie kan voeren over de in te zetten benodigde zorg, zodat een en ander kan gaan doorlopen. Een ondertoezichtstelling van [minderjarige01] dient dan ook niet langer voort te duren dan strikt noodzakelijk.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige01] voert de moeder aan dat zij en [minderjarige01] op
30 maart 2023 naar aanleiding van een woedeaanval van [minderjarige01] ruzie hebben gehad, waarna [minderjarige01] in overleg met de hulpverlening bij de oma geplaatst. De moeder verleende hiervoor aanvankelijk, voor korte duur, haar toestemming. Gebleken is echter dat een uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de oma in de praktijk een uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de vader betekent. De moeder heeft de afgelopen weken dan wel maanden herhaaldelijk bevestigd gekregen dat de vader met zijn nieuwe partner en dochter bij de oma over de vloer komen. Ook ziet de moeder op Snapchat dat [minderjarige01] bij de vader, althans in de woning van de vader, verblijft. Dit terwijl de vader enkel begeleid contact met [minderjarige01] mag hebben. Gebleken is ook dat de oma aan [minderjarige01] niet de stabiele woonomgeving met de voor hem benodigde duidelijkheid en structuur kan bieden, terwijl de moeder dit wel kan. Daarbij wijst de moeder erop dat het in de afgelopen periode niet goed is gegaan met [minderjarige01] bij de oma en/of vader. [minderjarige01] heeft onder andere een woedeaanval gehad in het zwembad en heeft zijn halfzus geslagen en uitgescholden. Daarnaast drinkt [minderjarige01] alcohol en gaat hij nog steeds niet naar school. Het is wachten op een incident tussen de vader en [minderjarige01] en misschien wel op een incident tussen de oma, die al op leeftijd is, en [minderjarige01] . Dit baart de moeder erg veel zorgen, en zij acht een plaatsing bij de oma dan ook absoluut niet (langer) in het belang van [minderjarige01] . Met de juiste hulpverlening dient [minderjarige01] per omgaande weer bij haar te worden geplaatst. Nu de huidige machtiging tot uithuisplaatsing loopt tot 25 juli 2023 heeft de GI feitelijk een maand om te werken naar een thuisplaatsing. Dit is mogelijk en de GI dient hier per direct op in te zetten. Er bestaat geen grond meer om [minderjarige01] nog (langer) uit huis te plaatsen. Het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, moet dan ook worden afgewezen.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de vader kan instemmen met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] . Bij beide minderjarigen is sprake van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. De minderjarigen hebben last van gedragsproblematiek en ondervinden problemen in het contact met hun beide ouders. Zo heeft [minderjarige01] op dit moment geen contact met de moeder, en [minderjarige02] geen contact met de vader. De moeder wil graag zelf de regie voeren over de in te zetten hulpverlening, echter belangrijk is dat voor het organiseren en waarborgen van de hulpverlening een onafhankelijk persoon in de vorm van een jeugdzorgwerker betrokken is. De moeder heeft in het verleden meerdere aanvaringen gehad met verschillende organisaties en hulpverleners. Niet kan worden uitgesloten dat dit weer gebeurt, terwijl het gezien de ernst van de problematiek zeer van belang is dat de voor beide minderjarigen benodigde hulpverlening blijft doorlopen, zoals het huidige MST-traject waar [minderjarige01] veel baat bij heeft. Daarnaast is het belangrijk dat goed wordt gemonitord of met de door de moeder ingezette hulpverlening van [Psychologisch Centrum] aan [minderjarige02] , waarvoor de vader overigens zijn schriftelijke toestemming heeft gegeven, voldoende tegemoet wordt gekomen aan hetgeen [minderjarige02] nodig heeft.
Ook staat de vader achter het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] . Een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder, zoals door haar gewenst, is op dit moment niet realistisch. Er is tussen [minderjarige01] en de moeder veel strijd. Dit heeft geresulteerd in een incident op 30 maart 2023, dat nog niet is opgelost. Hieraan moet met behulp van hulpverlening nog gewerkt worden. Belangrijk is dat de relatie tussen [minderjarige01] en de moeder, in ieder geval de manier waarop zij op elkaar te reageren, verbetert. Daarnaast geeft [minderjarige01] zelf aan op dit moment nog niet terug te willen naar de moeder. Ook [minderjarige02] en [naam01] vrezen voor hun veiligheid op het moment dat [minderjarige01] nu terug bij hen en de moeder zou komen te wonen. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de oma voor de duur van zes maanden is dan ook nog noodzakelijk. Weliswaar betreft de plaatsing van [minderjarige01] bij de oma geen neutrale plek, maar het gaat goed met [minderjarige01] bij de oma en hij heeft het daar fijn.
De vertegenwoordiger van de GI, tevens de betrokken jeugdzorgwerker, heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij sinds het uitspreken van de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] betrokken is. De strijd tussen de ouders voert de boventoon. Dit belast de minderjarigen enorm. [minderjarige01] heeft een fijne plek bij de oma. Sinds hij daar woont, laat [minderjarige01] een positieve ontwikkeling zien. Gesteld kan dan ook worden dat [minderjarige01] profiteert van deze plek. Wel dient er rekening mee te worden gehouden dat er op dit moment niet heel veel druk op [minderjarige01] ligt aangezien hij niet naar school gaat. De vraag is dan ook hoe de situatie (bij de oma) zich verder zal ontwikkelen wanneer [minderjarige01] na de zomervakantie weer met school start. Dat de moeder geen toestemming zou verlenen voor inschrijving van [minderjarige01] op het [school] berust overigens op een misverstand. De moeder stemt hiermee wel in. Het MST-traject dat vanuit de [GGZ-instelling] wordt geboden verloopt goed. [minderjarige01] , de vader en de oma verlenen hieraan hun medewerking, waardoor er zicht is op hen en de problematiek die er speelt. Er is contact geweest met de behandelaar van [Psychologisch Centrum] om te achterhalen of de hulp die voor [minderjarige01] en [minderjarige02] nodig is, door [Psychologisch Centrum] geboden kan worden en hoe deze hulp, in ieder geval voor [minderjarige02] , zo goed als mogelijk kan worden ingezet. Dit overleg loopt nog. Als [Psychologisch Centrum] [minderjarige02] kan bieden wat zij nodig heeft, is er geen reden om deze hulpverlening te wijzigen. Belangrijk is wel dat beide ouders aan de hulpverlening van [Psychologisch Centrum] blijvend zullen meewerken. Om een onbelast contact tussen de minderjarigen en beide ouders te kunnen realiseren is het zeer van belang dat de ouders hun onderlinge strijd staken en dat er rust tussen hen beiden komt. De minderjarigen moeten op een normale manier aan hun beide ouders loyaal kunnen zijn. Voor het realiseren van contactherstel tussen [minderjarige02] en de vader en tussen [minderjarige01] en de moeder is de inzet van hulpverlening nodig. Dit vraagt tijd, ook omdat het contact opgebouwd zal moeten worden. Er is sprake van complexe familieverhoudingen, waarbij de relatie tussen de moeder en de vader en de oma verstoord is. Tot op heden is niet onderzocht of een andere plaatsing van [minderjarige01] dan bij de oma in het netwerk mogelijk is. De vertegenwoordiger van de GI is bereid hiernaar alsnog onderzoek te doen, maar merkt hierbij wel op dat het netwerk van de ouders niet groot is. Bovendien zou dit iemand binnen het netwerk moeten zijn die in staat is een brug te vormen tussen de ouders.

De beoordeling

Ondertoezichtstelling
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De kinderrechter is op grond van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht van oordeel dat zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Beide minderjarigen kennen een belast verleden. Zij zijn getuige geweest van agressie in de thuissituatie en tussen de moeder en derden, zoals de hulpverlening. Daarnaast verkeren de minderjarigen al langere tijd in een situatie van strijd tussen de ouders als gevolg van de echtscheidingsproblemen die er spelen. Ondanks de inzet van meerdere hulpverleningstrajecten, en een eerdere ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en [minderjarige02] , lukt het de ouders niet om hun strijd voor langere tijd te staken en op constructieve wijze met elkaar te overleggen en afspraken over de minderjarigen te maken waaraan beide ouders zich houden. Zij hebben geen vertrouwen in elkaar als opvoeder en zitten niet op één lijn. Als gevolg van dit alles staat de loyaliteit van [minderjarige01] en [minderjarige02] onder druk. Zij zitten klem tussen de ouders, waarbij het de minderjarigen momenteel ontbreekt aan een onbelast contact met hun beide ouders. [minderjarige02] heeft geen contact met de vader en [minderjarige01] heeft geen contact met de moeder. Ook tussen [minderjarige01] en zijn zussen [minderjarige02] en [naam01] is op dit moment geen contact, hetgeen de kinderrechter eveneens zeer zorgelijk acht. Daarnaast wordt gezien dat de minderjarigen moeite hebben om over hun gevoelens en emoties te praten, waardoor zij middels agressie (zowel fysiek als verbaal) reageren. Dit gebeurt zowel in de thuissituatie als op school, als gevolg waarvan zich verschillende incidenten hebben voorgedaan. Ook verloopt de schoolgang van beide minderjarigen moeizaam. Zo gaat [minderjarige01] sinds begin december 2022 niet meer naar school, en is [minderjarige02] zeer recent (al dan niet tijdelijk) van school geschorst. Dit alles maakt dat de kinderrechter, samen met de Raad, veel zorgen heeft over het veilig opgroeien van [minderjarige01] en [minderjarige02] en hun sociaal-emotionele ontwikkeling, en voor [minderjarige01] nog specifiek zijn cognitieve ontwikkeling omdat hij al langere tijd niet naar school gaat. Daarbij lukt het de ouders onvoldoende om aan te sluiten bij wat de minderjarigen nodig hebben. Zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] ervaren veel spanningen en onrust, en het lukt de ouders niet om hier samen verandering in te brengen.
Begin van dit jaar is er met instemming van beide ouders gestart met een MST-traject van de [GGZ-instelling] in de hoop tot een verbetering van de situatie te komen. Enkele weken na de start van dit traject heeft de moeder om haar moverende redenen haar toestemming aan de hulpverleners van het MST-traject om bij haar thuis te komen ingetrokken. Hierdoor vindt dit traject voor de moeder en [minderjarige02] , die bij de moeder woont, geen doorgang meer. Dit betekent niet dat hulpverlening voor [minderjarige02] uitblijft. De moeder is op zoek gegaan naar een andere hulpverleningsorganisatie, hetgeen tot een aanmelding van [minderjarige02] bij [Psychologisch Centrum] heeft geleid. Er heeft al een intakegesprek plaatsgevonden en er is een behandelplan opgesteld. Gebleken is verder dat de vader achter hulpverlening van [Psychologisch Centrum] voor [minderjarige02] staat. Hij heeft zijn (schriftelijke) toestemming hiervoor namelijk gegeven. Dit betekent dat met de hulpverlening van [Psychologisch Centrum] kan worden gestart. Dit brengt de kinderrechter tot het oordeel dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige02] (op dit moment) niet aan de orde is. De zorg die in verband met het wegnemen van de hiervoor genoemde ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige02] noodzakelijk is, wordt door beide ouders vooralsnog geaccepteerd waardoor de inzet van hulpverlening voor [minderjarige02] in het vrijwillig kader tot de mogelijkheid lijkt te behoren. Nu de hulpverlening van [Psychologisch Centrum] echter nog moet starten, zal de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige02] niet afwijzen, maar zal zij een beslissing op dit verzoek aanhouden voor de duur van drie maanden. Daarmee wordt een toetsmoment gecreëerd, zodat goed zicht kan worden gehouden op de ontwikkelingen ten aanzien van [minderjarige02] en de wijze waarop de hulpverlening van [Psychologisch Centrum] wordt vormgegeven.
Ten aanzien van [minderjarige01] ziet de kinderrechter wel voldoende grond voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling. Weliswaar is het MST-traject voor [minderjarige01] blijven doorlopen en worden hierin ook de vader en de oma betrokken, maar gebleken is dat de moeder, in verband met haar persoonlijke situatie, dit traject niet meer kan ondersteunen. Dit maakt een gedwongen kader noodzakelijk om de belangen van [minderjarige01] zo goed mogelijk te waarborgen, waarbij onder regie van een jeugdzorgwerker verdere lijnen dienen te worden uitgezet in het hulpverleningstraject voor [minderjarige01] . Daarbij zal in ieder geval door de jeugdzorgwerker nader moeten worden onderzocht of het MST-traject, ondanks dat [minderjarige01] , de vader en de oma hierbij kennelijk baat hebben, daadwerkelijk passend is. Dit gelet op het feit dat de moeder heeft geprobeerd aan het MST-traject deel te nemen, maar gebleken is dat dit traject de persoonlijke problematiek alsook de hulpverlening die de moeder heeft gehad en nog steeds heeft, doorkruist en verstoort.
Gezien de ernst van de problematiek en de stappen die nog gezet moeten worden, acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de duur van een jaar, zoals verzocht door de Raad, aangewezen. Tijdens de ondertoezichtstelling dient in ieder geval te worden gewerkt aan de doelen zoals vermeld door de Raad in zijn rapport, te weten:
- [minderjarige01] kan zijn emoties op gepaste manier uiten.
- [minderjarige01] gaat naar school of heeft een passende dagbesteding.
- [minderjarige01] groeit op op een perspectief biedende plek.
- [minderjarige01] heeft een onbelast contact met beide ouders alsook met [minderjarige02] .
- De ouders communiceren op constructieve wijze over [minderjarige01] .
Met de Raad acht de kinderrechter het voorts van belang dat bij [minderjarige01] een persoonlijkheidsonderzoek wordt uitgevoerd om beter zicht te krijgen op de (gedrags)problematiek van [minderjarige01] en wat hij, kijkend naar zijn behoeften en mogelijkheden, nodig heeft om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van de voorliggende stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter gebleken dat de vader vooralsnog instemt met een voorzetting van de plaatsing van [minderjarige01] bij de oma, maar de moeder niet. Zij wil graag dat voor het einde van de huidige machtiging tot uithuisplaatsing, welke maatregel loopt tot
25 juli 2023, toegewerkt wordt naar een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij haar. De kinderrechter acht de wens van de moeder om met [minderjarige01] herenigd te worden begrijpelijk en ziet in dat kader de inspanning van de moeder. De kinderrechter stelt echter het belang van [minderjarige01] voorop. Tussen [minderjarige01] en de moeder hebben meerdere escalaties plaatsgevonden, waarbij zich op 30 maart 2023 een heftig incident tussen hen heeft voorgedaan met fysiek en verbaal geweld. Na dit incident heeft er geen contact meer tussen [minderjarige01] en de moeder plaatsgevonden. Er dient eerst met behulp van hulpverlening ingezet te worden op contactherstel. Ook moet gewerkt worden aan een verbetering van de onderlinge relatie tussen de moeder en [minderjarige01] en de wijze waarop zij op elkaar reageren om escalaties en incidenten in de verdere toekomst tussen hen te voorkomen. Dit zal de nodige tijd in beslag nemen, en maakt naar het oordeel van de kinderrechter dat een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder vooralsnog niet mogelijk is. Daarnaast gunt de kinderrechter [minderjarige01] , gelet op alles wat hij in zijn leven heeft meegemaakt, de komende periode nog rust. Deze rust vindt [minderjarige01] op dit moment bij de oma. Dat de veiligheid van [minderjarige01] bij de oma onvoldoende gewaarborgd zou zijn, zoals door de moeder is gesteld, is de kinderrechter tot nu toe onvoldoende gebleken.
Op grond van dit alles is de kinderrechter van oordeel dat voortzetting van de uithuisplaatsing van [minderjarige01] in het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, (nog steeds) noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Wel acht de kinderrechter het van belang dat de GI aandacht heeft en houdt voor de moeizame relatie tussen de moeder en de oma. In het geval zou blijken dat dit een langer verblijf van [minderjarige01] bij de oma in de weg zou (gaan) staan, zal door de GI ingezet moeten worden op een plaatsing van [minderjarige01] elders in het netwerk van de ouders. Daarnaast moet de komende periode worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige01] bij de moeder dan wel de vader op termijn. Immers, op grond van de wet moet binnen een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing gewerkt worden aan een thuisplaatsing. Belangrijk is dan ook dat gewerkt gaat worden aan contactherstel tussen [minderjarige01] en de moeder alsook dat de contacten tussen [minderjarige01] en de vader, waar mogelijk, verder worden uitgebreid en geïntensiveerd. Alleen op die manier kan namelijk worden toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige01] bij ofwel de moeder ofwel de vader. Bovendien biedt dit de mogelijkheid om te bezien in hoeverre beide ouders in staat zijn de zorg en opvoeding van [minderjarige01] op een veilige en verantwoorde manier (weer) zelf te dragen.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de Raad tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] toe wijzen. Gezien alle onduidelijkheden die op dit moment nog spelen acht de kinderrechter het echter wel van belang dat er een toetsmoment wordt gecreëerd om goed zicht te houden op het verloop van de uithuisplaatsing van [minderjarige01] . De kinderrechter zal daarom het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] gedeeltelijk toewijzen voor de duur van twee maanden, te weten met ingang van
25 juli 2023 tot 25 september 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissingen tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissingen alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissingen.
Verdere verloop van de procedure
De kinderrechter zal de behandeling van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige02] alsook de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] aanhouden tot de pro forma datum 29 augustus 2023. De advocaat van de moeder wordt verzocht om uiterlijk op de pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen wat de resultaten dan wel de stand van zaken is omtrent het hulpverleningstraject van [minderjarige02] bij [Psychologisch Centrum] en de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. De GI wordt verzocht om uiterlijk op de pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de maatregel van de uithuisplaatsing van [minderjarige01] en de ingezette hulpverlening.
Om de voortgang van de procedure te waarborgen verzoekt de kinderrechter de advocaten van de ouders om binnen een week na verzending van deze beschikking hun verhinderdata voor de eerste drie weken van september 2023 door te geven, zodat vóór 25 september 2023 een nieuwe mondelinge behandeling kan plaatsvinden. Tijdens die mondelinge behandeling zullen de zelfstandige verzoeken van de moeder ook worden behandeld.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] onder toezicht van de GI met ingang van 25 juli 2023 tot 25 juli 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, met ingang van 25 juli 2023 tot 25 september 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige02] alsook de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] aan tot
29 augustus 2023 PRO FORMA, in afwachting van bericht van de advocaat van de moeder en de GI;
verzoekt de advocaten van de ouders om binnen een week na de verzending van deze beschikking de verhinderdata van de eerste drie weken van september 2023 door te geven voor de bepaling van een nadere mondelinge behandeling;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Snatersen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch