ECLI:NL:RBZWB:2023:5330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
10082214 OV VERZ 22-5510 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om beneficiaire aanvaarding van nalatenschap na zuivere aanvaarding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap. De verzoekster, de dochter en enige erfgenaam van de erflaatster, had de nalatenschap oorspronkelijk zuiver aanvaard. Na het overlijden van haar moeder, erflaatster, kwam zij erachter dat er mogelijk schulden aan de nalatenschap verbonden waren, wat haar aanleiding gaf om alsnog beneficiair te willen aanvaarden. De erflaatster had in haar testament vruchtgebruik van diverse goederen gelegateerd gekregen, maar na haar overlijden vorderden de erven de afgifte van deze goederen en legden zij conservatoir beslag. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet eerder op de hoogte was van de potentiële schuld en dat zij haar verzoek tijdig had ingediend. De rechtbank wees het verzoek toe, waardoor de verzoekster de nalatenschap alsnog beneficiair mocht aanvaarden. Het tegenverzoek van de erven om de verzoekster te verplichten tot een zware vereffeningsprocedure werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet bekend was met de schuld op het moment van zuivere aanvaarding en dat de termijn voor het indienen van het verzoek correct was nageleefd. De kosten van de procedure werden voor rekening van de erven gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 10082214 OV VERZ 22-5510
beschikking d.d. 26 juli 2023
op het verzoek van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats 1] ( [land 1] )
gemachtigde: mr. R.A.J. Zomer
en op het (voorwaardelijk) tegenverzoek van de belanghebbenden:

1.[belanghebbende 1]

wonende te [woonplaats 2]
2.
[belanghebbende 2]
wonende te [woonplaats 3] ( [land 2] )
3.
[belanghebbende 3]
wonende te [woonplaats 4] ( [land 3] )
4.
[belanghebbende 4]
wonende te [woonplaats 2]
5.
[belanghebbende 5]
wonende te [woonplaats 2]
6.
[belanghebbende 6]
wonende te [woonplaats 5]
7.
[belanghebbende 7]
wonende te [woonplaats 6]
8.
[belanghebbende 8]
wonende te [woonplaats 7]
gemachtigde: mr. L.H. Steehouwer-Mollema
Partijen worden hierna kortweg [verzoekster] en de [erven] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het op 2 september 2022 van [verzoekster] ontvangen verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 7;
het verweerschrift van de [erven] , tevens houdende een zelfstandig verzoek, met
bijlagen 1 t/m 7;
de akte van [verzoekster] met bijlagen 8 t/m 11;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het geschil ter
zitting van 7 maart 2023.

2.De feiten

2.1
Voor de beoordeling van het geschil is het volgende van belang.
a. a) Op [datum 1] 2021 is in haar laatste [woonplaats 8] ( [gemeente] ) overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster).
b) [verzoekster] is de dochter en enig erfgenaam van erflaatster. Zij heeft haar moeders nalatenschap zuiver aanvaard.
c) In haar testament heeft erflaatster de heer [executeur] tot executeur benoemd. Hij heeft deze benoeming aanvaard. [verzoekster] heeft aan [executeur] een volmacht gegeven om haar te vertegenwoordigen bij het beheer van en het beschikken over de goederen van de nalatenschap.
d) Erflaatster is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met de heer [naam] (hierna: [naam] ). [naam] is overleden op [datum 2] 1980. Hij liet zes kinderen uit een eerder huwelijk achter.
e) Bij testament heeft [naam] zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemd. Aan erflaatster heeft hij onder meer een recht van vruchtgebruik ten aanzien diverse roerende zaken, twee appartementsrechten en een onverdeeld aandeel in twee obligatieleningen (‘notes’) gelegateerd. Blijkens een notariële akte van 12 augustus 1981 zijn deze goederen afgegeven aan erflaatster, die de afgifte heeft aanvaard.
f) Nadat door het overlijden van erflaatster het vruchtgebruik was geëindigd hebben de [erven] afgifte gevorderd van de in vruchtgebruik gegeven goederen. De appartementsrechten zijn door [executeur] aan hen afgegeven.
g) In een op 13 juli 2022 uitgebrachte dagvaarding hebben de [erven] [executeur] , in zijn vermelde hoedanigheid, en [verzoekster] in rechte betrokken en afgifte gevorderd van diverse zaken en het onverdeelde aandeel in de twee obligatieleningen, althans afgifte van hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, althans betaling van de waarde daarvan, zijnde € 331.486,39. Daarnaast hebben zij schadevergoedingen ten bedrage van
€ 29.040,00 en € 21.600,00 gevorderd wegens respectievelijk het verzaken, door erflaatster, van het verrichten van onderhoud aan de appartementen en het nalaten om jaarlijks huurverhogingen op te leggen.
h) Tot zekerheid van betaling hebben de [erven] op 27 juni 2022 conservatoir beslag doen leggen op twee bankrekeningen en op de woning van erflaatster.

3.Het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

3.1
[verzoekster] verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar te machtigen de onderhavige nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden en voor zover noodzakelijk de betrokken notaris te machtigen alles te doen wat voor deze beneficiaire aanvaarding noodzakelijk is.
3.2
Aan dat verzoek legt [verzoekster] samengevat het volgende ten grondslag.
Zij heeft de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard. Door het nadien vanwege de [erven] gelegde beslag is zij bekend geworden met een potentiële schuld. Eerder kende zij die potentiële schuld niet en zij behoorde die ook niet te kennen. Uit de daarop gevolgde dagvaarding blijkt dat de aan erflaatster in vruchtgebruik gegeven goederen worden teruggevorderd. Echter, de panden waarop vruchtgebruik rustte zijn destijds op naam gesteld van de [erven] , die daarvan bloot eigenaar waren. Hetzelfde geldt voor de effecten, die blijkens een notariële akte werden geplaatst op een of meer bankrekeningen ten name van de [erven] als bloot eigenaren en erflaatster als vruchtgebruikster. Zij betwist de vordering dan ook. Er is volgens haar geen sprake van een schuld. De executeur en de betrokken notaris waren evenmin bekend met de betreffende potentiële schuld. Maar omdat de uitkomst van de procedure onzeker is en geredeneerd kan worden dat op het moment dat beslag werd gelegd dan wel het moment dat de dagvaarding werd betekend, zij de schulden kende dan wel behoorde te kennen, waardoor de in artikel 4:194a BW vermelde termijn is gaan lopen, heeft zij het voorliggende verzoek ingediend.
3.3
De [erven] hebben zich tegen dat verzoek verzet en hebben gevraagd om bij
beschikking, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verzoekster] in haar verzoek niet ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen, althans om in het geval dat het verzoek wordt toegewezen, op grond van artikel 4:221 lid 1 BW te bepalen dat de in artikel 4:214 lid 1 en 5 BW en artikel 4:218 BW omschreven verplichtingen op verzoekster als erfgenaam en vereffenaar rusten, althans zodanig te oordelen als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren en in elk geval [verzoekster] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
4.1
Met verwijzing naar de verklaring van erfrecht betreffende de nalatenschap van haar moeder heeft [verzoekster] gesteld dat zijn die nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Ingevolge artikel 4:190 lid 4 BW is die keuze onherroepelijk en werkt zij terug tot het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap.
4.2
Helemaal onherroepelijk is een eenmaal gedane keuze voor zuivere aanvaarding van een nalatenschap echter niet. Een uitzondering daarop is neergelegd in artikel 4:194a lid 1 BW. Daarin is het volgende bepaald:

Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, wordt, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet, door de kantonrechter gemachtigd om alsnog beneficiair te aanvaarden.
Hiermee heeft de wetgever bedoeld erfgenamen een betere bescherming te bieden tegen schulden van de erflater. De erfgenaam die ervoor heeft gekozen de nalatenschap zuiver te aanvaarden kan namelijk worden geconfronteerd met een onverwachte schuld van de erflater. Wanneer het saldo van de nalatenschap ontoereikend is moet de erfgenaam deze schuld uit zijn privévermogen voldoen. Hierdoor kan hij in financiële problemen komen (Kamerstukken II, 2014-2015, 34224, nr. 3, p. 1).
Ontvankelijkheid I – bestaan van een schuld
4.3
De [erven] hebben verzocht [verzoekster] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, onder andere omdat [verzoekster] zelf stelt dat geen sprake is van een schuld in de zin van artikel 4:194a lid 1 BW maar slechts van een potentiële schuld.
4.4
De kantonrechter volgt de [erven] niet. Op zich is juist dat nu vooralsnog geen sprake is van een door [verzoekster] erkende vordering of vaststelling daarvan door de rechtbank in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, de aanspraak van de [erven] op dit moment niet kwalificeert als een schuld van de nalatenschap. Niettemin is denkbaar dat de rechtbank de door de [erven] tegen [verzoekster] ingestelde vordering (deels) toewijst, waardoor de potentiële schuld een reële schuld wordt. De vrees van [verzoekster] dat een verzoek ter verkrijging van een machtiging om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden niet slaagt wanneer zij een vonnis met die inhoud afwacht, is begrijpelijk. In dat geval zou de kantonrechter immers kunnen oordelen dat de termijn van drie maanden na het ontdekken van de schuld door het gelegde beslag dan wel de uitgebrachte dagvaarding reeds lang is verstreken en [verzoekster] op die grond niet ontvankelijk verklaren.
De [erven] hebben bovendien geen belang bij het door hen gevoerde verweer. Immers, wanneer wordt aangenomen dat de kantonrechter te zijner tijd de tijdspanne tussen bekendheid met de potentiële schuld en een vonnis waarin die schuld is vastgesteld, geen beletsel vindt om [verzoekster] in haar verzoek te ontvangen, dan wordt dat verzoek alsdan beoordeeld, en wel naar dezelfde maatstaven als dat nu gebeurt, in de tussentijd gewijzigde wetgeving of jurisprudentie daargelaten. En in het geval dat de rechtbank, of eventueel het gerechtshof in hoger beroep, de vordering van de [erven] afwijst, dan hebben zij geen verhaal op de nalatenschap en heeft er zogezegd nooit een schuld van de nalatenschap bestaan, althans hebben zij er geen belang bij zich tegen een verzoek zoals nu voorligt te verzetten.
Ontvankelijkheid II – verzoek niet tijdig ingediend
4.5
Als tweede grond voor de door hen voorgestane niet-ontvankelijkheid van [verzoekster] hebben de [erven] aangevoerd dat [verzoekster] haar verzoek te laat heeft ingediend. Dat was op 5 september 2022. [verzoekster] was echter al vóór 5 juni 2022 op de hoogte van hun aanspraak, aldus de [erven] .
4.6
Ook hierin worden de [erven] niet gevolgd. Allereerst wordt opgemerkt dat het verzoekschrift op 2 september 2022 ter griffie werd ingediend. Gelet op de in artikel 4:194a lid 1 BW vermelde termijn van drie maanden moet daarom voor de ontvankelijkheid van [verzoekster] worden vastgesteld dat zij niet al vóór 2 juni 2022 bekend was met de aanspraken van de [erven] op de nalatenschap.
4.7
De [erven] hebben in hun verweerschrift gesteld dat eind juni (2022) beslag werd gelegd. Daarmee is nog geen zekerheid verkregen omtrent de datum waarop [verzoekster] met die beslagen bekend is geworden. Blijkens de stukken die [verzoekster] heeft overgelegd werden de door de deurwaarder opgemaakte processen-verbaal van de op de woning van erflaatster en op twee bankrekeningen gelegde beslagen op 30 juni 2022 verzonden naar de ontvangende instantie in Italië, met het verzoek om deze aldaar aan het woonadres van [verzoekster] te betekenen. Kort nadien, op 4 juli 2022, heeft de deurwaarder aan [verzoekster] in persoon bekend gemaakt dat conservatoir derdenbeslag was gelegd onder ING Bank terzake twee in het beslagexploot van 27 juni 2022 vermelde bankrekeningen. Al deze data zijn recenter dan 2 juni 2022. Wanneer [verzoekster] zoals zij heeft gesteld, eerst door de gelegde beslagen bekend is geworden met de vordering van de [erven] c.q. een mogelijke schuld van de nalatenschap en zij die schuld niet kende en ook niet behoorde te kennen, dan heeft zij haar verzoek binnen de in artikel 4:194a lid 1 BW voorgeschreven termijn en aldus tijdig ingediend om daarin te kunnen worden ontvangen.
4.8
Dat de [erven] , zoals zij hebben gesteld, al vóór 2 juni 2022 contact hebben gehad met [executeur] en met de betrokken notaris betekent niet dat daardoor ook [verzoekster] op de hoogte is van de aanspraken van de [erven] . In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat tot invoering van artikel 4:194a BW heeft geleid schreef de minister: “
De termijn van drie maanden gaat lopen vanaf het moment dat de erfgenaam met de onverwachte schuld bekend wordt. Er is geen sprake van toerekening van de bekendheid van de executeur met een schuld aan de erfgenaam. De erfgenaam raakt op zijn laatst bekend met de schuld als de executeur hem hierover informeert.” (Kamerstukken II, 2014-2015, 34224, nr. 3).
Nu niet is gesteld of gebleken dat [executeur] of de bij de afwikkeling van erflaatsters nalatenschap betrokken notaris voor 2 juni 2022 [verzoekster] ervan in kennis hebben gesteld dat de [erven] een vordering op die nalatenschap pretenderen kan informatie die zij daaromtrent aan [executeur] en de betrokken notaris hebben verstrekt niet worden geacht daarom ook bij [verzoekster] bekend te zijn.
4.9
De conclusie is dan ook dat waar het de in artikel 4:194a lid 1 BW vermelde termijn van drie maanden betreft, [verzoekster] haar verzoek tijdig heeft ingediend.
Onverwachte schuld
4.1
Uit de wettekst volgt dat voor het geven van een machtiging om een nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden niet enkel de termijn van drie maanden na het ontdekken van een schuld van belang is, maar dat het bovendien moet gaan om een onbekende schuld die de erfgenaam op het moment waarop hij de nalatenschap zuiver aanvaardde niet kende
en ook niet behoorde te kennen. Met de woorden ‘kende en behoren te kennen’ in artikel 4:194a lid 1 BW heeft de wetgever willen aansluiten bij het begrip goede trouw in de zin van artikel 3:11 BW. De goede trouw ontbreekt wanneer de erfgenaam op het moment van aanvaarding van de nalatenschap wist van het bestaan van de schuld. Ook wanneer een erfgenaam weliswaar een juiste voorstelling van zaken miste met betrekking tot de aanwezige schulden, maar onder de gegeven omstandigheden, en rekening houdend met zijn eventuele deskundigheid, beter behoorde te weten of twijfelde of had moeten twijfelen over (de afwezigheid van) een schuld en heeft nagelaten hiernaar nader onderzoek te doen, kan hij als niet te goeder trouw worden aangemerkt (Kamerstukken II, 2014-2015, 34224, nr. 3).
4.11
[verzoekster] heeft de verklaring van erfrecht in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Die verklaring werd door de notaris op
21 januari 2022 opgemaakt. Vastgesteld zal moeten worden of op deze datum bij [verzoekster] sprake was van onbekendheid met de (potentiële) schuld aan de [erven] . Uit de stellingen van [verzoekster] volgt dat zij toen niet met een schuld bekend was.
4.12
De [erven] hebben gesteld dat direct na het overlijden van erflaatster,
[naam] namens alle erven contact heeft opgenomen met [verzoekster] , met de betrokken notaris (als bedoeld in artikel 4:186 lid 2 BW) en met [executeur] .
[naam] heeft hen gewezen op het bestaan van het vruchtgebruik, hen in het bezit gesteld van de akte van vruchtgebruik en aan hen medegedeeld dat de [erven] hun eigendommen opeisen. Ter onderbouwing van die stelling hebben zij een op 22 december 2021 door [naam] aan [executeur] gezonden e-mail overgelegd waaruit blijkt dat aan [executeur] diverse bestanden zijn toegezonden, waaronder een brief aan [executeur] waarin is gerefereerd aan een telefonisch onderhoud tussen beiden met betrekking tot het vruchtgebruik. Daarnaast kondigde [naam] in die brief aan dat hij met [verzoekster] contact zou opnemen om enkele roerende goederen (terug) te verkrijgen.
4.13
Gezien die correspondentie kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden geconcludeerd dat [verzoekster] op het moment dat zij ervoor koos de nalatenschap van erflaatster te aanvaarden bekend was met een schuld van die nalatenschap, noch dat zij er rekening mee had moeten houden dat de [erven] een vordering op de nalatenschap hebben, althans pretenderen. In die correspondentie is de executeur weliswaar geattendeerd op het (op dat moment geëindigde) vruchtgebruik maar is geen gewag gemaakt van enige geldvordering. Dat de [erven] op enig ander moment of op enige andere wijze voordat [verzoekster] de nalatenschap zuiver aanvaardde aan haar hun vordering bekend hebben gemaakt is niet gesteld of gebleken.
4.14
De enkele bekendheid van [verzoekster] met het bestaan van vruchtgebruik op verschillende goederen is geen reden om een extra onderzoekplicht aan te nemen. Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat haar moeder tegen haar heeft gezegd dat zij zich over de nalatenschap geen zorgen behoefde te maken. Verder heeft [verzoekster] zich door de notaris laten informeren. Die kende erflaatster en had geen reden om te veronderstellen dat er ter zake van haar nalatenschap problemen zouden kunnen komen. Voor hem waren er geen belemmeringen die aanleiding vormden om [verzoekster] af te raden de nalatenschap zuiver te aanvaarden en om die reden heeft zij dat zonder zorg gedaan, aldus [verzoekster] in haar verzoekschrift. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [verzoekster] bij haar keuze afgaan op de mededelingen van die notaris, zonder dat zij zelf nog onderzoek had moeten doen.
4.15
Geconcludeerd wordt dan ook dat op het moment dat [verzoekster] de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaardde, de (potentiële) vordering van de [erven] een schuld was die [verzoekster] niet kende en ook niet behoorde te kennen.
Tussentijdse conclusie
4.16
Nu is voldaan aan de in artikel 4:194a lid 1 BW gestelde voorwaarden zal het verzoek van [verzoekster] worden toegewezen en zal haar dus worden toegestaan de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te aanvaarden.
Machtiging t.b.v. betrokken notaris
4.17
Het verzoek om de (in het verzoekschrift met name genoemde) betrokken notaris te machtigen om alles te doen wat noodzakelijk is voor de beneficiaire aanvaarding is niet gebaseerd op de wet en wordt daarom afgewezen. Indien [verzoekster] wil dat een derde zich namens haar wendt tot de griffier om de beneficiaire aanvaarding in het boedelregister te doen inschrijven, dan kan zij zelf daartoe een volmacht verlenen.
Het (voorwaardelijke) tegenverzoek
4.18
Eveneens wordt afgewezen het verzoek van de [erven] om in het geval dat aan [verzoekster] wordt toegestaan de nalatenschap van erflaatster beneficiair te aanvaarden, op grond van artikel 4:221 lid 1 BW te bepalen dat de in de artikelen 4:214 lid 1 en 5 BW en artikel 4:218 BW omschreven verplichtingen op [verzoekster] komen te rusten. De [erven] hebben desgevraagd ter zitting verklaard dat zij met dit verzoek beogen meer inzage te krijgen in de stukken van de nalatenschap. Nu vooralsnog niet vaststaat dat de [erven] een vordering op de nalatenschap hebben en dit uiteindelijk zal worden uitgemaakt in een andere procedure dan de vereffeningsprocedure, acht de kantonrechter het op dit moment voorbarig om [verzoekster] met de vermelde verplichtingen te belasten.

5.De proceskosten

Gezien de uitkomst van de procedure zullen de [erven] ambtshalve worden veroor-deeld in de kosten van de procedure. Aan de zijde van [verzoekster] worden die kosten vastgesteld op € 249,00. Dit bedrag betreft uitsluitend een vergoeding voor het bijwonen van de mondelinge behandeling door de gemachtigde van [verzoekster] . Overige kosten, zoals voor griffierecht en het verzoekschrift had [verzoekster] ook gemaakt zonder het verzet van de [erven] tegen haar verzoek.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- verleent [verzoekster] machtiging om de nalatenschap van [erflaatster] alsnog beneficiair te aanvaarden;
- veroordeelt de [erven] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 249,00;
- wijst het door partijen meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Rouwen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.