ECLI:NL:RBZWB:2023:5334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
02-007304-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kruit
  • mr. Pellikaan
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake brandstichting door minderjarige met levensgevaar voor personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van brandstichting in de berging van een appartementencomplex. De feiten zijn als volgt: op 7 januari 2023 heeft de verdachte brand gesticht door brandende lucifers in de berging weg te gooien, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van het complex. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 30 juni 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op gevaar voor personen en goederen. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld en dat de brand een onbedoeld gevolg was van het spelen met lucifers.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de brand. De rechtbank oordeelde dat het voorzienbaar was dat het weggooien van brandende lucifers naar een brandbaar voorwerp brand zou kunnen veroorzaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er daadwerkelijk levensgevaar was voor de bewoners, gezien de rookontwikkeling en de noodzaak om appartementen te ontruimen. De verdachte is schuldig bevonden aan opzettelijke brandstichting, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.

Wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die licht verstandelijk beperkt is. De rechtbank heeft een jeugddetentie van drie dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke werkstraf van 30 uur met een proeftijd van twee jaar. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd laten begeleiden door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en dat zijn kwetsbaarheid in aanmerking moet worden genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-007304-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.A.W. den Ouden, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 30 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 januari 2023 brand heeft gesticht in de berging van een appartementencomplex aan de [straatnaam] te [plaats] , waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen was te duchten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze brand heeft gesticht en baseert zich daarbij op de aangifte, de foto’s in het dossier, de verklaringen van getuigen en de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat er iets in de berging stond, waar hij met brandende lucifers ‘op heeft geschoten’. Het staat daarmee voor de officier van justitie vast dat verdachte brandende lucifers op de stoel ‘heeft afgeschoten’ en dat hij dan ook had kunnen weten dat daardoor brand zou kunnen ontstaan. Volgens de officier van justitie heeft verdachte aldus de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn handelen brand zou ontstaan. Er is vervolgens brand ontstaan, die gepaard ging met grote rookontwikkeling. Hierdoor ontstond verstikkingsgevaar voor de bewoners van het appartementencomplex. De officier van justitie vindt daarom dat bewezen verklaard kan worden dat de brandstichting niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook gemeen gevaar voor personen heeft opgeleverd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan komen en wijst daarbij op de verklaring van verdachte en de foto’s in het dossier. Het staat volgens de verdediging vast dat verdachte met lucifers heeft gespeeld in de berging van het appartementencomplex aan de [straatnaam] te [plaats] . Hij stak de lucifers één voor één af en gooide deze vervolgens weg om te zien hoe de lucifers (door het doven) een rooksliert achterlieten in de lucht. Het lijkt erop dat de brand hiervan het gevolg is geweest, maar er is geen nader onderzoek naar de brand gedaan.
Het is dan ook de vraag of bewezen verklaard kan worden dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Verdachte heeft niet gezien dat de stoel vlam heeft gevat. Het feit dat de stoel heeft vlamgevat is een onbedoeld en ongewenst gevolg van het aansteken en weggooien van de lucifers geweest. Maar dat de stoel vlam heeft gevat, betekent niet dat er een aanmerkelijke kans was dat dit onder de omstandigheden van dit specifieke geval zou gebeuren. Gekeken naar de foto’s in het dossier op pagina 7 constateert de verdediging dat de lucifers verspreid over de ruimte lagen en dat de kans dat de stoel geraakt zou worden gering was, dat niet alle lucifers zijn ontbrand en dat de meeste lucifers nagenoeg direct zijn gedoofd. Ook is er op de videobeelden van het appartementencomplex geen rook te zien toen de jongens de berging verlieten. De verdediging meent dat door één brandende lucifer, die op de stoel terecht is gekomen en daardoor vlam vatte, niet gesteld kan worden dat er een aanmerkelijke kans was dat de stoel vlam zou vatten.
Bovendien blijkt nergens uit dat verdachte ten tijde van de gedraging wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans en die kans bewust heeft aanvaard. Verdachte was hoogst verbaasd toen hij hoorde van de brand.
Het handelen van verdachte valt volgens de verdediging eerder te kwalificeren als onvoorzichtig dan wel onoplettend en onachtzaam handelen, op grond van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij wordt verwezen naar ECLI:NL:RBOBR:2020:1068.
Voor zover de brandstichting bewezen kan worden verklaard, merkt de verdediging op dat enkel gemeen gevaar voor goederen kan worden aangenomen. Er is onvoldoende onderbouwing in het dossier om te kunnen stellen dat er sprake was van levensgevaar en gevaar voor (al dan niet zwaar) lichamelijk letsel voor bewoners. De verdediging verwijst hierbij naar de ter zitting overgelegde bijlage ‘Situatieschets [straatnaam] ’, waaruit blijkt dat de stoel in een hoek van de berging stond, er onvoldoende brandbare materialen in de berging aanwezig waren en de bergingsdeuren onbeschadigd waren. Er zijn bovendien geen koolmonoxidemetingen gedaan en onbekend is tot waar de rook zich heeft verspreid. De berging werd met brand- en rookwerende deuren gescheiden van de buitenwereld. Bovendien was de berging niet aangesloten op de voordeuren van de appartementen aan de [straatnaam] . Onduidelijk is welke appartementen aan het gevaar onderhevig zouden zijn geweest en of de bewoners van deze appartementen ten tijde van het feit ook daadwerkelijk thuis waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 7 januari 2023 in de berging van het appartementencomplex aan de [straatnaam] te [plaats] lucifers afstak en deze brandend weggooide in de richting van een stoel in de berging. Deze stoel heeft vervolgens vlam gevat waardoor brand is ontstaan, die door de brandweer geblust moest worden.
De rechtbank oordeelt op basis van de bewijsmiddelen dat verdachte voorwaardelijk opzet op deze brand heeft gehad.
Verdachte heeft bewust lucifers afgestoken en deze brandend ‘weggeschoten’. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat er ‘iets’ in de berging stond, waar hij de lucifers op gooide. Op en nabij een in de berging aangetroffen verbrande stoel lagen veel lucifers.
De rechtbank overweegt dat het op grond van algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat door het gooien van brandende lucifers naar een brandbaar voorwerp brand kan ontstaan. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het wegschieten van brandende lucifers naar de betreffende stoel brand zou ontstaan. Het doet daaraan niet af – zoals de verdediging stelt – dat een deel van de lucifers niet is opgebrand of al gedoofd was voor de stoel bereikt te hebben.
Verdachte heeft de lucifers bewust brandend afgeschoten, ook op de stoel in de berging.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of er ten gevolge van de door verdachte gestichte brand sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van het appartementencomplex. Het is hierbij de vraag of dit gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was en of dat gevaar zich ook concreet heeft voorgedaan. Het opzet van verdachte behoeft niet te zijn gericht op deze gevolgen.
Naar algemene ervaringsregels is het voorzienbaar dat bij het weggooien van brandende lucifers in de richting van een brandbaar voorwerp brand kan ontstaan, alsmede dat brand gepaard gaat met vuur, hevige warmte en giftige rook.
Uit het dossier blijkt dat sprake was van een flinke rookontwikkeling vanuit de bergingen, die zich snel verspreide, en dat de centrale toegang voor de bewoners vol stond met rook. Er was risico op overslaan van de brand en verstikkingsgevaar voor de bewoners. De brandweer heeft daarom de appartementen op de eerste en de tweede etage boven de bergingen ontruimd. Dat de brand geblust kon worden laat onverlet dat er een gevaar is geweest voor de bewoners. In het appartementencomplex waren rondom de brand één of meer personen aanwezig. Zo is gebleken dat verdachte uit de kelderbox is vertrokken toen ‘iemand’ daar binnenkwam en is [getuige] de twee jongens op 7 januari 2023 diverse malen tegengekomen in de portiek. Hij heeft de laatste keer dat hij de jongens in de portiek zag een brandlucht geroken en rook gezien.
Gelet op de hevige rookontwikkeling in en buiten de bergingen, de snelle verspreiding hiervan en de aanwezigheid van rook in de centrale toegang was de kans groot dat aanwezige bewoners in of in de buurt van de centrale toegang of de bergingen onverhoeds overvallen zouden worden door de rook van de brand en de rook zouden inademen. Het is een feit van algemene bekendheid dat rook bij een brand giftig is. Bovendien heeft de brandweer appartementen boven de bergingen ontruimd, omdat er risico bestond dat de brand zou overslaan. Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een brandstichting waarbij niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar te duchten was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 januari 2023 te [plaats] (in de berging van een appartementencomplex, gelegen aan de [straatnaam] ) opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met lucifers ten gevolge waarvan een stoel is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor houten deuren in de berging en levensgevaar voor bewoners van het appartementencomplex te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uur, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per dag, en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden, zoals de Raad die ter zitting heeft geformuleerd en aangevuld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor de op te leggen straf geeft de verdediging aan dat het van groot belang is rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging meent dat de gedragingen verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend, ook al ligt er geen rapportage van het NIFP.
De verdediging kan zich vinden in het oorspronkelijke (schriftelijke) strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), dat erop gericht is het leven van verdachte in goede banen te leiden naar een zoveel mogelijk zelfstandig bestaan. De verdediging verzoekt de rechtbank de op de zitting gewijzigde voorwaarden niet op te leggen als bijzondere voorwaarden. Verdachte komt de door de Raad ter zitting aangevulde bijzondere voorwaarden nu al vrijwillig na. Voorkomen moet worden dat verdachte overvraagd zal worden. Gelet op de persoon van verdachte verzoekt de verdediging om geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, maar een voorwaardelijke werkstraf, met aftrek van het voorarrest van drie dagen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de berging van een appartementencomplex. Er is door het handelen van verdachte een brand ontstaan, met flinke rookontwikkeling en risico’s voor bewoners en goederen. Door adequaat ingrijpen van de brandweer is de brand snel geblust en zijn de gevolgen van de brand beperkt gebleven tot materiële schade.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage van de Raad van 22 juni 2023. Verdachte is een licht verstandelijk beperkte, beïnvloedbare, jongen. Hij ziet de gevolgen van gedragingen niet op tijd. De Raad ziet risicofactoren op verschillende domeinen. Verdachte heeft nog geen perspectief op een eigen woonplek en heeft ook geen zinvolle dagbesteding. De Raad is van mening dat het belangrijk is dat verdachte dienaangaande meer perspectief gaat krijgen. Vanwege de licht verstandelijke beperking van verdachte heeft en blijft hij hulp nodig hebben op verschillende leefgebieden. Het is bovendien belangrijk dat verdachte blijft praten over de oorzaak en het gevolg van situaties. De Raad is van mening dat begeleiding door de jeugdreclassering de meest passende en pedagogische reactie is om verdachte duidelijk te maken dat zijn gedrag consequenties heeft. De Raad heeft een gedragsinterventie overwogen, maar is van mening dat een langer lopend traject van de jeugdreclassering meer impact op hem zal hebben op de lange termijn. De jeugdreclassering kan ook meer betekenen voor het verkrijgen van inzicht door verdachte in oorzaak en gevolg. De acties die al zijn uitgezet kunnen op deze manier ook gevolgd worden. In het rapport adviseert de Raad verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de algemene voorwaarde dat verdachte zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht en onder de bijzondere voorwaarde(n) dat de verdachte zich zal melden en zich zal laten begeleiden door de jeugdreclassering bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting. De Raad acht een proeftijd van een jaar passend.
Ter terechtzitting heeft de Raad het advies gewijzigd. De Raad adviseert gelet op de kwetsbaarheid van verdachte in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie een forse voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Daarnaast is het van belang dat verdachte goed leert dat hij voortaan anders moet handelen. De Raad adviseert daarom een proeftijd op te leggen van twee jaar, waardoor de begeleiding door de jeugdreclassering langer kan doorlopen. Bovendien adviseert de Raad de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meewerken aan een traject met een jobcoach;
  • meewerken aan het hebben en behouden van zinvolle dagbesteding;
  • meewerken aan een behandeling voor zo lang als de Jeugdreclassering dat nodig vindt, op het gebied van traumaverwerking;
  • meewerken aan een traject begeleid wonen;
  • houden aan de regels van het begeleid wonen traject;
  • meewerken aan mentorschap (als aanvulling op de bewindvoering).
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangegeven één keer in de maand contact met verdachte te hebben. Verdachte komt altijd naar de afspraken. In eerste instantie wilde verdachte zelf werk zoeken, maar hij ziet nu in dat hij daar begeleiding bij nodig heeft. Verdachte heeft inmiddels een mentor. De jeugdreclassering geeft aan dat verdachte het soms wel lastig vindt om zich aan de afspraken op de groep te houden. Er wordt op dit moment gekeken naar de mogelijkheden om verdachte begeleid te laten wonen in de omgeving van zijn moeder.
Verminderde toerekenbaarheid
De verdediging heeft aangevoerd dat de verweten gedraging in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Hoewel hiertoe geen rapportage door het NIFP is opgemaakt, ziet de rechtbank aanleiding om de verweten gedraging verminderd aan verdachte toe te rekenen. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad waarin wordt aangegeven dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en moeite heeft met het inschatten van gevolgen.
De straf
De rechtbank komt op basis van de oriëntatiepunten voor straftoemeting tot het oordeel dat het feit zoals door verdachte is gepleegd in beginsel een jeugddetentie, rechtvaardigt. Gelet op artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht geldt bovendien een taakstrafverbod in geval van veroordeling voor een dergelijk feit. Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn kwetsbaarheid is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest passend is. Alles afwegend acht de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke werkstraf van 30 uur passend en geboden, met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich meldt en laat begeleiden door de jeugdreclassering. Gelet op de onzekerheden die spelen in het leven van verdachte acht de rechtbank een proeftijd voor de duur van twee jaar passend.
De rechtbank acht het niet noodzakelijk om meer bijzondere voorwaarden op te leggen, nu verdachte al vrijwillig meewerkt aan de door de Raad ter terechtzitting aangevulde bijzondere voorwaarden. Er is geen reden om aan te nemen dat verdachte zich hieraan zal onttrekken, zodat een strafrechtelijk kader niet noodzakelijk wordt geacht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen, 77a, 77g, 771, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 3 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging, te weten 3 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
15 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte zich gedurende de proeftijd:
* gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten William Schrikker Stichting te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- stelt daarbij als voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan gecertifieerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. Kruit, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Pellikaan en mr. Phillips, kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 juli 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.