ECLI:NL:RBZWB:2023:5361

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
C/02/406661 / FA RK 23-853
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelasten van DNA-onderzoek in het kader van omgangsregeling en benoeming bijzondere curator

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een man en zijn minderjarige kind, [minderjarige01]. De man, die de erkenning van het kind heeft aangevraagd, verzoekt om een omgangsregeling van één keer per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur. De vrouw, de juridische moeder van [minderjarige01], verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om een DNA-onderzoek om de biologische verwantschap van de man met het kind vast te stellen. De rechtbank heeft op basis van de ingediende stukken en het mondelinge verhoor op 5 juni 2023, waarin beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, de situatie beoordeeld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat de ontwikkeling van [minderjarige01] ernstig wordt bedreigd en dat er een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De rechtbank heeft besloten dat er een DNA-onderzoek moet plaatsvinden om te bepalen of de man de biologische vader is van [minderjarige01]. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door Verilabs Nederland B.V. De rechtbank heeft de voorlopige omgangsregeling vastgesteld op één keer per week, onder begeleiding, en heeft de beslissing over de definitieve omgangsregeling en de benoeming van een bijzondere curator aangehouden tot 7 november 2023, in afwachting van de resultaten van het DNA-onderzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/406661 / FA RK 23-853
datum uitspraak: 4 juli 2023
beschikking vaststelling omgangsregeling, benoeming bijzondere curator en DNA-onderzoek
in de zaak van
[de man01],
hierna: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling te Goes,
tegen
[de vrouw01] ,
hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans te Goes,
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 15 februari 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Anthonise-Gieling d.d. 28 februari 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Anthonise-Gieling d.d. 6 maart 2023 met bijlagen;
- het op 26 mei 2023 ingekomen verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken;
- het op 1 juni 2023 ingekomen raadsrapport d.d. 31 mei 2023.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 5 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig van de Raad.
Alhoewel correct opgeroepen is de GI niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige01], geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2021.
2.2
De man heeft [minderjarige01] erkend.
2.3
De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige01] .
2.4
[minderjarige01] verblijft bij de vrouw.
2.5
Bij vonnis in kort geding van 2 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de man en [minderjarige01] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar tweemaal per week op woensdag- en zondagmiddag van 14.30 uur tot 18.00 uur. Tevens is de Raad verzocht om ten behoeve en vooruitlopend op de onderhavige bodemprocedure een onderzoek te verrichten om vervolgens een rapport en advies uit te brengen over het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige01] .
2.6
Bij beschikking van 5 juni 2023 is [minderjarige01] onder toezicht gesteld met ingang van 5 juni 2023 en tot 5 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de man één keer in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur omgang heeft met [minderjarige01] dan wel een zodanige omgangsregeling als de rechtbank juist acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de vrouw:
- op voet van het bepaalde in artikel 1:212 BW over [minderjarige01] een bijzondere curator te benoemen, die namens haar een verzoekschrift ex. artikel 1:205 lid 1 sub a BW kan indienen;
- te bepalen dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan een DNA-onderzoek, waarbij zijn DNA wordt vergeleken met het DNA van [minderjarige01] .
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het verzoek te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank verwijst naar het voornoemde vonnis in kort geding van 2 maart 2023. In dit vonnis is bepaald dat de man en [minderjarige01] voorlopig recht op omgang met elkaar hebben gedurende tweemaal per week op woensdag- en zondagmiddag van 14.30 uur tot 18.00 uur, zulks in afwachting van de resultaten van het bij dit vonnis en ten behoeve van de onderhavige procedure verzochte raadsonderzoek.
4.2
Op 1 juni 2023 heeft de rechtbank van de Raad het rapport met bijbehorend advies ontvangen. De Raad heeft geconstateerd dat de ontwikkeling van [minderjarige01] ernstig wordt bedreigd en dat partijen als gevolg van hun complexe strijd onvoldoende bereid en in staat zijn om die bedreigingen weg te nemen. De Raad concludeert dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige01] noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juni 2023 is een hiertoe strekkend verzoek van de Raad gelijktijdig behandeld waarna dit verzoek mondeling is toegewezen voor de duur van een jaar. Ten aanzien van de omgang adviseert de Raad om de beslissing over een definitieve omgangsregeling aan te houden voor de duur van negen maanden in afwachting van de resultaten die bereikt worden binnen het kader van de ondertoezichtstelling. De Raad heeft tijdens het onderzoek vastgesteld dat [minderjarige01] de man twee keer per week onbegeleid ziet gedurende drie uur. De man heeft inmiddels aangegeven dat hij de omgangsmomenten wil terugbrengen naar één keer per week vier uur. De Raad is van mening dat deze frequentie passend is bij het traject van begeleiding en ondersteuning.
4.3
De rechtbank stelt vast dat partijen tegenstrijdige visies hebben op de afspraken die zij gemaakt hebben over het ouderschap van [minderjarige01] . De man stelt dat partijen destijds samen hebben besloten om [minderjarige01] te laten erkennen door de man, ondanks dat voor hen niet duidelijk was of hij de verwekker van [minderjarige01] was. Omdat partijen naast elkaar wonen, is de man vanaf het moment dat partijen een relatie kregen tot oktober 2022 nauw betrokken geweest bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige01] , die niet anders weet dan dat de man haar papa is. Vanaf oktober 2022 heeft de vrouw de omgang tussen de man en [minderjarige01] stopgezet. De man is van mening dat er sprake is van family-life en dat hij daardoor recht heeft op omgang met [minderjarige01] . De vrouw weigert om hierover met hem tot afspraken te komen omdat zij van mening is dat hij niet de biologische vader van [minderjarige01] is en daarom dit recht niet heeft, aldus de man. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling heeft de man zich bereid verklaard om zijn medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, indien de rechtbank dit nodig acht en onder de voorwaarde dat dit onderzoek wordt uitgevoerd door een professionele instantie. Hij is wel van mening dat een negatieve uitslag van dit onderzoek zijn gevoel ten aanzien van [minderjarige01] niet anders zal maken. De man ziet [minderjarige01] als zijn dochter. Hiertegenover stelt de vrouw dat partijen slechts een zeer korte relatie hebben gekend in voornoemde periode en dat zij zeker weet dat de man niet de biologische vader van [minderjarige01] is. Na een onverwachtse ontmoeting met de volgens de vrouw vermoedelijke biologische vader van [minderjarige01] , hebben de fysieke overeenkomsten van deze man met [minderjarige01] dit gevoel bij de vrouw bevestigd. De vrouw stelt dat zij zich ten tijde van de geboorte van [minderjarige01] gedwongen heeft gevoeld om haar dochter te laten erkennen. Zij heeft de man, omdat zij goed bevriend waren, toestemming voor de erkenning gegeven, maar niet met de bedoeling om de man een rol als vader van [minderjarige01] te geven. Achteraf gezien heeft de vrouw spijt van deze beslissing, vooral nu zij zeker weet dat de man niet de biologische vader van [minderjarige01] is. Ook betwist de vrouw dat de man gedurende de afgelopen jaren zeer betrokken is geweest bij [minderjarige01] . De vrouw vindt dat de man zich ten onrechte presenteert als papa van [minderjarige01] en zijn oneigenlijke ouderrol opeist. Tot op heden heeft hij geweigerd om mee te werken aan een DNA-onderzoek om zijn biologische verwantschap met [minderjarige01] definitief uit te sluiten, waardoor inmiddels voor haar de wettelijke termijn is verstreken om vernietiging van de erkenning te verzoeken. Indien de man alsnog hiertoe bereid is, zal zij zeker ook haar medewerking aan een dergelijk onderzoek verlenen.
4.4
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is gebleken dat de tegengestelde visies van partijen op de erkenning en het daardoor ontstane juridische ouderschap van de man inmiddels heeft geleid tot een hevige strijd tussen partijen, waarin zij veel moeite doen om elkaar te beschuldigen van leugens alsmede om elkaar in een kwaad daglicht te stellen. Deze strijd belemmert hen om in het belang van [minderjarige01] te denken en te handelen. Partijen wonen naast elkaar, waardoor zij dagelijks met elkaar geconfronteerd worden en de onderlinge spanningen lopen hierdoor steeds verder op. Het gegeven dat [minderjarige01] volgens de man niet anders weet dan dat hij haar papa is en de vrouw naar [minderjarige01] alleen benoemt dat hij de buurman is acht de rechtbank met de Raad zeer zorgelijk en niet in het belang van [minderjarige01] . De zorgen over de situatie waarin [minderjarige01] thans opgroeit hebben er inmiddels toe geleid dat er een ondertoezichtstelling is uitgesproken met als doel dat partijen onder regie van de GI vanuit een gedwongen kader gaan werken aan het verbeteren van deze situatie. De man is abrupt uit het leven van [minderjarige01] verdwenen en het kan niet anders dan dat [minderjarige01] de onderlinge spanningen tussen partijen meekrijgt. Gezien de tegenstrijdige intenties van partijen bij hun onderhavige verzoeken concludeert de rechtbank dat er in de eerste plaats zo spoedig mogelijk duidelijkheid moet komen over het biologisch ouderschap van de man, mede omdat dit gevolgen kan hebben voor de omgang tussen de man en [minderjarige01] en het al dan niet benoemen van een bijzondere curator om tot een eventueel verzoek tot vernietiging van de erkenning door de man te komen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen uitgesproken te zullen meewerken aan een DNA-onderzoek om zodoende de biologische verwantschap van de man ten aanzien van [minderjarige01] te kunnen uitsluiten dan wel te bevestigen. De rechtbank acht dit in de eerste plaats van groot belang voor [minderjarige01] , omdat in het kader van haar identiteitsontwikkeling van cruciaal belang is dat [minderjarige01] weet wie haar biologische vader is. Voorts is duidelijkheid over de biologische verwantschap van belang voor partijen. Het draagt eraan bij dat partijen kunnen terugkeren naar een situatie waarin zij de ruimte ervaren om te handelen in het belang van [minderjarige01] . Die dreigen nu immers in hun strijd ondergesneeuwd te raken. Zolang niet anders in rechte is beslist zijn en blijven partijen overigens de juridische ouders van [minderjarige01] en zijn zij daardoor beiden verantwoordelijk voor haar verzorging en opvoeding.
4.5
Nu een DNA-onderzoek duidelijkheid zal geven omtrent de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige01] , zal de rechtbank een deskundigenonderzoek bevelen en daartoe Verilabs Nederland B.V. te Gouda, als deskundige benoemen. De man en de vrouw dienen beiden contact met Verilabs op te nemen voor het maken van een afspraak via [telefoonnummer] , waarbij van de vrouw wordt verwacht dat zij het mogelijk maakt dat er bij [minderjarige01] DNA kan worden afgenomen door Verilabs. De rechtbank benadrukt dat partijen ingevolge artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) verplicht zijn om mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Aangezien de uitkomst van het DNA-onderzoek wellicht bepalend zal zijn voor het al dan niet handhaven van de verzoeken, zal de rechtbank de beslissing over het vaststellen van een definitieve contactregeling en het benoemen van een bijzondere curator aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum, zulks in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek en het deskundigenrapport van Verilabs. Nadat de rechtbank het rapport heeft ontvangen, zullen partijen in de gelegenheid gesteld worden om schriftelijk te reageren op de bevindingen van de deskundige. Daarbij kunnen zij zich ook uitlaten over het door hen gewenste verdere procesverloop.
4.6
De kosten van het DNA-onderzoek bedragen in beginsel € 630,-. Het voorschot voor het deskundigenonderzoek zal vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas worden gebracht, nu de man, als verzoeker, procedeert op basis van een toevoeging. Na afronding van het onderzoek zal de rechtbank beslissen over de definitieve kostenveroordeling. Nu het in familiegerelateerde zaken gebruikelijk is dat de kosten gecompenseerd worden, geldt, op grond van artikel 244 lid 2 Rv als uitgangspunt dat de rechter vaststelt welk deel van de kosten van de deskundige ieder van de partijen dient te dragen. De wet laat in principe geen ruimte om die kosten voor ’s Rijks kas te laten komen.
4.7
Over de contacten tussen de man en [minderjarige01] overweegt de rechtbank nog als volgt. Gebleken is dat het contact tussen de man en [minderjarige01] inmiddels is hervat en dat er op dit moment omgang tussen hen plaatsvindt gedurende éénmaal per week op zondag van 14.30 uur tot 18.00 uur zonder begeleiding. Deze frequentie is eerder op verzoek van de man van tweemaal per week teruggebracht naar eenmaal per week als gevolg van de spanningen die hij momenteel ervaart. De rechtbank zal in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek deze regeling, onder wijziging van de regeling zoals die is bepaald in het vonnis van 2 maart 2023, als voorlopige omgangsregeling vaststellen, waarbij – met instemming van partijen – zal gelden dat het contact onder professionele begeleiding zal plaatsvinden gezien de gespannen verhouding tussen partijen alsmede om ten behoeve van de uitvoering van de ondertoezichtstelling zicht te krijgen op het verloop van het contact tussen de man en [minderjarige01] . De rechtbank gaat ervan uit dat de GI binnen het kader van de ondertoezichtstelling verder aan de slag gaat met het nader vormgeven van de omgang en dat zij daarbij in overleg met de omgangsbegeleiding en beide partijen een dag en tijdstip zal bepalen alsmede zal beoordelen of de bezoeken in de thuissituatie van de man kunnen plaatsvinden of dat een neutrale locatie meer op zijn plaats is. Zolang er nog geen professionele begeleiding voorhanden is hebben partijen toegezegd zelfstandig uitvoering te blijven geven aan een contactmoment tussen de man en [minderjarige01] eenmaal per week op woensdagmiddag van 14.30 uur tot 18.00 uur.
4.8
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing, die de rechtbank ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt onder wijziging van het vonnis in kort geding van 2 maart 2023 dat de man en [minderjarige01]
voorlopiggerechtigd zijn tot begeleide omgang éénmaal per week gedurende drie uur;
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
beveelt een DNA-onderzoek met betrekking tot de vraag of de man de biologische vader is van de minderjarige [minderjarige01] geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2021;
benoemt Verilabs Nederland B.V. te 2806 RA Gouda, aan de Noothoven van Goorstraat 11-D, als deskundige ter beantwoording van voormelde vraag;
bepaalt dat de kosten van dit deskundigenonderzoek en -rapport, begroot op een bedrag van
€ 630,-, in afwachting van een definitieve beslissing over de betaling van deze kosten voorlopig ten laste van 's Rijkskas in debet zullen worden gebracht;
bepaalt dat de benoemde deskundige zijn werkzaamheden zal aanvangen en -zo mogelijk- binnen vier maanden daarna schriftelijk aan de rechtbank zal rapporteren;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
houdt de behandeling van de zaak ten aanzien van een definitieve omgangsregeling, de benoeming van een bijzondere curator en de definitieve kostenveroordeling aan tot
7 november 2023 PRO FORMA, zulks in afwachting van de schriftelijke reacties van partijen op de uitkomst van het DNA-onderzoek en het door hen gewenste verdere procesverloop.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023 in aanwezigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.