ECLI:NL:RBZWB:2023:5379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
02-287506-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf voor ontuchtige handelingen met minderjarige nicht

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn nichtje, geboren in 2011, gedurende een periode van meer dan vier jaar. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 18 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de verdediging stelde dat de periode van de ontuchtige handelingen beperkt moest worden tot een kortere tijdspanne. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewezenverklaring betrekking heeft op de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021, waarin de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn nichtje, die toen nog geen zestien jaar oud was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 150 uur. De rechtbank heeft geen contact- en locatieverbod opgelegd, omdat er geen bewijs was dat de verdachte contact met het slachtoffer had gezocht. Daarnaast is de moeder van de verdachte aansprakelijk gesteld voor een deel van de schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 5.576,79 bedraagt, bestaande uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-287506-22
vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2023
in de strafzaak tegen de ten tijde van het tenlastegelegde feit minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 18 juli 2023, waarbij de officier van justitie mr. L. den Braber en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 22 december 2015 tot en met 1 april 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje, dat toen nog geen 16 jaar was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje (zijn nichtje) [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Zij baseert zich daarbij op de aangifte, het verhoor van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen, maar dat de periode op basis van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte beperkt dient te worden tot de periode van 1 januari 2018 tot 1 april 2020.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten bekend. Gelet daarop en de overige bewijsmiddelen in het dossier zullen de tenlastegelegde feiten bewezen worden verklaard. Volstaan zal worden met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Gelet op het standpunt van de verdediging gaat de rechtbank nader in op de vraag of er aanleiding is om de periode in te korten. Verdachte heeft verklaard dat de ontuchtige handelingen zijn begonnen toen hij 14 jaar oud was en zijn doorgegaan tot net voor zijn 17de verjaardag. Dat is dus in de periode van 22 december 2017 tot 22 december 2020. [slachtoffer] heeft verklaard dat de ontuchtige handelingen zijn begonnen toen zij 5 jaar oud was en in groep 3 zat. [slachtoffer] is op 26 september 2016 5 jaar geworden en gelet op haar leeftijd waarschijnlijk in augustus/september 2017 naar groep 3 gegaan. De handelingen stopten volgens haar toen het coronavirus uitbrak. De rechtbank merkt op dat deze uitbraak in maart 2020 was. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, voor de bewezenverklaring uitgaan van de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021 te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland, met [slachtoffer] ( [geboortedag 2] 2011), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het
- met zijn verdachtes hand/vingers aanraken en betasten van de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] en
- vastpakken/brengen van de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes penis en vervolgens laten aanraken van verdachtes penis.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de straat waarin [slachtoffer] woonachtig is. Daarnaast moet aan verdachte een werkstraf van 180 uur worden opgelegd. Zij heeft bij haar vordering rekening gehouden met de ernst van het feit, maar ook met het feit dat het slachtoffer een zeer jong meisje was, de impact op haar en de omstandigheid dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in een voor haar vertrouwde omgeving. Verdachte heeft de afgelopen periode hard aan zichzelf gewerkt en intensieve behandelingen gehad. Om die reden heeft de officier van justitie, hoewel dit wel de richtlijn is, geen onvoorwaardelijke jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven, zijn verantwoordelijkheid neemt en spijt heeft betuigd. Hij heeft zelf ook veel last van zijn handelen gehad en inmiddels een intensief hulpverleningstraject doorlopen. Zij is van mening dat het opleggen van een straf in deze zaak zijn doel voorbij schiet en geeft de rechtbank in overweging aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen met een proeftijd. Indien de rechtbank van oordeel is dat daarmee niet kan worden volstaan verzoekt zij geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen maar een deels voorwaardelijke werkstraf waarbij verdachte niet overvraagd wordt door het op te leggen aantal uren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veelvuldig plegen van ontuchtige handelingen met zijn acht jaar jongere nichtje gedurende een periode van ongeveer vier jaar. De bewezenverklaarde handelingen vonden plaats in de woon- en studeerkamer bij hun opa en oma thuis als zij samen televisie keken of spelletjes speelden, terwijl de rest van de familie in een andere kamer of buiten zat. Verdachte zei ook tegen zijn nichtje dat zij niets mocht zeggen tegen anderen. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte zich bewust was van het ongeoorloofde karakter van zijn gedrag.
Verdachte heeft door zijn handelswijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van zijn nichtje. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de brief van [slachtoffer] die ter terechtzitting door de moeder zijn voorgelezen blijkt hoeveel impact de gedragingen van verdachte hebben gehad op [slachtoffer] en haar familie en nog altijd hebben.
Uit het rapport van de Raad van 9 juni 2023 en de toelichting van de raadsvertegenwoordigster ter zitting komt naar voren dat verdachte een groot schuldgevoel over en veel spijt heeft van zijn gedrag. Het ging hem niet om de seksuele handelingen, maar hij was op zoek naar positieve, warme aandacht. Verdachte heeft een belast verleden en durfde geen contact te leggen met leeftijdsgenoten. Hij en zijn gezin hebben de afgelopen periode intensieve hulpverlening gekregen. Hij heeft zijn inzichten en vaardigheden vergroot en geleerd om grenzen van een ander te herkennen en te respecteren alsook hoe hij zijn eigen grenzen kan aangeven. De kans op herhaling van strafbare feiten wordt laag ingeschat. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar op te leggen met daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf. De Raad is van mening dat er geen noodzaak is om aan de voorwaardelijke straf de voorwaarde van begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering te verbinden.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden. Zij stelt dat verdachte vanaf het moment dat er aangifte is gedaan, te weten op 6 oktober 2021, waarvan hij op de hoogte was, kon verwachten dat er een vervolging zou worden ingesteld.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Een aangifte door een slachtoffer heeft niet als zodanige handeling te gelden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak de redelijke termijn is aangevangen op de datum dat verdachte door de politie is aangehouden en verhoord, te weten 13 oktober 2022. Nu nog geen 16 maanden zijn verlopen na aanvang van de termijn, is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Gelet op het taakstrafverbod van artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (voorwaardelijke) jeugddetentie. Bij het bepalen van de straf weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat sprake is geweest van een lange periode van ontuchtige handelingen en dat deze hebben plaatsgevonden in een voor het slachtoffer vertrouwde omgeving van de familie (woning van opa en oma), waar zij zich veilig hoorde te voelen. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld en dat hij openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Hij heeft een intensief hulpverleningstraject doorlopen. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Zij zal aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden opleggen. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van 2 jaar verbinden. Zij ziet geen aanleiding om aan verdachte als bijzondere voorwaarden ten aanzien van [slachtoffer] een contact- en locatieverbod op te leggen, zoals door de officier van justitie gevorderd. Uit de behandeling ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte de afgelopen periode op enige wijze contact met [slachtoffer] heeft gezocht. Namens hem is tijdens de zitting ook toegezegd dat hij geen contact met haar zal zoeken zolang zij dat niet wil. Hij hoopt wel dat [slachtoffer] contact met hem opneemt om over het gebeurde te kunnen praten. Naast de voorwaardelijke straf zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf van 150 uur opleggen.

7.De benadeelde partij

7.1
De ingestelde vordering
Namens de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer] heeft [naam 1] (moeder van de benadeelde partij) als wettelijk vertegenwoordigster, door tussenkomst van mr. R.S.J. Hoogstraten als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 5.576,79 ingediend, bestaande uit € 5.000,00 aan immateriële schade en € 224,92 aan materiële schade en € 351,87 voor vergoeding van proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over het totale bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor de posten immateriële schade en verplaatste schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering. Zij acht de vordering ten aanzien van alle posten voldoende onderbouwd. Zij heeft voorts geadviseerd de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de materiële kosten geen verweer gevoerd. Zij heeft ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade opgemerkt dat de verdediging van mening is dat de periode waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden drie jaar korter is geweest dan waar in de vordering van is uitgegaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat dit van invloed is op de vordering tot vergoeding van de immateriële schade dan verzoekt zij deze te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank zouden deze bewezenverklaarde handelingen van verdachte over de gehele periode aan hem als onrechtmatige daad kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan. Verdachte is in de bewezenverklaarde periode, te weten op 22 december 2017, 14 jaar geworden. Op grond van het bepaalde in artikel 6:164 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen gedragingen van kinderen tot 14 jaar hun niet als onrechtmatige daad worden toegerekend. Een kind jonger dan 14 jaar is dus nooit in civiele zin zelf aansprakelijk voor zijn daden.
Op grond van artikel 6:169, eerste lid, BW zijn de ouders van verdachte aansprakelijk voor de schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit in de periode van 1 januari 2017 tot 22 december 2017 heeft geleden. De vordering over die periode wordt dus geacht gericht te zijn tegen de ouders van verdachte (artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering).
Nu de vordering tot vergoeding van de materiële schade niet is betwist en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de rechtbank dit deel van de vordering toewijzen. Hetzelfde geldt voor het deel van de vordering dat ziet op de vergoeding van proceskosten.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de onderbouwing van de benadeelde partij die niet is weersproken. De rechtbank ziet geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen, zoals door de verdediging verzocht, nu naar haar oordeel de omvang van de immateriële schade niet in overwegende mate wordt bepaald door de bewezenverklaarde periode, maar vooral door de ingrijpende aard van het handelen van verdachte, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de omstandigheid dat zij zich onder behandeling van een psycholoog heeft moeten stellen. De rechtbank zal, mede gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend, het gevorderde bedrag van € 5.000,00 toewijzen.
Hoewel de rechtbank niet precies kan vaststellen wanneer en hoe vaak de onrechtmatige handelingen hebben plaatsgevonden, staat vast dat de ontuchtige handelingen in de bewezenverklaarde periode hebben plaatsgevonden dus ook toen verdachte nog geen 14 jaar oud was. De rechtbank zal de ouders, gelet op de bewezenverklaarde periode van vier jaar en het feit dat verdachte van die periode een jaar nog geen 14 jaar oud was, aansprakelijk houden voor een kwart van de totale schade. Met de ‘ouders’ wordt hier bedoeld de ouders die destijds het gezag over verdachte hebben gehad. Het probleem is echter dat nu niet kan worden vastgesteld welke ouders in de bewezenverklaarde periode tot de 14e verjaardag van verdachte het gezag over hem hebben gehad. Gesteld noch gebleken is dat de moeder toen niet met het gezag was belast. Ten aanzien van de biologische vader en de stiefvader is de status van toen bij de rechtbank niet bekend. Vanwege deze omstandigheid zal de rechtbank hierna alleen de moeder veroordelen voor de schade die de benadeelde partij tot de 14de verjaardag van verdachte heeft geleden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande moet de moeder van verdachte als aansprakelijke partij over de periode van 1 januari 2017 tot 22 december 2017 aan de benadeelde partij betalen
€ 1.394,20, waarvan € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2017, € 56,23 aan materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 en € 87,97 aan proceskosten, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2021.
Verdachte moet aan de benadeelde partij betalen € 4.182,59, waarvan € 3.750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 december 2017, € 168,69 aan materiële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 en € 263,90 aan proceskosten, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2021.
SchadevergoedingsmaatregelMet betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij ten aanzien van de immateriële en materiële schade zal de rechtbank, zoals verzocht door de benadeelde partij en geadviseerd door de officier van justitie, tevens aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van de wettelijk vertegenwoordigers van een minderjarige, die ten tijde van het tenlastegelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet aan de moeder worden opgelegd.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal de moeder van verdachte als wettelijk vertegenwoordiger en verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen
plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentie hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt de moeder van verdachte, mevrouw [naam 2] tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.394,20 (duizend driehonderd vierennegentig euro en twintig eurocent), waarvan € 1.250,00 (duizend tweehonderd vijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der voldoening, € 56,23 (zesenvijftig euro en drieëntwintig eurocent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening en € 87,97 (zevenentachtig euro en zevenennegentig eurocent) aan proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt de moeder van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 4.182,59 (vierduizend honderd tweeëntachtig euro en negenenvijftig eurocent), waarvan € 3.750,00 (drieduizend zevenhonderd vijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2017 tot aan de dag der voldoening, € 168,69 (honderd achtenzestig euro en negenenzestig eurocent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening en € 263,90 (tweehonderd drieënzestig euro en negentig eurocent) aan proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 3.918,69 (drieduizend negenhonderd achttien euro en negenenzestig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de hiervoor genoemde ingangsdata tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.E. van der Pols, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en
mr. W. Toekoen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 augustus 2023.
Mrs. Van der Pols en Toekoen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.