In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorg- en contactregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. S. van Reeven-Özer, heeft verzocht om wijziging van de bestaande zorgregeling, die co-ouderschap omvatte, en om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de zorg- en contactregeling. De man, vertegenwoordigd door mr. P.S.R.N. Maas, heeft verzocht om de zaak aan te houden en geen eindbeslissing te nemen, omdat hij gelooft dat er mogelijkheden zijn voor contactherstel met de minderjarigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel onder toezicht staan en dat er hulpverlening voor hen is gestart. De rechtbank oordeelt dat het nog te vroeg is om een definitieve beslissing te nemen over de contactregeling, omdat de hulpverlening nog moet uitwijzen of en hoe contact tussen de man en de minderjarigen kan worden gerealiseerd. De rechtbank heeft de beslissing op de verzoeken van de vrouw aangehouden tot 24 oktober 2023, in afwachting van een schriftelijk verslag van de gecertificeerde instelling (GI) over de voortgang van de hulpverlening en de mogelijkheden voor contact.
De rechtbank benadrukt het belang van het creëren van rust voor de minderjarigen en het vermijden van druk rondom het contact met de man. De rechtbank heeft de vrouw aangespoord om neutraal te blijven in haar communicatie over de man tegenover de minderjarigen. De rechtbank heeft de mogelijkheid van een nadere mondelinge behandeling open gelaten, maar heeft besloten dat de minderjarigen niet opnieuw gehoord zullen worden in verband met de spanningen die zij ervaren.