ECLI:NL:RBZWB:2023:5427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/402649 / JE RK 22-1843 en C/02/408262 / JE RK 23-600
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 mei 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum01] 2013, onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De kinderrechter heeft de zaken gelijktijdig behandeld, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming en de GI betrokken waren. De ouders van [minderjarige01] zijn als belanghebbenden aangemerkt, met mr. J.J. Weldam en mr. T. Möller als hun respectieve advocaten.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat er dringend behoefte is aan traumabehandeling. De ouders hebben aangegeven dat zij willen werken aan hun opvoedvaardigheden en dat zij openstaan voor hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van zes maanden, tot 23 november 2023, en de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder eveneens verlengd voor dezelfde periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de belangen van [minderjarige01] voorop staan en dat er goed moet worden gekeken naar de mogelijkheden voor een eventuele thuisplaatsing bij de ouders in de toekomst. De ouders zijn betrokken bij het traject van de traumabehandeling, en de frequentie en duur van het contact tussen [minderjarige01] en haar ouders moeten worden afgestemd op wat voor de minderjarige haalbaar is. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad en de GI toegewezen, maar het verzoek van de vader tot afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummers: C/02/402649 / JE RK 22-1843
C/02/408262 / JE RK 23-600
Datum uitspraak: 12 mei 2023
(nadere) beschikking ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
verzoeker in de zaak met zaaknummer C/02/402649 / JE RK 22-1843,
en
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
de Gecertificeerde Instelling, gevestigd te Tilburg,
namens deze het
LANDELIJK EXPERTISETEAM JEUGDBESCHERMING,
hierna te noemen de GI,
verzoekster in de zaak met zaaknummer C/02/408262 / JE RK 23-600,
betreffende
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in de zaken aan:
[de moeder01],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J.J. Weldam te Utrecht,
[de vader01],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. T. Möller te Tilburg.
De kinderrechter merkt in de zaak C/02/402649 / JE RK 22-1843 ook als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
de Gecertificeerde Instelling, gevestigd te Tilburg,
namens deze het
LANDELIJK EXPERTISETEAM JEUGDBESCHERMING,
hierna te noemen de GI.

1.Het procesverloop

1.1
Het nadere verloop van de procedure in de zaak met zaaknummer C/02/402649 / JE RK 22-1843 blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 22 november 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- het verslag van de GI van 31 maart 2023;
- de stelbrief van mr. Weldam van 7 april 2023;
- het verslag van de Raad van 8 mei 2023.
1.2
Het verloop van de procedure in de zaak met zaaknummer C/02/408262 / JE RK 23-600 blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 4 april 2023, ingekomen bij de griffie op
4 april 2023;
- de stelbrief van mr. Weldam van 7 april 2023;
- het verweerschrift van de vader van 10 mei 2023.
1.3
Gelet op de nauwe samenhang tussen de zaken heeft de kinderrechter de zaken op 12 mei 2023 gelijktijdig mondeling behandeld met gesloten deuren.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.4
De kinderrechter heeft op 11 mei 2023 in een kindgesprek, via Teams, met [minderjarige01] over de onderhavige zaken gesproken.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 22 november 2022 in de zaak met zaaknummer C/02/402649 / JE RK 22-1843 is [minderjarige01] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 23 november 2022 tot 23 mei 2023. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de andere ouder met gezag, te weten bij de vader, verleend met ingang van (eveneens)
23 november 2022 tot 23 mei 2023. De behandeling van het resterende deel van de verzoeken van de Raad is aangehouden tot 27 april 2023 pro forma.
Bij beschikking van 13 januari 2023 in de zaak met zaaknummer C/02/405299 / JE RK 23-84 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 13 januari 2023 tot 27 januari 2023 onder aanhouding van iedere verdere beslissing. Bij (vervolg)beschikking van 24 januari 2023 is het resterende gedeelte van het verzoek van de GI toegewezen tot 23 mei 2023.
[minderjarige01] verblijft op grond van voormelde machtiging in een gezinshuis op een geheime locatie.

3.De verzoeken

C/02/402649 / JE RK 22-1843
Ter beoordeling ligt voor het resterende deel van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de periode van 23 mei 2023 tot 23 november 2023 én het resterende deel van het verzoek van de Raad tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de andere ouder met gezag (de vader) voor dezelfde periode.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad het resterende deel van zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, ingetrokken. Dit betekent dat dit resterende verzoek van de Raad niet meer kan worden onderzocht zodat de kinderrechter dit verzoek zal afwijzen.
C/02/408262 / JE RK 23-600
Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De standpunten
De vertegenwoordigers van de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verslag van 31 maart 2023 en het ingediende verzoekschrift in de zaak C/02/408262 / JE RK 23-600, aangevoerd dat [minderjarige01] in een gezinshuis verblijft waar zij zo lang kan blijven als nodig is. Vanwege de uithuisplaatsing van [minderjarige01] begin 2023, heeft de voor [minderjarige01] noodzakelijk geachte traumabehandeling tot op heden nog niet kunnen starten. Wel heeft er inmiddels een intake voor deze behandeling plaatsgevonden, waarover de dag voorafgaand aan deze zitting door de GGZ een terugkoppeling is gegeven aan de GI. Dit betreft nieuwe (mondelinge) informatie. Aangegeven is dat de traumabehandeling van [minderjarige01] pas kan starten op het moment dat de regulatievaardigheden van [minderjarige01] meer zijn ontwikkeld. [minderjarige01] heeft in haar jonge leven heel veel meegemaakt. Hierdoor heeft zij ernstige problematiek ontwikkeld, dat zich uit in zeer druk gedrag. [minderjarige01] heeft één-op-één begeleiding nodig en heeft grote behoefte aan structuur. Pas wanneer [minderjarige01] beter in staat is om haar eigen gedrag en handelen te reguleren, kan gestart worden met de traumabehandeling. Dit is een lang traject, dat zeer waarschijnlijk niet korter dan een jaar zal duren. Gedurende dit traject is een voortzetting van de plaatsing van [minderjarige01] in het gezinshuis nodig. [minderjarige01] vraagt vanwege haar problematiek erg veel van haar opvoeders en verzorgers. Zij heeft een trauma sensitieve opvoeding nodig. De situatie bij beide ouders is op dit moment nog te onrustig en onvoldoende stabiel om een dergelijke opvoeding aan [minderjarige01] te kunnen bieden. Naast het doorlopen van een eigen persoonlijk traject gericht op hun eigen problematiek, dienen beide ouders middels hulpverlening te werken aan het vergroten van hun opvoedvaardigheden om in voldoende mate aan te kunnen sluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige01] . De vader heeft zich aangemeld voor een opvoedondersteuningstraject. Aan de moeder is vanuit Sterk Huis het voorstel gedaan voor een opname in een Ouder-Kindhuis. [minderjarige01] heeft in de ene week een paar uur fysiek contact met de vader, de andere week met de moeder en in de derde week vindt er een belcontact tussen [minderjarige01] en de ouders plaats. De bezoeken vinden onder begeleiding plaats, waarbij de ouders nieuwe en/of andere opvoedvaardigheden aangeleerd krijgen. De bedoeling is dat de ouders nauw worden betrokken in het traject voor traumabehandeling. Op korte termijn zullen er met beide ouders kennismakingsgesprekken plaatsvinden. Gedurende het traject zal nader worden beoordeeld wat mogelijk en haalbaar is in het contact tussen [minderjarige01] en de beide ouders. Gezien wordt dat zowel [minderjarige01] als beide ouders behoefte hebben aan meer contact met elkaar. Dit is begrijpelijk, maar de belangen van [minderjarige01] worden hierin voorop gesteld. De frequentie, de duur en de vorm waarin het contact tussen [minderjarige01] en de beide ouders plaatsvindt zal worden afgestemd op wat [minderjarige01] hierin aankan.
Gelet op het vorenstaande acht de GI het aangewezen dat het resterende deel van het verzoek van de Raad tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt toegewezen en dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten het huidige gezinshuis, wordt verlengd.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verslag van 8 mei 2023, aangevoerd dat sprake is van ontwikkelingen in de situatie van beide ouders waardoor er bij beide ouders sprake lijkt te zijn van meer rust en stabiliteit ten opzichte van enkele maanden geleden. Desondanks zijn de zorgen, zoals eerder beschreven in het raadsrapport van 1 november 2022, nog onvoldoende afgenomen. De traumabehandeling van [minderjarige01] is nog niet gestart en ook de ouders moeten nog hulpverlening krijgen voor hun eigen problematiek. Daarnaast moet nog een start worden gemaakt met opvoedondersteuning voor beide ouders om voldoende aan te kunnen sluiten bij wat [minderjarige01] in haar opvoeding nodig heeft. Een voortzetting van de ondertoezichtstelling is nodig om de inzet en het voortduren van voormelde hulpverlening te waarborgen. Daarnaast deelt de Raad het standpunt van de GI dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (eveneens) verlengd moet worden. Uitgangspunt is dat een kind bij (een van zijn) ouders opgroeit. De huidige situatie van beide ouders is op dit moment echter nog onvoldoende stabiel voor een thuisplaatsing van [minderjarige01] alsook om een goed gevolg te kunnen geven aan het traject traumabehandeling, dat [minderjarige01] zeer hard nodig heeft en waarmee op korte termijn een start kan worden gemaakt. [minderjarige01] wordt op verschillende gebieden ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, en van belang is dat deze bedreigingen zo snel mogelijk weg worden genomen dan wel verminderen. Wel is de Raad van mening dat op termijn alsnog ingezet moet worden op een mogelijke thuisplaatsing van [minderjarige01] bij haar ouders. Belangrijk is dan ook dat de ouders worden betrokken in het traject traumabehandeling, waarbij goed beoordeeld wordt wat de mogelijkheden zijn voor contact tussen [minderjarige01] en beide ouders. Voorkomen dient te worden dat tussen [minderjarige01] en haar beide ouders in de komende periode een te grote verwijdering gaat ontstaan die een eventuele thuisplaatsing op termijn in de weg zou gaan staan. De GI, als regiehouder, dient zich er dan ook hard voor te maken dat de ouders een zo’n grote mogelijk rol toebedeeld krijgen in het traject traumabehandeling.
Door en namens de advocaat van de vader is aangevoerd dat de vader geen verweer voert tegen een toewijzing van het resterende deel van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de duur van zes maanden.
Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige01] en de inzet hulpverlening is in dat verband essentieel en in het belang van [minderjarige01] .
De vader voert wel verweer tegen het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, en verzoekt dit verzoek af te wijzen althans de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] te verlengen voor hoogstens zes maanden. De plaatsing van [minderjarige01] bij de vader en zijn partner in oktober 2022 was zowel fysiek als emotioneel bijzonder zwaar. Hoewel vanaf het begin is aangegeven dat [minderjarige01] dringend behoefte had aan traumabehandeling, is deze behandeling nog steeds niet opgestart. Evenmin hebben de vader en zijn partner opvoedondersteuning gekregen. Daarnaast werd de vader nadrukkelijk verboden om contact te onderhouden met de moeder en/of haar familie als gevolg waarvan de vader en zijn partner er helemaal alleen voor stonden. Dit alles maakt dat de vader op 12 januari 2023 heeft aangegeven de opvoeding van [minderjarige01] niet langer vol te kunnen houden. Een en ander hield echter nadrukkelijk verband met het gebrek aan ondersteuning. De vader is op dat moment vrijwillig akkoord gegaan met de uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een gezinshuis. Door de GI is destijds aangegeven dat er vrijwel op dagelijkse basis telefonisch contact zou kunnen plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige01] . Daarnaast zou het adres waar [minderjarige01] zou gaan verblijven bekend worden gemaakt en zou er sprake zijn van omgang tussen de vader en [minderjarige01] gedurende de weekenden en de vakanties. De GI is deze afspraken niet nagekomen. Sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige01] is er in zeer beperkte mate sprake van omgang en contact tussen [minderjarige01] en de vader. Zij hebben slechts eenmaal per drie weken een aantal uur begeleid contact met elkaar. Telefonische contacten zijn uiterst beperkt en de vader vindt ook de informatieverschaffing vanuit de GI en het verblijf van [minderjarige01] te beperkt. Daarbij maakt de vader zich grote zorgen over de gezondheid en het welzijn van [minderjarige01] . [minderjarige01] heeft last van uitslag in haar nek, armen en op haar wangen. Tijdens de contacten merkt de vader op dat [minderjarige01] stinkt. Gezien dit alles vraagt de vader zich af of de huidige uithuisplaatsing van [minderjarige01] in haar belang is. In tegenstelling tot hetgeen door de GI wordt gesteld, is de relatie tussen de vader en zijn partner wel stabiel. Daarnaast is hij open in het contact met de GI, is hij betrouwbaar en werkt hij [stichting01] aan alle noodzakelijk geachte hulpverlening. Ook is de relatie tussen de ouders onderling niet langer gespannen. De problematische relatie tussen de moeder en haar partner is beëindigd. Ook de moeder dient de kans te krijgen om de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] (al dan niet gedeeltelijk) voor haar rekening te nemen. Er is inmiddels een bewindvoerder voor de moeder aangesteld en de situatie is stabiel. De vader is dan ook van mening dat de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] op korte termijn weer door de ouders uitgevoerd moet worden. Hij denkt daarbij aan een zorgregeling op grond waarvan [minderjarige01] de ene week bij de moeder verblijft en gedurende de andere week bij de vader en zijn partner. Uiteraard dient een dergelijke thuisplaatsing op zorgvuldige wijze te geschieden en kan een en ander niet van de een op andere dag worden gerealiseerd. Daarnaast blijkt uit de zeer recente informatie van de GGZ, welke informatie tot nu toe alleen door de GI is ontvangen, dat het traject traumabehandeling een lange periode van mogelijk een jaar zal beslaan waarbij geadviseerd wordt om de uithuisplaatsing van [minderjarige01] , gedurende dit gehele traject, voort te zetten. Voorkomen dient echter te worden dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige01] voor een langere duur dan noodzakelijk voortduren. [minderjarige01] heeft er recht op om bij haar beide ouders op te groeien. Ook heeft [minderjarige01] er recht op dat zij een goed contact kan onderhouden met haar beide ouders tijdens de uithuisplaatsing. Hiervoor dient in de komende periode serieuze aandacht te bestaan.
Door en namens de advocaat van de moeder is gesteld dat de moeder geen verweer voert tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , maar wel tegen een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De moeder is tijdens de mondelinge behandeling overvallen door nieuwe informatie afkomstig van de GGZ, waarvan tot op heden alleen de GI kennis heeft genomen. Gesteld wordt dat voor een goed verloop van de traumabehandeling van [minderjarige01] een voorzetting van de uithuisplaatsing van [minderjarige01] nodig is, echter daarvoor is geen geldig argument gegeven. Zowel bij de moeder als bij de vader is sprake van een stabiele situatie. De moeder heeft haar relatie beëindigd en ontvangt hulpverlening van Sterk Huis en van [stichting01] . Het gaat beter met de moeder op het gebied van financiën en zij beschikt over een eigen woning. Daarnaast hebben de ouders hun geschillen aan de kant gezet. Zij kijken nu samen naar de toekomst in het belang van [minderjarige01] . Ten tijde van de uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de vader, was het bovendien wel mogelijk dat [minderjarige01] vanuit de thuissituatie van de vader traumabehandeling kon volgen. Niet duidelijk is geworden waarom dit nu niet meer tot de mogelijkheden zou behoren, anders dan dat de GI te emotioneel betrokken is. Niet alleen de ouders, maar ook [minderjarige01] wil het liefst opgroeien bij haar ouders. Tijdens de bezoeken met beide ouders laat [minderjarige01] ook blijken dat zij graag naar huis wil. Het perspectief van [minderjarige01] ligt bij de ouders. Een terugplaatsing van [minderjarige01] bij de vader is op dit moment in ieder geval mogelijk. Er bestaan geen zorgen over de veiligheid van [minderjarige01] bij de vader. Er dient dan ook per direct tot een terugplaatsing van [minderjarige01] bij de vader over te worden gegaan, temeer nu tussen [minderjarige01] en haar beide ouders sprake is van een zeer beperkt contact en de GI niet voornemens lijkt te zijn over te gaan tot een uitbreiding van dit contact. De moeder is bang dat [minderjarige01] steeds meer van haar en de vader zal vervreemden. Zowel de moeder als de vader staat open voor opvoedondersteuning en zullen daaraan meewerken. Ook staat de moeder open voor een Ouder-Kind traject bij Sterk Huis, mits zij samen met [minderjarige01] wordt opgenomen. Verzocht wordt om het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder af te wijzen.
[minderjarige01] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met haar gaat. Ze heeft vriendinnen op school en gaat, ook al vindt ze leren niet zo leuk, graag naar school. Ook heeft [minderjarige01] het naar haar zin in het gezinshuis. In het gezinshuis worden er leuke dingen gedaan, is er voldoende aandacht voor haar en is het rustig. [minderjarige01] ziet haar beide ouders afzonderlijk van elkaar onder begeleiding. [minderjarige01] vindt het contact met haar beide ouders fijn en zou haar ouders graag vaker en langer willen zien. [minderjarige01] zou graag weer bij haar ouders willen wonen.
De beoordeling
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Overwegingen
Ondertoezichtstelling
De kinderrechter is op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het BW genoemde gronden voor een ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige01] nog aanwezig zijn. Over [minderjarige01] bestaan op dit moment nog steeds grote zorgen, die haar ernstig in haar ontwikkeling bedreigen. Alle betrokken partijen zijn het eens dat [minderjarige01] dringend traumabehandeling nodig heeft. De problematiek van [minderjarige01] is fors en complex en betrokkenheid van de GI wordt essentieel geacht om de noodzakelijke behandeling en hulpverlening voor zowel [minderjarige01] als de beide ouders te organiseren en te waarborgen en de belangen van [minderjarige01] daarin zo goed mogelijk te behartigen. Met instemming van alle partijen zal de rechtbank het resterende deel van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] toewijzen. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] zal worden verlengd voor de duur van zes maanden.
Machtiging tot uithuisplaatsing
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders een sterke wens hebben om thuis met [minderjarige01] herenigd te worden. Zij missen [minderjarige01] erg en willen graag dat [minderjarige01] weer bij (een van) hen komt te wonen. De kinderrechter acht dit zeer voorstelbaar, maar is van oordeel dat een terugplaatsing van [minderjarige01] bij beide ouders op dit moment niet in haar belang is. [minderjarige01] kan op korte termijn starten met de voor haar noodzakelijk geachte traumabehandeling. Om deze behandeling goed te volgen en te doorstaan, is het van belang dat [minderjarige01] gedurende dit behandeltraject, waarin veel van haar zal worden gevraagd, verblijft in een stabiele opvoedomgeving. Hiervan is sprake in het gezinshuis waar [minderjarige01] op dit moment verblijft. De kinderrechter ziet dat beide ouders zich inzetten om tot een verbetering van hun woon- en leefsituatie te komen en open staan voor opvoedondersteuning om beter aan te kunnen sluiten bij de opvoedbehoeften en mogelijkheden van [minderjarige01] , maar hierin hebben de ouders nog stappen te zetten.
[minderjarige01] is nog jong en heeft in haar leventje al veel meegemaakt. Er mag geen risico worden genomen op verdere schade van haar ontwikkeling, waarbij de kinderrechter op basis van de huidige zorgen en de spoedige start van de traumabehandeling een terugplaatsing van [minderjarige01] bij de ouders vooralsnog meer risicovol acht dan een voortzetting van haar uithuisplaatsing. De kinderrechter acht een uithuisplaatsing van [minderjarige01] dan ook (nog steeds) noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b van het BW.
Op grond van de wet dient binnen een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing te worden gewerkt aan een thuisplaatsing. Bovendien dient een uithuisplaatsing niet langer dan strikt noodzakelijk voort te duren. Naar het oordeel van de kinderrechter dient er dan ook goed te worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige01] bij (een van) de ouders op termijn. Hiervoor zal al aandacht moeten bestaan tijdens het traject tot traumabehandeling van [minderjarige01] , waarbij de kinderrechter benadrukt dat het zeer van belang is dat de ouders bij dit traject intensief worden betrokken. Op dit moment is de betrokkenheid van de ouders, gezien de minimale omgang tussen hen en [minderjarige01] , erg beperkt, terwijl zij tot aan de uithuisplaatsing van [minderjarige01] medio januari 2023 (bijna) volledig hebben zorg gedragen voor [minderjarige01] . Om een goede ouder-kind band te behouden, is het van belang dat de contactmomenten tussen [minderjarige01] en de beide ouders worden uitgebreid. Dit stelt de ouders bovendien in staat om aan een vergroting van hun opvoedvaardigheden te werken. Daarbij benadrukt de kinderrechter wel dat de traumabehandeling van [minderjarige01] en hetgeen zij naast dit traject in het contact met haar ouders aan kan, centraal staat. De belangen van [minderjarige01] staan aldus voorop, waarbij de frequentie en de duur van de contacten tussen [minderjarige01] en de beide ouders goed moeten worden afgestemd op de mogelijkheden van [minderjarige01] .
Gelet op het vorenstaande zal de kinderechter, conform het verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Uitvoerbaar bij voorraad
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door respectievelijk de Raad en de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.
De beslissing
De kinderrechter:
C/02/402649 / JE RK 22-1843
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] met ingang van
23 mei 2023 tot 23 november 2023;
wijst het verzoek van de Raad voor het overige af;
C/02/408262 / JE RK 23-600
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 mei 2023 tot 23 november 2023.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023 door mr. Benjaddi, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 26 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.