ECLI:NL:RBZWB:2023:5449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
9102301 CV EXPL 21-1287 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake Energie Prestatie Vergoeding en opschorting betalingsverplichting

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2023, staat de vraag centraal of de gedaagde in conventie, hierna aangeduid als [gedaagde in conventie01], zich terecht beroept op opschorting van haar verplichting tot betaling van de Energie Prestatie Vergoeding (EPV). De eiseres in conventie, Stichting TBV, heeft de gedaagde aangesproken op haar betalingsverplichtingen, die volgens TBV voortvloeien uit een overeenkomst. De gedaagde heeft echter klachten geuit over de gebreken in de woning, waaronder temperatuur, tocht, luchtvochtigheid en warmwatervoorziening, en stelt dat deze gebreken haar recht geven op opschorting van de betaling.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de klachten van de gedaagde over de woning onderzocht aan de hand van deskundigenrapporten. Het deskundigenbericht concludeert dat er geen gebreken zijn die de gedaagde recht geven op opschorting van de betaling. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde ten onrechte een beroep doet op opschorting, aangezien de klachten over tocht en temperatuur niet als gebreken zijn aangemerkt volgens de relevante wetgeving (artikel 7:204 lid 2 BW). De rechter wijst de vorderingen van TBV toe, wat betekent dat de gedaagde verplicht is tot betaling van de EPV vanaf november 2019.

Daarnaast heeft de kantonrechter de kosten van het deskundigenonderzoek voor rekening van TBV gesteld, terwijl de gedaagde in de proceskosten is veroordeeld. In reconventie zijn de vorderingen van de gedaagde afgewezen, en is zij ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis benadrukt de noodzaak voor de gedaagde om mee te werken aan het herstel van eventuele gebreken, en dat opschorting van betaling niet gerechtvaardigd is als de gedaagde niet meewerkt aan oplossingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer: 9102301 CV EXPL 21-1287
vonnis van 2 augustus 2023
in de zaak van
Stichting TBV,
gevestigd te Tilburg,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: TBV,
gemachtigde: mr. M.M. de Cock,
tegen
[gedaagde in conventie01],
wonende te [woonplaats01] , [adres01] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie01] ,
procederend in persoon.

1.Het verdere verloop van het geding

In conventie en in reconventie
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 augustus 2022, met de daarin genoemde processtukken;
- het deskundigenbericht van de heer ing. [deskundige01] , werkzaam bij TNO;
- de conclusie na deskundigenbericht van TBV;
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde in conventie01] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie en in reconventie
2.1.
In deze procedure ligt de vraag voor of [gedaagde in conventie01] zich terecht op opschorting van haar verplichting tot betaling van de energieprestatievergoeding (hierna: EPV) beroept. Daarom moet beoordeeld worden of sprake is van (een) gebrek(en) aan de woning. [gedaagde in conventie01] heeft
– kort gezegd – geklaagd over de temperatuur, tocht, relatieve luchtvochtigheid, warmwatervoorziening en het geluidsniveau van de WTW-unit (warmte-terugwin-installatie).
2.2.
De kantonrechter neemt over en blijft bij hetgeen zij in haar tussenvonnissen van
22 juni 2022 en 3 augustus 2022 heeft overwogen en beslist.
2.3.
In het tussenvonnis van 22 juni 2022 is voor wat betreft de klachten over de relatieve luchtvochtigheid en het geluidsniveau van de WTW-unit geoordeeld dat geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Wat [gedaagde in conventie01] over die klachten in de door haar genomen conclusie na deskundigenbericht nog naar voren heeft gebracht, geeft de kantonrechter geen aanleiding daarop in te gaan en op het eerder gegeven oordeel terug te komen.
2.4.
Met betrekking tot de andere klachten heeft de kantonrechter aanleiding gezien om zich te laten voorlichten door een deskundige. Bij het tussenvonnis van 3 augustus 2022 zijn de heer ing. [deskundige01] en de heer ing. [deskundige02] , beiden werkzaam bij TNO, benoemd tot deskundigen ter beantwoording van de vragen zoals genoemd in rechtsoverweging 3.1. van dat vonnis.
2.5.
De deskundige de heer ing. [deskundige01] heeft bij deskundigenbericht van 21 februari 2023 de door de kantonrechter gestelde vragen beantwoord. In dat kader is onderzoek verricht in de woning aan de [adres02] en de woning aan de [adres03] . Partijen hebben afgesproken dat er in de woning aan de [adres01] , de woning van [gedaagde in conventie01] , geen onderzoek zou plaatsvinden omdat de instellingen van de installaties in die woning en de woning aan de [adres03] identiek waren. De uitkomsten van het onderzoek in de woning aan de [adres03] zijn dus representatief voor de woning van [gedaagde in conventie01] .
2.6.
Beide partijen hebben (uitvoerig) op de inhoud van het deskundigenbericht gereageerd.
2.7.
De klachten van [gedaagde in conventie01] over tocht, warm douchewater en de temperatuur zullen hierna achtereenvolgens worden besproken, waarbij per klacht zal worden ingegaan op het deskundigenbericht en de (relevante) standpunten van partijen.
2.8.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling daarvan het volgende voorop. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechter op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige goed zijn onderbouwd en voortvloeien uit door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechter het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. De rechter zal (slechts) moeten ingaan op specifieke bezwaren tegen de zienswijze van de deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van die zienswijze.
Tocht
2.9.
Met betrekking tot de tochtklachten heeft de kantonrechter aan de deskundige de volgende vragen voorgelegd:
“-
Wat is de minimale temperatuur van de inblaaslucht van de WTW-installatie in de woning?
- Is er een norm voor de temperatuur van inblaaslucht van een in een NOM-woning aangebrachte WTW-installatie? Zo ja, voldoet het systeem in de woning daaraan?
- Indien er geen norm is, voldoet de inblaastemperatuur aan de in redelijkheid daaraan te stellen eisen? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
2.10.
Ter beantwoording van die vraag is in het deskundigenbericht, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Als laatste wordt opgemerkt dat er geen wettelijke eisen zijn voor de inblaastemperatuur. Dus lagere inblaastemperaturen zijn toegestaan.
Resumerend geldt dat de gemeten inblaastemperaturen en de te verwachten inblaastemperaturen bij lagere buitentemperaturen in overstemming zijn met gebruikelijk in de praktijk gehanteerde waarden, en op zich geen aanleiding vormen voor tochtklachten.
Bespreking van de gemeten luchtsnelheden
In artikel 3.30 van het Bouwbesluit [3] wordt aangegeven dat de toevoer van verse lucht in een woning niet mag leiden tot luchtsnelheden in de leefzone van de woning groter dan 0,2 m/s. Als leefzone wordt in NEN 1087 [4] beschreven de zone vanaf 1 m van de buitengevel van de woning, 0,2 m vanaf de binnenwanden en tot 1,8 m boven de vloer.
(...)
In [adres02] zijn nabij de voorgevel luchtsnelheden gemeten die hoger zijn dan de eis volgens het Bouwbesluit. In de [adres03] is dit niet het geval, maar treden nabij de gevel ook snelheden tot 0,14 m/s op. De luchtsnelheden in het midden van de woonkamer zijn een stuk lager (circa 0,03 m/s).
(...)
De werking van de WTW (warmteterugwinning) is gecontroleerd op 28 november bij een buitentemperatuur van circa 10℃. Hieruit blijkt dat de WTW correct werkt. Bij buitentemperaturen van -10℃ is een inblaastemperatuur van circa 15℃ te verwachten. Deze inblaastemperatuur op zich zal geen aanleiding zijn voor de tochtklachten.
Tochthinder is vaak een combinatie van temperatuur en luchtsnelheid. Voor ventilatiesystemen bestaan wettelijke eisen voor de toelaatbare luchtsnelheid in de leefzone van een woning. Deze luchtsnelheid mag maximaal 0,2 m/s zijn. In de woningen vindt de luchttoevoer van de WTW-installatie plaats bij de buitengevels. In de woonkamer bij de bank aan de voorgevel en de eettafel aan de achtergevel zijn in één woning(toevoeging kantonrechter: [adres02] )
hogere luchtsnelheden dan toelaatbaar gemeten (0,28 m/s), terwijl in de andere woning(toevoeging kantonrechter: [adres04] )
luchtsnelheden tot 0,14 m/s zijn gemeten. Centraal in de woonkamer bleven de luchtsnelheden beperkt tot 0,03 m/s.
2.11.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van het deskundigenbericht niet anders kan worden geconcludeerd dan dat voor wat betreft de tochtklachten geen sprake is van een gebrek. De in de leefzones van de woning aan de [adres03] – die dus gelijkgesteld kan worden met de woning aan de [adres01] – hoogst gemeten luchtsnelheid is immers 0,14 m/s en dus minder dan de maximale luchtsnelheid van 0,2 m/s die het Bouwbesluit voorschrijft.
2.12.
Omdat geen sprake is van een gebrek ziet de kantonrechter geen aanleiding om TBV te verplichten om andere inblaasroosters te plaatsen zoals de deskundige heeft geadviseerd.
Warmwatervoorziening
2.13.
Met betrekking tot de warmwatervoorziening heeft de kantonrechter aan de deskundige de volgende vraag voorgelegd:

Is er een norm voor de warmwatervoorziening voor een vierpersoonshuishouden? Moet daarbij van Woningborg 2020 worden uitgegaan, dan wel is er een andere (NEN)norm of in de branche gebruikelijke norm? Zo ja, voldoet de woning daaraan?
2.14.
In het deskundigenbericht is deze vraag als volgt beantwoord:

Er bestaan geen wettelijke eisen voor de inhoud van een warmwaterboiler in woningen. ISSO-publicatie 72 geeft wel richtlijnen voor de boilerinhoud afhankelijk van onder andere het aantal personen. Woningborg 2020 sluit aan op deze richtlijnen. De huidige installatie (boilerinhoud en warmtapwatertemperatuur) voldoet aan de richtlijnen van ISSO-publicatie 72 uitgaande van 4 personen. In de praktijk komt dit erop neer dat 36 minuten gedoucht kan worden, voordat de boiler leeg is, uitgaande van een tapdebiet in de douche van 7,5 liter/min.
2.15.
Naar aanleiding van het deskundigenbericht concludeert TBV dat er ten aanzien van de warmwatervoorziening geen sprake is van een gebrek.
2.16.
Volgens [gedaagde in conventie01] is er wel sprake van een gebrek omdat er, anders dan TBV had toegezegd, niet 48 minuten onafgebroken kan worden gedoucht.
2.17.
De kantonrechter overweegt als volgt.
2.18.
Uit het deskundigenbericht volgt dat de warmwaterboiler voldoet aan de richtlijnen van ISSO-publicatie 72 uitgaande van 4 personen en in de praktijk erop neerkomt dat er, uitgaande van een tapdebiet in de douche van 7,5 liter/min, 36 minuten gedoucht kan worden voordat de boiler leeg is. [gedaagde in conventie01] stelt dan ook terecht dat TBV in het Bewonersboek voor wat betreft de beschikbare douchetijd een verkeerde aanname heeft gegeven. Dat het met de in de woning geplaatste warmwaterboiler in het geheel niet mogelijk is om (circa) 48 minuten onafgebroken te douchen volgt uit het deskundigenrapport echter niet. Dit zal mede afhankelijk zijn van de temperatuurinstelling van de thermostaatkraan in de douche en de aanwezigheid van een (meer) waterbesparende douchekop.
2.19.
In het deskundigenbericht is opgemerkt dat het in woningen heel gebruikelijk is dat de installatie niet gelijktijdig kan verwarmen en warmtapwater kan bereiden.
2.20.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat ook voor wat betreft de warmwatervoorziening geen sprake is van een gebrek als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW.
Temperatuur
2.21.
Met betrekking tot de temperatuur in de woning heeft de kantonrechter aan de deskundige de volgende vraag voorgelegd:

Zijn de (her)gebruikte radiatoren in de woning aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: de woning) geschikt voor het aangebrachte systeem waarbij het gaat om een laag temperatuur warmteopwekker en een hoog temperatuur afgiftesysteem? Zo nee, welke, zoveel mogelijk in het aanwezige systeem passende, duurzame oplossingen zijn er?
2.22.
Ter beantwoording van die vraag is in het deskundigenbericht, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“De oorspronkelijk beoogde stookinstellingen op de warmtepomp (zoals in [adres03] en [adres01] ) worden beschouwd als te laag voor het onderhouden van voldoende warmtelevering door de aanwezige radiatoren. Bij zekerheidsklasse D (lagere warmtevraag door de gunstige aanname van gelijke temperaturen bij alle buren) wordt de warmtelevering in de woonkamer en keuken te krap en in vergelijking tot zekerheidsklasse B zelfs onvoldoende, als de aanvoertemperatuur 42°C wordt. Een aanvoertemnperatuur van 42°C is in de praktijk mogelijk. Gelet op de onzekerheden in de warmteverliesberekeningen én bij de realisatie van de na-isolatie in de praktijk, is een grotere marge gewenst tussen geleverd en gevraagd vermogen. Ten aanzien van de berekende warmtevraag (zie figuur 2 en figuur 3 en bijlage B) wordt aangegeven dat hierbij uitgegaan is van een inblaastemperatuur door de WTW van 16°C, hetgeen ook de te verwachten inblaastemperatuur is (zie paragraaf 4.2. kopje “Bespreking van de gemeten inblaastemperaturen”).
Bij een aangepaste instelling van de stooklijn (zoals in [adres02] ) is het vermogen van de radiatoren voldoende. Volgens de specificatie van de warmtepomp kan bij deze aangepaste stooklijn instellingen ook voldoende verwarmingsvermogen geleverd worden. Bij een brontemperatuur van 0°C en CV-watertemperatuur van 55°C wordt een verwarmingsvermogen voor de warmtepomp opgegeven van 5,17 kW, terwijl de warmtevraag circa 4,3 kW is (zie bijlage A). Hierbij wordt nog opgemerkt dat de brontemperatuur in de regel in Nederland hoger is dan 0°C, eerder circa 10°C, waardoor het vermogen van de warmtepomp verder toeneemt. Wel neemt de efficiëntie (COP) van de warmtepomp af bij hogere CV-temperaturen. Bij de oorspronkelijke stooklijn instellingen is volgens de specificaties een COP van 4,86 te verwachten en bij de verhoogde stooklijn instellingen (zoals in [adres02] ) van 3,76. Tijdens de bespreking op 28 november is geconstateerd dat in alle woningen tot nu toe voldaan wordt aan de NOM voorwaarden. Dus ook voor de situatie met verhoogde stooklijninstellingen zoals in [adres02] .
(…)
De radiatoren zijn geschikt indien de stooklijninstellingen verhoogd worden (Tbuiten/Tretour: -20℃/60℃ en 20℃/20℃) in vergelijking tot de oorspronkelijk beoogde stooklijninstellingen (Tbuiten/Tretour: -20℃/45℃ en 20℃/20℃) én de retourbegrenzing wordt ingesteld op minimaal 50℃.
2.23.
TBV stelt primair dat geen sprake is van gebrekkige radiatoren en dat alleen de instelling van de waterpomp moet worden aangepast. Subsidiair stelt TBV dat dit gebrek al lang verholpen had kunnen zijn als [gedaagde in conventie01] daaraan had meegewerkt.
2.24.
[gedaagde in conventie01] concludeert dat de (her)gebruikte radiatoren niet geschikt zijn voor het aangebrachte systeem waarbij het gaat om een laag temperatuur warmteopwekker en een hoog temperatuur afgiftesysteem.
2.25.
[gedaagde in conventie01] stelt dat haar qua temperatuur iets anders is toegezegd dan een temperatuur van louter en alleen 20℃. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de kantonrechter echter niet gebleken dat aan de bewoners, waaronder [gedaagde in conventie01] , een harde toezegging is gedaan dat hun comfort(beleving) hetzelfde zou blijven. De kantonrechter verwijst in dit kader expliciet naar rechtsoverweging 4.7. van het tussenvonnis van 22 juni 2022.
2.26.
Uit het deskundigenbericht volgt dat de voor de woning van [gedaagde in conventie01] oorspronkelijk beoogde stooklijninstellingen op de warmtepomp te laag zijn voor het onderhouden van voldoende warmtelevering door de aanwezige radiatoren. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW.
2.27.
Vervolgens is de vraag of dit gebrek opschorting van de betaling van de EPV vanaf november 2019 rechtvaardigt. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
2.28.
Uit het deskundigenbericht volgt dat de radiatoren geschikt zijn indien de stooklijninstellingen worden verhoogd naar Tbuiten/Tretour: -20℃/60℃ en 20℃/20℃ en de retourbegrenzing wordt ingesteld op minimaal 50°C. Volgens de deskundige is het vermogen van de radiatoren bij een aangepaste instelling van de stooklijn (zoals in de woning aan de [adres02] ) voldoende en kan er bij deze aanpassing, volgens de specificatie van de warmtepomp, ook voldoende verwarmingsvermogen worden geleverd. Het gebrek kan dus worden hersteld door de hiervoor vermelde aanpassingen te doen. [gedaagde in conventie01] moet TBV daarvoor de gelegenheid geven en hieraan meewerken. De kantonrechter merkt nog op dat in het deskundigenbericht wordt uitgegaan van een ‘begrenzing retour’ van minimaal 50℃ en dat de (nieuwe) ‘begrenzing retour’ in de woning aan de [adres02] is ingesteld op 65℃.
2.29.
Opschorting is een dwangmiddel om de wederpartij – in dit geval TBV – tot actie te dwingen. Vast staat dat TBV een onderzoek heeft geïnitieerd en monitoring van ook de woning van [gedaagde in conventie01] heeft voorgesteld om te komen tot een verbetering van het comfort. Vast staat verder dat [gedaagde in conventie01] daaraan – anders dan de bewoner van de [adres02] – niet heeft meegewerkt. Indien [gedaagde in conventie01] dat wel had gedaan, had TBV het gebrek – net als bij de [adres02] – eerder kunnen herstellen. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde in conventie01] geen beroep op opschorting toekomt.
In conventie
Betaling EPV
2.30.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde in conventie01] zich ten onrechte op opschorting van haar verplichting tot betaling van de energieprestatievergoeding (hierna: EPV) beroept. Dit betekent dat zij is gehouden tot betaling van de EPV vanaf november 2019.
2.31.
[gedaagde in conventie01] heeft als zodanig geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde EPV berekend tot en met februari 2021 en ook niet tegen de verder gevorderde EPV. De vorderingen onder I en II moeten dan ook worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente is als onweersproken en op de wet gegrond eveneens toewijsbaar.
Kosten deskundige
2.32.
TBV heeft het voorschotbedrag van € 17.061,- inclusief btw betaald. De kantonrechter ziet gelet op de aard en de omvang van het onderzoek aanleiding om de kosten van de deskundige voor rekening van TBV te laten.
Proceskosten
2.33.
[gedaagde in conventie01] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van TBV worden begroot op:
- dagvaarding € 108,19
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde € 497,50 (2,5 punt x € 199,-)
- nakosten
€ 99,50
Totaal € 1.212,19
2.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
Machtiging dan wel nakoming van de overeenkomst
2.35.
Uit dit vonnis en het tussenvonnis van 22 juni 2022 volgt dat ‘slechts’ ten aanzien van de te lage instelling van de oorspronkelijk beoogde stooklijninstellingen sprake is van een gebrek. De kantonrechter stelt vast dat TBV bij herhaling, laatstelijk in haar conclusie na deskundigenbericht, heeft aangegeven de aanpassingen aan de stooklijninstellingen zo snel mogelijk te willen doorvoeren. Voor het verlenen van een machtiging zoals primair gevorderd wordt dan ook geen aanleiding gezien. Die vordering wordt dus afgewezen.
2.36.
Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken van een tussen partijen gesloten overeenkomst waarvan [eiseres in reconventie01] in een gerechtelijke procedure nakoming kan afdwingen zoals subsidiair gevorderd zodat ook die vordering zal worden afgewezen.
Onderzoekskosten Laros
2.37.
Met betrekking tot de (primaire en subsidiaire) vordering tot betaling van € 1.621,40 aan onderzoekskosten van Laros overweegt de kantonrechter het volgende.
2.38.
TBV betwist gehouden te zijn om deze kosten te voldoen. Volgens TBV heeft [eiseres in reconventie01] de grondslag van deze vordering onvoldoende onderbouwd en was een onderzoek van Laros, voor zover dat zou zijn verricht, niet noodzakelijk omdat de Klankbordgroep het aanbod van TBV om samen een deskundige aan te wijzen destijds niet heeft geaccepteerd.
2.39.
Vast staat dat de Klankbordgroep, waarvan [eiseres in reconventie01] deel uitmaakt, aan Laros opdracht heeft gegeven om onderzoek te doen. De kantonrechter is, met TBV, van oordeel dat [eiseres in reconventie01] niet (voldoende) heeft onderbouwd op grond waarvan die kosten voor rekening van TBV zouden moeten komen. Gelet daarop zal deze vordering worden afgewezen.
Proceskosten
2.40.
[eiseres in reconventie01] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van TBV worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 248,75 (1,25 punt x € 199,-)
- nakosten
€ 99,50
Totaal € 348,25
2.41.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In conventie en in reconventie
2.42.
Wat [gedaagde in conventie01] voor het overige nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] tot betaling van € 1.355,39 aan EPV over de maanden november 2019 tot en met de februari 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] tot betaling van de maandelijks verschuldigde EPV met ingang van de maand maart 2021 (prijspeil januari 2021: € 85,64 per maand en in oktober 2021 opnieuw te indexeren) tot en met de maand augustus 2023, zolang aan de garanties uit de afnameovereenkomst wordt voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie01] in de proceskosten van € 1.212,19, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde in conventie01] ook de kosten van betekening betalen;
3.4.
[gedaagde in conventie01] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
3.7.
wijst de vorderingen van [eiseres in reconventie01] af;
3.8.
veroordeelt [eiseres in reconventie01] in de proceskosten van € 348,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiseres in reconventie01] ook de kosten van betekening betalen;
3.9.
[eiseres in reconventie01] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.