ECLI:NL:RBZWB:2023:545

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
22-023745
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand in klaagschriftprocedure

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, M. Gumrukcu, had een verzoek ingediend tot toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand, die hij had gemaakt in verband met een klaagschriftprocedure. Dit klaagschrift was eerder ongegrond verklaard door de rechtbank op 21 juni 2022, waarna verzoeker cassatieberoep had ingesteld. De telefoons die in beslag waren genomen, zijn uiteindelijk aan verzoeker teruggegeven, maar verzoeker stelde dat hij kosten had gemaakt voor rechtsbijstand en vroeg om een vergoeding van in totaal € 2.885,86.

Tijdens de zitting op 17 januari 2023 zijn zowel de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, als de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. S. van Minderhout, gehoord. De rechtbank overwoog dat de verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv een grondslag biedt voor vergoeding van kosten in een beklagprocedure. Echter, de rechtbank oordeelde dat de situatie van verzoeker niet gelijk te stellen was aan de situatie die door de Hoge Raad in een eerder arrest was beoordeeld. De officier van justitie had onbetwist gesteld dat het Openbaar Ministerie na de ongegrondverklaring van het klaagschrift zelfstandig had besloten de telefoons terug te geven, omdat er geen strafvorderlijk belang meer bestond bij het beslag.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is ter openbare terechtzitting uitgesproken. Verzoeker en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen de gestelde termijnen hoger beroep in te stellen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-051156-22
rk-nummer: 22-023745
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 20 oktober 2022, in de zaak:
[verzoeker] ,geboren op [geboortedag] 1982,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. S. van Minderhout te (4818 SJ) Breda, Parkstraat 10 (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).
Verzoeker is M. Gumrukcu voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.827,71, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand in verband met de klaagschriftprocedure bij de rechtbank;
  • € 1,058,15, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand in verband met de klaagschriftprocedure bij de Hoge Raad;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Sv van 21 juni 2022;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de schriftelijke aanvulling van mr. S. van Minderhout van 16 november 2022 op het eerder namens verzoeker ingediende verzoekschrift;
Op 17 januari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en mr. S. van Minderhout als gemachtigd advocaat van verzoeker.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat onder hem twee telefoons in beslag zijn genomen. Nadat teruggave van het beslag is uitgebleven, is namens verzoeker een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend. Het klaagschrift is bij beslissing van 21 juni 2022 ongegrond verklaard. Namens verzoeker is hiertegen cassatieberoep ingesteld. Vervolgens heeft de officier van justitie de teruggave van de telefoons gelast. Verzoeker heeft in augustus 2022 de telefoons teruggekregen, waarna het cassatieberoep is ingetrokken. Verzoeker stelt in verband met de klaagschriftprocedure kosten van rechtsbijstand te hebben gemaakt en verzoekt een vergoeding van € 1.827,71. Daarnaast heeft verzoeker kosten van rechtsbijstand gemaakt in verband met de klaagschriftprocedure bij de Hoge Raad en verzoekt daarvoor vergoeding van € 1.058,15, een en nader te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Mr. Van Minderhout heeft in aanvulling op het verzoekschrift in raadkamer verwezen naar een beslissing van deze rechtbank van 13 augustus 2021, welke beslissing aansluit bij het standpunt van verzoeker dat de door hem verzochte vergoeding toewijsbaar is. In die zaak was er ook kort na een ongegrondverklaring van een ingediend klaagschrift cassatie ingesteld en is het inbeslaggenomen goed na contact met het Openbaar Ministerie aan klager teruggegeven. Bij die stand van zaken heeft de rechtbank overwogen dat die situatie gelijk moet worden gesteld aan de klaagschriftprocedures waarin een beklag gegrond wordt verklaard danwel niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het beslag reeds is beëindigd en dat er gronden van billijkheid zijn om aan verzoeker de verzochte vergoeding toe te kennen.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie, met dien verstande dat volgens de officier van justitie dit standpunt niet dient te leiden tot afwijzing van het verzoek, maar tot een niet-ontvankelijkheid van verzoeker. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er door mr. Van Minderhout een onjuiste interpretatie wordt gegeven van het door haar genoemde arrest van de Hoge Raad (HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1056). In casu zijn de telefoons na ongegrondverklaring van het door verzoeker ingediende klaagschrift uitgelezen en aan verzoeker teruggegeven, omdat er geen strafvorderlijk belang meer bestond bij voortduring van het beslag. Deze situatie is in materiele zin niet gelijk te stellen met de situatie waarin het klaagschrift gegrond is verklaard. In de tussentijd is er weliswaar beroep in cassatie gesteld, maar dat komt voor eigen rekening en risico van verzoeker.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Naar vaste en bestendige jurisprudentie biedt de verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv een grondslag voor vergoeding van de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand in een beklagprocedure op grond van artikel 552a Sv.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Op 21 juni 2022 is het namens verzoeker ingediende klaagschrift inhoudende het verzoek tot teruggave van inbeslaggenomen telefoons aan klager ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is cassatieberoep ingesteld. Op 22 augustus 2022 heeft klager de telefoons teruggekregen waarna het cassatieberoep is ingetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaak niet gelijk valt te stellen met de situatie waarover de Hoge Raad in voornoemd arrest heeft geoordeeld. De officier van justitie heeft in raadkamer immers onbetwist gesteld dat na de ongegrondverklaring van het klaagschrift, het Openbaar Ministerie - na het volledig uitgelezen hebben van de telefoons - zelfstandig tot de conclusie is gekomen dat er geen strafvorderlijk belang (waarheidsvinding) meer bestond bij voortduring van het beslag. Om die reden is besloten om de telefoons aan klager terug te geven.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het onderhavige verzoek af.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv af.
Deze beslissing is op 26 januari 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).