ECLI:NL:RBZWB:2023:5454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
02-085740-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor ontploffing auto en heling voertuigen; veroordeling voor bezit alarmpistolen en knalpatronen

Op 4 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het tot ontploffing brengen van een auto en heling van voertuigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, namelijk de ontploffing van de auto, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de explosie. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de dader was of medeplichtig aan de ontploffing. De officier van justitie had weliswaar bewijs aangedragen, zoals camerabeelden en telefoongegevens, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het bezit van twee alarmpistolen, 24 knalpatronen en een opvouwbaar mes. De rechtbank achtte deze feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de bevindingen van de politie tijdens een doorzoeking. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.600,00, te vervangen door 26 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De benadeelde partijen die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes en gelastte de teruggave van een geheugenkaart aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-085740-22
vonnis van de meervoudige kamer van 4 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. M. Broere, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:
(samen met anderen) een auto tot ontploffing heeft gebracht, waarbij gemeen gevaar voor goederen en personen in de nabije omgeving te duchten was, dan wel medeplichtig is geweest aan de ontploffing, dan wel voorbereidingshandelingen hiertoe heeft gepleegd;
Feit 2:
twee alarmpistolen voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
24 knalpatronen voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
een opvouwbaar mes gelijkend op een creditcard voorhanden heeft gehad;
Feit 5:
een motorfiets en een bromfiets voorhanden heeft gehad terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat deze goederen uit misdrijf afkomstig waren;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, maar acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en de overige ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Daartoe is onder meer aangevoerd dat verdachte in relatie staat tot personen die op gespannen voet staan met aangeefster. De telefoon van verdachte straalt 7 minuten voor de ontploffing een zendmast aan waarvan de plaats delict onder het dekkingsgebied valt. Op de camerabeelden is te zien dat een Volkswagen Transporter met dezelfde unieke kenmerken als die van verdachte rond 22:28 uur rijdt over de Rembrandtstraat en de Jan Steenstraat. Er wordt door getuigen rond dat tijdstip een persoon gezien die zich bij auto’s ophoud in de Van Marxhemstraat. Na de explosie rent een persoon weg in de richting van de Jan Steenstraat en uit de MMA-melding volgt dat een rennende persoon instapte in de Transporter. De officier van justitie heeft voorts gewezen op de ongeloofwaardige verklaring van verdachte, het feit dat de tracker in zijn bestelbus op 3 november 2021 was uitgeschakeld en hij heeft getracht zijn sporen uit te wissen.
Alles wijst erop dat verdachte de feitelijke dader van en naar de plaats delict heeft vervoerd, hetgeen medeplichtigheid oplevert.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte op 3 november 2021 op de plaats van de ontploffing was. Niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die het explosief heeft geplaatst en ook overigens is niet gebleken van een significante bijdrage van verdachte. Het staat niet vast dat de bus van verdachte op de beelden is te zien en het aanstralen op de zendmast hoeft niet te betekenen dat verdachte in de buurt was. Verder blijkt nergens uit dat verdachte enige wetenschap had van dit feit. Ook van het onder 5 ten laste gelegde feit dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat vin-nummers alleen gecontroleerd moeten worden bij de koop van voertuigen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank stelt vast dat op 3 november 2021 in Rucphen een ontploffing teweeg is gebracht door middel van een explosief in of nabij een Peugeot 206CC, voorzien van het [kenteken] . De auto behoorde toe aan [benadeelde 1] en is volledig uitgebrand. Op camerabeelden is te zien dat rondom het tijdstip van de explosie in de directe omgeving van de plaats delict, op de Jan Steenstraat, een witte Volkswagen Transporter met specifieke kenmerken rijdt en enkele minuten later ook weer achteruit rijdt. Deze specifieke kenmerken betreffen zwarte sportvelgen, een zwarte spoiler, tweekleurige spiegels en een mee gespoten voorbumper. Verdachte heeft een witte Volkswagen Transporter met dezelfde specifieke kenmerken. Uit onderzoek naar de telefoons van verdachte blijkt dat één van deze telefoons op de avond van de ontploffing rondom het tijdstip van de ontploffing heeft aangestraald op een zendmast in Rucphen, waarvan het dekkingsgebied de plaats van de ontploffing omvat. De rechtbank stelt ook vast dat zich in het dossier een MMA-melding bevindt waarin wordt gemeld dat een persoon vanaf de plaats van de explosie hard naar een witte Volkswagen Transporter liep die stond geparkeerd in de Jan Steenstraat en achteruit wegreed. Er zijn meerdere getuigen die een persoon hebben zien rennen, mogelijk in de richting van waar de Transporter zich bevond.
De rechtbank is van oordeel dat het er alle schijn van heeft dat verdachte op 3 november 2021 in de buurt van de plaats delict is geweest, gelet op de aanwezigheid van een Volkswagen Transporter met dezelfde kenmerken als de Transporter van verdachte en het feit dat zijn telefoon aanstraalde op de hiervoor genoemde zendmast. Verdachte ontkent betrokkenheid bij het feit en ontkent dat het zijn bus is op de camerabeelden. Hij heeft wisselend verklaard over waar hij die avond is geweest, of hij in Rucphen was en zo ja, met welk doel. Ook ter zitting heeft hij hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Zijn toenmalige vriendin heeft verklaard dat verdachte die avond naar Rucphen ging.
Echter, de rechtbank kan op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij dit feit en zo ja, wat de aard van zijn betrokkenheid zou zijn geweest. Er is onvoldoende bewijs dat hij degene is geweest die de auto van aangeefster al dan niet samen met een ander feitelijk tot ontploffing heeft gebracht dan wel dat hij medeplichtig is geweest aan dit feit, of voorbereidingshandelingen hiertoe heeft gepleegd.
Een directe koppeling tussen de witte Volkswagen Transporter en de ontploffing kan alleen worden gemaakt op grond van de de MMA-melding. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke melding niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij een persoon hard uit de Van Marxhemstraat hebben zien rennen. [getuige 1] verklaart dat hij een persoon richting de Raadhuisstraat zag rennen. Uit de verklaring van [getuige 2] kan worden afgeleid dat de persoon die zij zag rennen in de richting van de Jan Steenstraat rende. Indien al ervan kan worden uitgegaan dat deze persoon betrokkenheid bij de ontploffing had, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er geen bewijs is dat dit verdachte is geweest.
Ook overigens bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte medeplichtig is geweest aan dit feit, dat hij van tevoren wetenschap had van dit feit en dat hij hiertoe het benodigde dubbel opzet had. Dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen hiertoe volgt evenmin uit het dossier. De omstandigheden waarop de officier van justitie heeft gewezen, leiden niet tot een ander oordeel.
De rechtbank kan op grond daarvan niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die door de getuige is gezien. Op camerabeelden is wel vastgelegd dat iemand in de omgeving van de explosie rent, mogelijk richting de Volkswagen Transporter, maar ook dit is niet met zekerheid vast te stellen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de explosie en spreekt verdachte integraal vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feiten 2, 3 en 4
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de processen-verbaal van bevindingen na de doorzoeking, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Feit 5
De rechtbank stelt vast dat de politie tijdens een doorzoeking van de werkplaats van verdachte op 5 april 2022 een motorfiets, een scooter zonder achterwiel en meerdere frames van scooters heeft aangetroffen. De vin-nummers op deze motor en frames waren weggeslepen. Verdachte heeft hierover verklaard bij de politie dat de motor en een scooter van klanten waren en ter reparatie bij hem stonden. De frames zou hij als sloopscooters hebben opgekocht voor onderdelen. Van geen van deze voertuigen zou hij het vin-nummer hebben bekeken. Dat de vin-nummers zijn weggeslepen is een sterke aanwijzing dat er iets mis is met de motor en scooterframes. De rechtbank stelt echter vast dat er in het procesdossier geen aangiftes zijn opgenomen, noch dat er andere bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat deze voertuigen daadwerkelijk uit misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 5 ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2
op 5 april 2022 te Roosendaal wapens van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten 2 alarmpistolen van het merk Bruni, voorhanden heeft gehad;
Feit 3
op 5 april 2022 te Roosendaal munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 24 knalpatronen van het kaliber 8 mm knal, voorhanden heeft gehad;
Feit 4
op 5 april 2022 te Roosendaal een wapen van categorie I, onder 4° van de Wet Wapens en Munitie, te weten een blank wapen, namelijk een opvouwbaar mes, dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen, te weten een creditcard, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor de medeplichtigheid aan feit 1 en schuldheling aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met een proeftijd van twee jaar met aftrek van voorarrest met als bijzondere voorwaarden een contactverbod en locatieverbod en de dadelijke uitvoerbaarheid. Voor het verboden wapenbezit vordert hij aan verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van € 1.600,00.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het verzoek is bovendien een eventueel contactverbod te beperken tot de straat van aangeefster.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee alarmpistolen, 24 knalpatronen en een mes gelijkend op een creditcard. Het ongecontroleerd wapenbezit brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich mee.
De rechtbank spreekt verdachte vrij voor de feiten 1 en 5. Dat betekent dat de op te leggen straf aanzienlijk afwijkt van de eis van de officier van justitie. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting, waaruit volgt dat voor dit soort feiten als uitgangspunt geldboetes worden opgelegd. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten en dat hij, sinds de doorzoeking, niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 1.600,00, te vervangen door 26 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden is. De rechtbank waardeert elke dag in voorarrest doorgebracht op € 50,00. Verdachte heeft negentig dagen in voorlopige hechtenis gezeten. Verdachte heeft derhalve geen betalingsplicht meer.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 9.653,10 voor feit 1.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van in totaal
€ 5.833,97 voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen mes, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 4 is begaan met betrekking tot dit voorwerp.
Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen geheugenkaart aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 36b, 36c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en onder 5 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 1.600,00,
te vervangen door 26 dagen hechtenis, met aftrek conform artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- waardeert elke dag in voorarrest doorgebracht op € 50,00;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STUK mes;
- gelast de teruggave aan [verdachte] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geheugenkaart;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en M.J. Kruit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.W. Claassen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 augustus 2023.