ECLI:NL:RBZWB:2023:5458

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
10268000 CV EXPL 23-35 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van ontvangen gelden als geldlening in plaats van schenking en de gevolgen daarvan voor terugbetaling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de door Heineken Nederland B.V. aan [gedaagde01] verstrekte gelden van € 20.000,00 gekwalificeerd moeten worden als een geldlening of een schenking. De kantonrechter heeft op 2 augustus 2023 geoordeeld dat de gelden als een geldlening moeten worden beschouwd, omdat er verplichtingen aan verbonden waren die niet zijn nagekomen door [gedaagde01]. De overeenkomst, die op 14 januari 2020 werd gesloten, bevatte duidelijke bepalingen over de terugbetaling van het bedrag in jaarlijkse termijnen. Na de opzegging van de overeenkomst door [gedaagde01] was deze verplicht om een groot deel van het ontvangen bedrag terug te betalen. De kantonrechter heeft het bewijsaanbod van [gedaagde01] gepasseerd, omdat er geen bewijs was dat de overeenkomst onder dwaling tot stand was gekomen. De vordering van Heineken werd vrijwel geheel toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en contractuele rente. De proceskosten werden ook aan [gedaagde01] opgelegd, aangezien deze grotendeels ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10268000 \ CV EXPL 23-35
Vonnis van 2 augustus 2023
in de zaak van
HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Heineken Nederland B.V.,
gemachtigde: E. van Wijk, werkzaam bij Bosveld Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01] , V.H.O.D.N. [bedrijf gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de akte overleggen producties van Heineken, met producties 10 en 11,
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[gedaagde01] heeft van Heineken € 20.000,00 ontvangen. Partijen verschillen van mening of het om een geldlening of een schenking ging. De kantonrechter oordeelt dat het in dit geval om een geldlening ging. Omdat [gedaagde01] de overeenkomst heeft opgezegd, moet zij een groot deel van het ontvangen geldbedrag terugbetalen. De vorderingen van Heineken worden vrijwel geheel toegewezen. Hierna volgt een toelichting hoe de kantonrechter tot de beslissingen is gekomen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben op 14 januari 2020 een overeenkomst gesloten. Op de overeenkomst zijn de leverings- en betalingsvoorwaarden van Heineken van toepassing. In de overeenkomst zijn, onder andere, de volgende bepalingen opgenomen:
“1.1 De brouwerij verstrekt aan de ondernemer (…) € 20.000,00, hierna te noemen het vooruitbetaalde bedrag.
(…)
2.1
De ondernemer betaalt de aflossing per jaar aan de brouwerij in termijnen van € 4.000,00, hierna te noemen het termijnbedrag, voor het eerst op 1 januari 2021 en daarna op 1 januari van ieder jaar, hierna te noemen de vervaldatum.
2.2
Indien de ondernemer aan al zijn verplichtingen jegens de brouwerij heeft voldaan, zal de brouwerij jaarlijks – gedurende de duur van deze overeenkomst – het in artikel 2.1 genoemde termijnbedrag aan de ondernemer vergoeden en op de vervaldatum verrekenen met het alsdan verschuldigde termijnbedrag.
(…)
5.1
de ondernemer heeft het recht deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen met een opzegtermijn van 2 maanden. Indien de ondernemer hiervan gebruik maakt, dient hij het uit hoofde van de overeenkomst verschuldigde – met in achtneming van het bepaalde over de minimale afname – in één som zonder korting of verrekening voor het einde van de opzegtermijn aan de brouwerij te betalen.
(…)”
3.2.
De onderneming van [gedaagde01] is per 1 april 2021 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Deze uitschrijving heeft [gedaagde01] aan Heineken doorgegeven.
3.3.
Heineken heeft een factuur d.d. 3 november 2021 van € 17.600,00 aan [gedaagde01] gezonden.
3.4.
Per brief van 12 januari 2022 en 10 februari 2022 heeft Heineken [gedaagde01] verzocht om tot betaling van € 17.600,00 over te gaan.
3.5.
Per brief van 17 februari 2022, 8 maart 2022, 4 april 2022, 20 mei 2022 en 19 juli 2022 en per sommatie-exploot van 30 maart 2022 heeft de incassogemachtigde van Heineken [gedaagde01] gesommeerd om tot betaling over te gaan. [gedaagde01] heeft vervolgens in termijnen in totaal € 70,00 voldaan.

4.Het geschil

4.1.
Heineken vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde01] , tot betaling van € 20.656,65, vermeerderd met rente en proceskosten. Heineken legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
4.2.
Heineken heeft € 20.000,00 aan [gedaagde01] vooruitbetaald dan wel geleend. Het bedrag zou in jaarlijkse termijnen van € 4.000,00 door Heineken worden vergoed en verrekend, mits [gedaagde01] zich hield aan de verplichtingen zoals deze voortvloeien uit de overeenkomst. Omdat [gedaagde01] de overeenkomst heeft opgezegd, is zij – na verrekening – nog een bedrag van € 17.600,00 verschuldigd. Daarnaast maakt Heineken aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten van € 951,00 en contractuele rente van 1% per maand, berekend tot 21 november 2022 op € 2.175,65.
4.3.
[gedaagde01] voert verweer. [gedaagde01] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Heineken. Zij voert hiertoe het volgende aan. Voor de totstandkoming van de overeenkomst heeft de accountmanager van Heineken, de heer [naam01] , uitdrukkelijk toegezegd dat het om een schenking zou gaan.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak draait het om de vraag of [gedaagde01] gehouden is om de gelden die zij van Heineken heeft ontvangen dient terug te betalen.
5.2.
Niet in geschil is dat [gedaagde01] de overeenkomst genaamd “Vooruitbetaling” heeft getekend op 14 januari 2020 en dat zij het daarin genoemde “vooruitbetaalde bedrag” van € 20.000,00 van Heineken heeft ontvangen. Blijkens de overeenkomst hoefde dat bedrag niet te worden terugbetaald als [gedaagde01] gedurende vijf jaar alle verplichtingen uit de overeenkomst nakwam. Omdat [gedaagde01] haar onderneming beëindigde, heeft Heineken het volgens haar nog verschuldigde (restant)bedrag van € 17.600,00 opgeëist. [gedaagde01] heeft de juistheid van de door Heineken berekende hoofdsom niet betwist. Ook is vast komen te staan dat [gedaagde01] de verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen door vroegtijdig haar onderneming te beëindigen. Dat houdt in dat [gedaagde01] in beginsel gehouden is om € 17.600,00 aan Heineken terug te betalen.
5.3.
Volgens [gedaagde01] zou [naam01] haar voorafgaand aan het tekenen van de overeenkomst uitdrukkelijk hebben toegezegd dat het een schenking betrof. Juridisch moet haar verweer worden gekwalificeerd als een beroep op dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (BW). Voor een geslaagd beroep op die bepaling moet vast komen te staan dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken die te wijten is aan een mededeling van de wederpartij (in dit geval van [naam01] , namens Heineken). De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake kan zijn geweest. Zelfs als [naam01] een dergelijke mededeling zou hebben gedaan – hetgeen Heineken betwist – had het voor [gedaagde01] na lezing van de overeenkomst duidelijk moeten zijn dat het geen (zuivere) schenking betrof. Ten eerste laat de tekst daarover geen enkele onduidelijkheid bestaan, waarbij van belang is dat [gedaagde01] heeft verklaard er eerst nog een paar dagen over te hebben nagedacht. Bovendien had [gedaagde01] in het verleden al eerder een vergelijkbare overeenkomst met Heineken gesloten en was dus al bekend met de constructie waarbij Heineken een geldbedrag gaf dat feitelijk niet hoefde te worden terugbetaald, mits [gedaagde01] gedurende een bepaalde periode voldoende drank af zou nemen. Om die reden zal de kantonrechter het bewijsaanbod van [gedaagde01] ook passeren.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat zelfs als wel zou zijn komen vast te staan dat [gedaagde01] heeft gedwaald, dat dan zou leiden tot een vernietiging van de overeenkomst en Heineken alsdan weliswaar het “vooruitbetaalde bedrag” niet meer op grond van de overeenkomst zou kunnen terugvorderen, maar mogelijk wel op andere gronden.
Het voornoemde houdt dan ook in dat [gedaagde01] gehouden is en blijft om € 17.600,00 aan hoofdsom aan Heineken terug te betalen.
5.4.
Ter zitting heeft [gedaagde01] verklaard dat méér zou zijn betaald dan € 70,00. Hiervan is echter geen bewijs overgelegd. Met de andere betalingen kan dan ook in het vonnis geen rekening worden gehouden.
5.5.
Heineken vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 951,00 toegewezen.
5.6.
[gedaagde01] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde contractuele rente. Deze rente zal daarom worden toegewezen, met inachtneming van het volgende.
De contractuele rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu de bepaling in de voorwaarden betrekking heeft op de betaling van facturen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu echter niet gesteld is op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk door Heineken zijn betaald, zal de kantonrechter de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding. Daarbij is van belang dat de betalingen van in totaal € 70,00 op grond van artikel 6:44 BW in mindering strekken op de buitengerechtelijke kosten.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
17.600,00
- contractuele rente tot 21-11-2022
2.175,65
- buitengerechtelijke incassokosten
951,00
+
totaal
20.726,65
- betalingen
70,00
-/-
Totaal
20.656,65
5.8.
[gedaagde01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Heineken als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
112,30
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.058,00
(2 punten × € 529,00)
- nakosten
132,00
Totaal
2.686,30

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Heineken te betalen een bedrag van € 20.656,65, te vermeerderen met de wettelijke rente van 1% per maand over een bedrag van € 17.600,00 met ingang van 21 november 2022 tot de dag van volledige betaling, en te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 881,00 met ingang van 7 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten van € 2.686,30, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde01] ook de kosten van betekening betalen,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.