Uitspraak
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 januari 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 31 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde] H.O.D.N. [bedrijf gedaagde]. De procedure betreft een overeenkomst van opdracht die op 1 januari 2021 is aangegaan en die op 1 januari 2023 zou eindigen, maar is verlengd tot 1 januari 2025. [eiser] vordert ontbinding van de overeenkomst en betaling van achterstallige termijnen en schadevergoeding, omdat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2023 is [gedaagde] niet verschenen, waardoor zijn verweer niet kon worden toegelicht.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. [eiser] heeft haar vordering onderbouwd met bewijs van de facturen en het aantal verwerkte mutaties, waartegen [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van € 7.237,35 aan achterstallige termijnen en € 2.457,00 aan schadevergoeding toewijsbaar is. Tevens is de overeenkomst ontbonden op grond van artikel 6:265 BW van het Burgerlijk Wetboek, omdat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen langdurig niet is nagekomen.
De kantonrechter heeft [gedaagde] ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.418,30. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.