In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een 15-jarige jongen, eiser, en de Raad van Bestuur van het CIZ, verweerder. Eiser, die lijdt aan een aandachtsdeficiëntie-hyperactiviteitsstoornis en een autismespectrumstoornis, had een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ heeft deze aanvraag op 18 augustus 2021 afgewezen, en het bestreden besluit van 3 januari 2022 verklaarde de bezwaren van eiser ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar beide partijen zijn niet verschenen tijdens de zitting op 30 juni 2023.
De rechtbank overweegt dat eiser op zijn jonge leeftijd nog kan ontwikkelen en dat de blijvendheid van zijn zorgbehoefte nog niet kan worden vastgesteld. Het CIZ heeft zich in het bestreden besluit beroepen op een advies van een medisch adviseur, die concludeerde dat eiser op dat moment niet blijvend 24 uur zorg in de nabijheid nodig had. Eiser betwist deze conclusie en stelt dat zijn medische situatie onjuist is beoordeeld. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om te twijfelen aan het medisch advies en dat het CIZ zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.