ECLI:NL:RBZWB:2023:549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
9992960 CV EXPL 22-2624 E
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoogte van een lening en terugbetaling tussen partijen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil ontstaan tussen eiser en gedaagde over een overeenkomst van geldlening. Eiser heeft in januari 2016 een bedrag van € 5.500,00 geleend aan gedaagde, maar gedaagde betwist de hoogte van de lening en stelt dat hij slechts € 5.000,00 heeft geleend, waarvan een deel al is terugbetaald. Eiser heeft herhaaldelijk om terugbetaling verzocht, maar gedaagde heeft dit ontkend en beweert dat de lening al is voldaan door contante betalingen en een APK-keuring van de auto van eiser. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een overeenkomst van geldlening bestaat, maar dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het hogere bedrag van € 5.500,00. De kantonrechter heeft daarom de hoogte van de lening vastgesteld op € 5.000,00, met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2016, en heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten. De vordering van eiser voor buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het vonnis is uitgesproken op 25 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 9992960 \ CV EXPL 22-2624
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E. Yilmaz,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juli 2022
- de mondelinge behandeling van 15 november 2022.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
In januari 2016 heeft [eiser] aan [gedaagde] en [naam] , de oom van [eiser] , een bedrag
geleend ten behoeve van het oprichten van een autopoetsbedrijf.
2.2
Op 7, 8 en 9 augustus 2018 heeft er tussen [eiser] en [gedaagde] WhatsApp contact
plaatsgevonden, waarin [eiser] vraagt wanneer hij zijn geld ontvangt.
2.3
Op 27 augustus 2021 heeft (de gemachtigde van) [eiser] een brief aan [gedaagde] gezonden
waarin is verzocht tot terugbetaling van de lening.
2.4
Op 15 december 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] een WhatsApp bericht verstuurd, waarin door hem is verzocht om binnen twee weken een bedrag van € 5.500,00 ten behoeve van de lening terug te betalen.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2016 en tot betaling van een bedrag van € 786,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, daaronder begrepen een bedrag aan nakosten.
3.2
[eiser] stelt dat tussen hem en [gedaagde] in januari 2016 een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen, waarbij [eiser] een bedrag van € 5.500,00 heeft geleend aan [gedaagde] . [eiser] heeft [gedaagde] meerdere malen verzocht het verschuldigde bedrag terug te betalen. Aangezien betaling, ondanks aanmaning daartoe, is uitgebleven, vordert [eiser] betaling van voornoemd bedrag.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Hij erkent dat hij samen met [naam] een bedrag van [eiser] heeft geleend, maar dit was een bedrag van € 5.000,00. Bovendien is dat bedrag al terugbetaald. [naam] heeft in 2017 of 2018 een bedrag van € 3.300,00 van de rekening van het autopoetsbedrijf gehaald en dit bedrag contant aan [eiser] terugbetaald. Ook is door [naam] nog een bedrag van € 500,00 contant aan [eiser] betaald. Daarnaast heeft [gedaagde] de witte Renault Clio van [eiser] APK laten keuren. De kosten hiervan bedroegen € 750,00, welk bedrag [eiser] in mindering heeft laten strekken op de lening. Ook heeft [gedaagde] nog een bedrag van € 500,00 contant terugbetaald aan [eiser] . [gedaagde] voert aan dat hij dan ook niets meer aan [eiser] is verschuldigd ter zake de geldlening.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Niet in geschil is dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening. Door [gedaagde] wordt echter de hoogte van de lening betwist. De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit twee door [eiser] overgelegde bankafschriften blijkt dat er € 2.500,00 tussen zijn eigen rekeningen is overgeboekt en dat hij een bedrag van € 3.500,00 heeft gepind. Hieruit valt echter niet op te maken dat van deze bedragen een bedrag van € 5.500,00 aan [gedaagde] is verstrekt. [gedaagde] heeft slechts een lening ten aanzien van een bedrag van € 5.000,00 erkend. Door [eiser] is onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat de geldlening hoger is dan het erkende bedrag van € 5.000,00. Dit betekent dat de omvang van de geldlening voor een bedrag van € 5.000,00 vast staat. Of dit bedrag door [gedaagde] verschuldigd is, zal hierna worden beoordeeld.
4.2
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het bedrag van € 5.000,00 door hem, dan wel door [naam] contant is terugbetaald. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling nader verklaard dat hij niet precies weet wanneer voormelde bedragen zijn terugbetaald en dat hij bij deze door [naam] gedane betalingen niet aanwezig was. [eiser] heeft de gestelde betalingen betwist. Dat er betalingen zijn gedaan blijkt verder nergens uit.
Door [gedaagde] is hiermee onvoldoende gemotiveerd onderbouwd gesteld dat er betalingen aan [eiser] zijn gedaan. Evenmin is gebleken dat [gedaagde] een APK keuring zou regelen voor de auto van [eiser] , onder de voorwaarde dat de kosten van die keuring in mindering zouden strekken op de geldlening. Het wordt betwist door [eiser] en nergens blijkt uit dat de auto van [eiser] is gekeurd zonder dat [eiser] daarvoor betaald heeft. Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de geldlening aan [eiser] heeft terugbetaald, zodat daarmee de verplichting tot terugbetaling van de geldlening is komen vast te staan. De hoofdsom van € 5.000,00 zal worden toegewezen.
4.3
Vanwege het betalingsverzuim aan de zijde van [gedaagde] is de gevorderde wettelijke rente eveneens toewijsbaar. Op grond van artikel 6:119 BW is een partij wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van verzuim. Onweersproken staat vast dat het geldbedrag binnen zes maanden terugbetaald had moeten worden, zodat [gedaagde] in verzuim verkeert na afloop van die zes maanden, dus vanaf 1 augustus 2016.
4.4
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, omdat het toepasselijke wettelijke tarief niet is vermeld. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
4.5
[gedaagde] is de partij die (grotendeels) ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
498,00
(2,00 punten × € 249,00)
Totaal
867,03
4.6
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 augustus 2016, tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 867,03,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.