ECLI:NL:RBZWB:2023:5495

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/410450 / FA RK 23-2695 en C/02/410449 / FA RK 23-2694
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
  • mr. Van Leuven
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing bij eenhoofdig ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een man en een vrouw over hun minderjarige kind, geboren in 2017. De man verzoekt om medegezag en een uitbreiding van de omgangsregeling, terwijl de vrouw vervangende toestemming vraagt om met het kind te verhuizen naar een andere plaats. De rechtbank oordeelt dat de vrouw, die met eenhoofdig gezag is belast, de man niet heeft geraadpleegd over de verhuizing, wat in strijd is met de wettelijke verplichtingen. De rechtbank houdt de beslissing over de verhuizing aan om de vrouw de kans te geven de man te betrekken bij de verhuisplannen en hem kennis te laten maken met haar nieuwe partner en de nieuwe woonomgeving. De rechtbank benadrukt het belang van een gezamenlijke beslissing in het belang van het kind. Daarnaast is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en het kind eenmaal per veertien dagen contact hebben, met de vrouw verantwoordelijk voor het halen en brengen. De rechtbank verwijst partijen naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod om de communicatie tussen hen te verbeteren.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/410450 / FA RK 23-2695 (wijziging gezag en vaststelling omgang)
: C/02/410449 / FA RK 23-2694 (vervangende toestemming verhuizing)
Datum uitspraak: 31 juli 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over wijziging ouderlijk gezag, vaststelling omgang en vervangende toestemming verhuizing
in de zaken van:
[de man01],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoeker in de zaak FA RK 23-2695,
verweerder in de zaak FA RK 23-2694,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann te Breda,
tegen
[de vrouw01],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekster in de zaak FA RK 23-2694,
verweerster in de zaak FA RK 23-2695,
advocaat: mr. L.A.P. van Haperen te Breda,
over hun minderjarige kind:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2017 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, de rechtbank in beide zaken over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
in de zaak C/02/410450 / FA RK 23-2695:
  • het op 26 mei 2023 ingekomen verzoekschrift tot wijziging ouderlijk gezag en vaststelling omgangsregeling;
  • het op 30 juni 2023 ingekomen verweerschrift.
in de zaak C/02/410449 / FA RK 23-2694:
  • het op 7 juni 2023 ingekomen verzoekschrift tot vervangende toestemming verhuizing;
  • het op 20 juli 2023 ingekomen verweerschrift.
1.2
Op 25 juli 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken in beide zaken gelijktijdig, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Tijdens die behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Tijdens deze relatie is [minderjarige01] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige01] erkend.
2.3
De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.4
[minderjarige01] woont sinds maart 2021 samen met de vrouw bij de ouders van de vrouw, hierna te noemen: de grootouders moederszijde (mz).

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt (in de zaak C/02/410450 / FA RK 23-2695):
om hem te belasten met het medegezag over [minderjarige01] ;
te bepalen dat de contactregeling, bestaande uit een weekend per veertien dagen van vrijdag 16:15 uur tot zondag 18:30 uur, wordt uitgebreid met de helft van de vakanties en feestdagen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Edelmann, namens de man, het verzoek van de man om een contactregeling tussen hem en [minderjarige01] vast te stellen, zoals hiervoor uiteengezet onder rechtsoverweging 3.1 sub 2., mondeling gewijzigd in die zin dat de man nu verzoekt om te bepalen dat de man en [minderjarige01] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per veertien dagen van vrijdag 16:15 tot zondag 18:30 alsmede tijdens de helft van de vakanties en feestdagen.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt om deze verzoeken af te wijzen, dan wel een en ander in goede justitie te bepalen, kosten rechtens.
3.3
De vrouw verzoekt (in de zaak C/02/410449 / FA RK 23-2694), voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad, aan haar vervangende toestemming te verlenen, naar de rechtbank begrijpt: ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, om met [minderjarige01] te verhuizen naar [plaats01] .
3.4
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt om dit verzoek af te wijzen.
3.5
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, worden ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat hij graag een grotere rol in het leven van [minderjarige01] wil hebben. Op dit moment wordt hij namelijk door de vrouw niet (tijdig) geïnformeerd over zaken die [minderjarige01] aangaan. De man verzoekt daarom, met het oog op het uitgangspunt van de wetgever dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind(eren) uitoefenen, om hem samen met de vrouw te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige01] . De man betwist dat er sprake is van contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. Wel verloopt de onderlinge (ouder)communicatie tussen partijen momenteel moeizaam. Omdat de vrouw altijd negatief antwoordt op vragen en voorstellen van de man, wist de man op een gegeven moment niet meer hoe te handelen en heeft hij zich teruggetrokken. De man staat ervoor open om, met inzet van hulpverlening in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), te werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie.
Nadat de man en [minderjarige01] gedurende drie maanden geen fysiek contact met elkaar hebben gehad, is het contact onlangs hersteld. De man heeft [minderjarige01] bezocht op haar verjaardag en [minderjarige01] heeft afgelopen weekend bij de man overnacht. Dit is positief verlopen. De man betwist dat het voor [minderjarige01] onveilig of onverantwoord zou zijn om omgang met hem te hebben. De man verzoekt om de feitelijke omgangsregeling tussen hem en [minderjarige01] waar partijen tot drie maanden geleden uitvoering aan gaven, op basis waarvan [minderjarige01] eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man verbleef, vast te stellen en die regeling uit te breiden met de helft van de vakanties en de feestdagen. Het is voor de man niet mogelijk om omgang op doordeweekse dagen te realiseren.
Over het verzoek van de vrouw ter verkrijging van vervangende toestemming om met [minderjarige01] naar [plaats01] te verhuizen, stelt de man dat de vrouw hem hiervoor nooit om toestemming heeft gevraagd. De man is er onlangs pas van op de hoogte geraakt dat de vrouw voornemens is om samen met [minderjarige01] te verhuizen naar [plaats01] en bij haar huidige partner in te trekken. Hoewel de man die wens van de vrouw kan begrijpen, heeft hij de partner van de vrouw nog nooit ontmoet. De man weet dus niet naar wie en waar [minderjarige01] naartoe zal verhuizen. De man voelt zich nu voor een voldongen feit gesteld. Gelet hierop kan de man niet instemmen met de voorgenomen verhuizing. Dit was mogelijk anders geweest indien hij tijdig door de vrouw bij de verhuisplannen zou zijn betrokken. De man twijfelt ook aan de toezegging van de vrouw om [minderjarige01] in het kader van de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige01] blijvend te halen en te brengen. De man heeft zelf geen rijbewijs en kan [minderjarige01] dus niet met de auto ophalen of wegbrengen. Voor hem is het daarom belangrijk dat de eerder afgesproken omgangsregeling eerst goed verloopt, alvorens er sprake zou kunnen zijn van een verhuizing. Ook ziet de man niet in hoe er effectief hulpverlening kan worden ingezet wanneer partijen op grote afstand van elkaar wonen. De man verzoekt om de beslissing op het verzoek van de vrouw aan te houden in afwachting van het verloop en het resultaat van het hulpverleningstraject dat partijen in het kader van het UHA zullen doorlopen.
4.2
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige01] klem en verloren zal raken wanneer partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over haar zouden worden belast. De vrouw verwacht niet dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen. De vrouw stelt dat overleg tussen partijen niet mogelijk is als gevolg van de persoonlijke problematiek van de man. Hij is onvoldoende in staat om zijn emoties op een adequate manier te reguleren. Hij reageert vaak niet of trekt zichzelf terug. De vrouw heeft wel geprobeerd om de man te raadplegen over zaken die [minderjarige01] aangaan, maar hij is niet altijd goed bereikbaar. Ook heeft de man vaak commentaar op de beslissingen die de vrouw heeft genomen. De vrouw staat eveneens open voor hulpverlening in het kader van het UHA.
Na het verbreken van de relatie tussen partijen in maart 2021, heeft er gedurende een jaar geen omgang plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige01] . Hoewel de omgang tussen hen daarna is hersteld, heeft er vanaf begin mei 2023 gedurende drie maanden geen omgang plaatsgevonden omdat de man dit niet aankon. De vrouw maakt zich zorgen of de man voldoende betrouwbaarheid en stabiliteit kan bieden. Veilig Thuis is betrokken en doet onderzoek naar welke hulpverlening noodzakelijk en passend is. Onlangs is de omgang tussen de man en [minderjarige01] hersteld. Hoewel de vrouw het goed vindt dat [minderjarige01] weer bij de man verblijft en dat zij omgang met elkaar hebben, wil de vrouw graag tijdens het omgangsweekend een terugkoppeling en bevestiging van de man ontvangen dat het goed gaat met [minderjarige01] en dat de man de zorg voor haar aankan. De man beschikt namelijk niet over een netwerk om op terug te vallen.
De vrouw is voornemens om met [minderjarige01] naar [plaats01] te verhuizen en bij haar huidige partner in te trekken. Aangezien de gesprekken tussen partijen over het herstellen van de omgang tussen de man en [minderjarige01] in de afgelopen maanden moeizaam verliepen, heeft de vrouw niet ook de voorgenomen verhuizing bij de man ter sprake gebracht. De vrouw erkent, ondanks dat zij met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige01] is belast, dat zij de man hierbij had moeten betrekken. Echter, nu [minderjarige01] na de zomervakantie zal starten in groep 3 van de basisschool vindt de vrouw het belangrijk om voor de start van het nieuwe schooljaar duidelijkheid te hebben over de verhuizing en daarmee over de vraag naar welke school [minderjarige01] zal gaan. Voorkomen moet worden dat [minderjarige01] halverwege het schooljaar alsnog naar een andere school zal moeten overstappen. De vrouw stelt daarnaast dat de verhuizing noodzakelijk is omdat zij momenteel samen met [minderjarige01] bij haar ouders inwoont en dat die situatie onhoudbaar is geworden. In de huidige woningmarkt en gezien haar financiële situatie, is het de vrouw niet gelukt om een passende huurwoning in [plaats02] en omstreken te vinden. De verhuizing is ook goed doordacht en voorbereid. Een tweewekelijkse weekendregeling, op basis waarvan de man en [minderjarige01] tot drie maanden geleden omgang met elkaar hadden, kan ook vanuit [plaats01] plaatsvinden. Daarbij is de vrouw bereid om [minderjarige01] in het kader van die omgangsregeling blijvend te halen en te brengen, om de man zodoende te compenseren voor de voor hem nadelige gevolgen van de verhuizing.
4.3
Namens en door de Raad is, samengevat, aangevoerd dat de man geen bezwaar lijkt te hebben tegen de verhuizing op zichzelf, maar dat hij vooral een betrokken vader van [minderjarige01] wil kunnen zijn. Het is dan ook een taak voor de hulpverlening om in te zetten op het vergroten van de betrokkenheid en de vaderrol van de man. Over de voorgenomen verhuizing van de vrouw en [minderjarige01] naar [plaats01] heeft de Raad aangegeven dat een schoolwisseling in groep 3 dan wel groep 4 van de basisschool niet optimaal, maar ook niet onoverkomelijk is. Ook zou de verzochte omgangsregeling met het oog op de reisafstand haalbaar moeten zijn.

5.De beoordeling

Vervangende toestemming verhuizing
5.1
De rechtbank ziet aanleiding om zich eerst uit te laten over het verzoek van de vrouw ter verkrijging van vervangende toestemming om met [minderjarige01] te verhuizen. Gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
5.2
Aangezien de vrouw met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige01] is belast, is zij in beginsel zelfstandig bevoegd om (gezags)zaken over [minderjarige01] te regelen en (gezags)beslissingen over haar te nemen. Het bepalen van de woonplaats van [minderjarige01] is zo’n gezagsbeslissing. Uit artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de ouder die met het gezag is belast, gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen.
5.3
Daarnaast volgt uit richtinggevende jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513) dat bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting om omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Het weigeren van vervangende toestemming om met een kind te verhuizen kan een passende maatregel zijn.
5.4
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de vrouw de man niet heeft betrokken bij de beslissing om met [minderjarige01] te verhuizen van [plaats03] naar [plaats01] en dat zij de man hierover niet heeft geraadpleegd, terwijl dat op basis van het bepaalde in artikel 1:377b BW wel had gemoeten. De man kent de huidige partner van de vrouw niet, terwijl de vrouw voornemens is om samen met [minderjarige01] bij hem in te trekken. Ook weet de man niet op welk adres en in welke omgeving [minderjarige01] zal komen te wonen bij een verhuizing naar [plaats01] en bij welke school [minderjarige01] na de zomervakantie zal starten. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de beslissing over de verhuiskwestie aan te houden voor een korte duur, om de vrouw in de gelegenheid te stellen om de man hier alsnog in mee te nemen en hem kennis te laten maken met haar huidige partner, de nieuwe woonomgeving en de nieuwe school die zij op het oog heeft. De rechtbank betrekt hierbij dat de man heeft aangegeven dat hij op zichzelf geen bezwaren heeft tegen een verhuizing, maar dat hij bovenal een betrokken vader wil zijn. De rechtbank ziet dit dan ook als een kans voor partijen om alsnog te komen tot een gezamenlijk gedragen beslissing over de woonplaats van [minderjarige01] . Daarbij komt dat een door beide ouders gedragen beslissing in beginsel het meest in het belang van een kind te achten is. Het is aan de vrouw om op heel korte termijn het initiatief te nemen en de man uit te nodigen voor een kennismaking met haar huidige partner in [plaats01] , waarbij de man in de gelegenheid wordt gesteld om te bekijken wat een verhuizing voor [minderjarige01] zou betekenen.
5.5
Met het oog op de datum waarop het nieuwe schooljaar zal starten (maandag 28 augustus 2023) en het belang dat [minderjarige01] voor die datum duidelijkheid ervaart over haar woonplaats en school, zal de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vrouw ter verkrijging van vervangende toestemming om met [minderjarige01] te verhuizen pro forma aanhouden tot
dinsdag 15 augustus 2023. De rechtbank verzoekt aan de advocaten van partijen om haar uiterlijk op die datum, of zoveel eerder als mogelijk is, onder gelijktijdige verstrekking van de informatie aan de andere advocaat en de Raad, schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken en ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Heeft de man kennisgemaakt met de nieuwe partner van de vrouw?
  • Heeft de man zich een goed beeld gevormd over de woning en omgeving waar [minderjarige01] na de eventuele verhuizing zal komen te wonen en van de school waar zij naartoe zal gaan?
  • Of en zo ja, welke regeling en afspraken hebben partijen gemaakt over de omgang tussen de man en [minderjarige01] en het halen/brengen, met het oog op het bewerkstelligen van structureel, stabiel en positief contact tussen de man en [minderjarige01] en wat is de haalbaarheid daarvan?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
Aan (de advocaten van) partijen wordt daarnaast verzocht om in voormeld schriftelijk verslag hun standpunt kenbaar te maken over de voorliggende verzoeken en het verdere procesverloop van deze zaak.
Wijziging ouderlijk gezag; verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling is namens en door beide partijen aangevoerd dat de onderlinge (ouder)communicatie verbetering behoeft en dat zij bereid zijn om daartoe een zorgtraject te doorlopen in het kader van het UHA. De rechtbank onderschrijft de noodzaak dat partijen, in het belang van [minderjarige01] , alvorens zij eventueel samen met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] worden belast, zullen werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie tussen partijen. De rechtbank zal hen daarom, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, verwijzen naar zorg in het kader van het UHA. Uitgaande van het woonplaatsbeginsel, zoals neergelegd in de Jeugdwet, dienen partijen te worden verwezen naar het zorgloket van de zorgregio van de woonplaatsgemeente van het minderjarige kind van partijen, in dit geval [minderjarige01] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zal de beslissing over de verhuiskwestie worden aangehouden tot hierna te noemen pro forma datum. Gezien het voornemen van de vrouw om met [minderjarige01] van [plaats03] naar [plaats01] te verhuizen en daarmee naar een andere zorgregio, zal de rechtbank ook de beslissing op het verzoek tot wijziging gezag aanhouden tot hierna te noemen pro forma datum. Pas nadat de rechtbank zal hebben beslist over het verzoek van de vrouw ter verkrijging van vervangende toestemming voor verhuizing van [minderjarige01] , zal de rechtbank partijen verwijzen naar het desbetreffende zorgloket.
Vaststelling omgangsregeling
5.7
Omdat de vrouw vooralsnog met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige01] is belast, kwalificeert de rechtbank het (mondeling gewijzigde) verzoek van de man om een contactregeling tussen hem en [minderjarige01] vast te stellen als een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige01] op basis van artikel 1:377a BW.
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat zij zich zullen wenden tot mevrouw [naam01] voor het doorlopen van een mediationtraject gericht op het vaststellen van een definitieve omgangsregeling tussen de man en [minderjarige01] , waaronder begrepen de verdeling van de vakanties en feestdagen. In afwachting daarvan zal de rechtbank het (mondeling gewijzigde) verzoek van de man om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige01] vast te stellen eveneens aanhouden tot hierna te noemen pro forma datum, met dien verstande dat die pro forma datum, indien nodig gelet op de korte termijn, kan worden verlengd.
5.9
De rechtbank overweegt dat de omgang tussen de man en [minderjarige01] onlangs weer is hersteld. Op de verjaardag van [minderjarige01] is de man bij haar op bezoek geweest en afgelopen weekend heeft [minderjarige01] bij de man overnacht. Beide partijen hebben aangegeven dat die omgangsmomenten positief zijn verlopen. De rechtbank hoopt dan ook dat deze positieve ontwikkelingen zullen worden voortgezet.
Voorlopige omgangsregeling
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige01] overeengekomen, te weten totdat de rechtbank definitief zal hebben beslist, op basis waarvan [minderjarige01] en de man, met ingang van het eerstvolgende weekend na afloop van de mondelinge behandeling,
eenmaal per veertien dagengerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar:
  • tijdens het eerste weekend: van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.30 uur;
  • tijdens de daaropvolgende weekenden: van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.30 uur,
waarbij de vrouw in het kader van die regeling zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige01] . De rechtbank zal deze regeling dienovereenkomstig op onderstaande wijze vaststellen. De rechtbank benadrukt hierbij dat voormelde voorlopige omgangsregeling een minimumregeling betreft. Partijen kunnen die omgangsregeling dus uitbreiden, al dan niet onder begeleiding van mevrouw [naam01] .
5.11
De rechtbank zal die beslissing, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige01] hierover duidelijkheid ervaart, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals - althans ten aanzien van de definitieve omgangsregeling - is verzocht door de man. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man en de [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2017 te [geboorteplaats01]
voorlopig, te weten totdat de rechtbank definitief zal hebben beslist, eenmaal per veertien dagen gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar:
  • tijdens het eerste weekend: van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.30 uur;
  • tijdens de daaropvolgende weekenden: van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.30 uur,
zulks met ingang van zaterdag 29 juli 2023, zijnde het eerstvolgende weekend na afloop van de mondelinge behandeling, waarbij de vrouw in het kader van die regeling zorgdraagt voor het halen en brengen van [minderjarige01] , met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.10 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing op de verzoeken aan tot
dinsdag 15 augustus 2023 PRO FORMA, in afwachting van het schriftelijk verslag van beide advocaten, zoals hiervoor is overwogen, en hun standpunt over het verdere procesverloop van deze zaak;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2023 door mr. De Graaf, voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Toekoen, allen kinderrechters, bijgestaan door
mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.