ECLI:NL:RBZWB:2023:5499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
02/032632-23; 02/100810-23 (ttzgev); 02/045371-21 (tul); 02/174692-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot zware mishandeling, mishandeling meermalen gepleegd en diefstal met vrijspraak voor diefstal en mishandeling, opleggen ISD-maatregel voor duur van twee jaar

Op 4 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte op basis van de bewijsvoering schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer01] en de diefstal van vaatwastabletten bij de Jumbo Supermarkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 11 oktober 2022 met een volle glazen fles tegen het hoofd van [slachtoffer01] heeft geslagen, wat leidde tot een hersenschudding en andere verwondingen. De verdachte werd echter vrijgesproken van de diefstal van deodoranten bij de Albert Heijn, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer02] op 10 januari 2023 en van mishandeling van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] op 26 januari 2023. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling van [slachtoffer02] wegens gebrek aan bewijs, maar achtte de mishandeling van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] bewezen. De verdachte had erkend hen te hebben geslagen met een kettingslot.

De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, omdat hij als een veelpleger werd beschouwd en eerdere interventies niet effectief waren gebleken. De rechtbank oordeelde dat de maatregel noodzakelijk was om de samenleving te beschermen tegen de verdachte en om hem te helpen bij zijn gedragsverandering. De benadeelde partijen, [slachtoffer01] en [slachtoffer02], dienden schadevergoedingsvorderingen in, waarbij de rechtbank de vordering van [slachtoffer01] toewijsde, maar de vordering van [slachtoffer02] niet-ontvankelijk verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/032632-23; 02/100810-23 (ttzgev); 02/045371-21 (tul); 02/174692-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 4 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedag01] 1982 te [geboorteplaats01]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juli 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken met parketnummers 02/032632-23 en 02/100810-23 gevoegd. Ook zijn ter zitting de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovenvermelde parketnummers behandeld. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer01] en [slachtoffer02] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/032632-23
op 11 oktober 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar te mishandelen, dan wel heeft mishandeld (feit 1) en zich op 11 oktober 2022 en 14 december 2022 schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit een supermarkt (feiten 2 en 3);
02/100810-23
op 10 januari 2023 [slachtoffer02] heeft mishandeld (feit 1) en op 26 januari 2023 [slachtoffer03] en [slachtoffer04] heeft mishandeld (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/032632-23
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 11 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer01] en aan de diefstal van de vaatwastabletten. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder drie ten laste gelegde feit, omdat dit feit op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de onduidelijkheden in het dossier.
02/100810-23
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 26 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer02] , gelet op onder meer de gedetailleerde verklaring van aangever, de verklaring van verdachte dat hij aangever kent en die dag daar zou zijn geweest in combinatie met de foto van het blauwe oog en stukken over het bezoek aan de huisarts die bij de vordering van de benadeelde partij zijn gevoegd. Ook acht zij de mishandelingen op 26 januari 2023 wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangiftes die op relevante punten overeenkomen en het door de verbalisant ter plaatse waargenomen letsel bij aangevers. De verklaring van verdachte over de gebeurtenissen is volgens de officier van justitie minder aannemelijk. Er is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Bovendien had verdachte in dat geval kunnen weglopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/032632-23
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen op grond van de onduidelijke bewijsmiddelen in het dossier en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken.
02/100810-23
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 1 en 2. Ten aanzien van feit 1 kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen wegens gebrek aan wettig bewijs, nu het dossier enkel de aangifte van aangever bevat. Ten aanzien van feit 2 is door verdachte verklaard dat hij zich heeft moeten verdedigen en dit vormt een plausibele verklaring. Om die reden en in combinatie met de omstandigheid dat aangevers niet eenduidig hebben verklaard over hetgeen zou zijn voorgevallen, dient getwijfeld te worden aan de juistheid van de aangiftes van aangevers.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/032632-23
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij op 11 oktober 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar te mishandelen, dan wel heeft mishandeld.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vastgesteld dat verdachte met de door hem gepleegde gedragingen het opzet had om, al dan niet in voorwaardelijke vorm, [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte met een volle en zware fles tegen/op het hoofd van [slachtoffer01] heeft geslagen. De rechtbank stelt bovendien vast dat met kracht is geslagen, nu de fles kapot is gegaan en er scherven glas rondom aangever op de grond lagen. Aangever heeft hierdoor onder meer schaafwonden op zijn achterhoofd en een hersenschudding opgelopen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarvoor is onder meer van belang de kracht waarmee is geslagen, het voorwerp waarmee is geslagen en de plaats(en) waar het slachtoffer is geraakt. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam. Wanneer er met een hard of zwaar voorwerp met kracht op het hoofd wordt geslagen, kan dit leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Dat geldt te meer indien, zoals in dit geval, met een glazen fles wordt geslagen, waarbij ook nog verwondingen door kapotgeslagen glas kunnen ontstaan. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Door met kracht met een volle glazen fles tegen/op het hoofd van aangever te slaan heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer01] dergelijk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, zoals primair is ten laste gelegd.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 11 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van vaatwastabletten bij de Jumbo Supermarkt.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 14 december 2022 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van zes deodoranten bij de Albert Heijn Supermarkt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit feit op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zo bestaat onduidelijkheid over de pleegplaats en is onduidelijk of verdachte specifiek op of omstreeks 14 december 2022 deodoranten heeft weggenomen. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
02/100810-23
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 10 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer02] .
Aangever [slachtoffer02] heeft hierover verklaard dat hij door verdachte is getrapt in zijn rug en tweemaal is geslagen met de vuist tegen zijn hoofd. Hiertoe is door aangever een ongedateerde foto overgelegd waarop een blauw oog bij hem te zien is. Daarnaast bevat de vordering tot schadevergoeding een verslag van de huisarts van 10 januari 2023, waaruit blijkt dat aangever aan de onderzijde van zijn linkeroog een blauw oog had, pijn aan de onderrug ondervond en aan hem de pijnmedicatie Tramadol is meegegeven.
Nu het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt en verdachte ontkent dat hij op 10 januari 2023 bij aangever is geweest en dat hij hem heeft mishandeld is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer02] . Zij spreekt verdachte van dit feit vrij.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 26 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] . Hierover staat niet staat ter discussie dat verdachte en aangevers [slachtoffer03] en [slachtoffer04] op 26 januari 2023 op het Brabantplein in Breda waren. Verdachte heeft erkend dat hij tegen hen geweldshandelingen heeft gepleegd, bestaande uit het met het kettingslot slaan tegen het lichaam van [slachtoffer03] en het onderuit schoppen van [slachtoffer04] .
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
Over de vraag wie is begonnen met het plegen van geweld en de vraag of zowel [slachtoffer03] als [slachtoffer04] door verdachte is geslagen met het kettingslot tegen het hoofd en/of lichaam staan de verklaringen van aangevers enerzijds en de verklaring van verdachte anderzijds tegenover elkaar.
De verklaringen van aangevers komen erop neer dat verdachte hen aansprak en begon te slaan met het kettingslot. De verklaring van verdachte komt er in grote lijnen op neer dat hij boos was op [slachtoffer03] , omdat er nog waardevolle spullen van verdachte bij [slachtoffer03] thuis liggen en verdachte deze nog niet heeft teruggekregen. Hierover heeft verdachte [slachtoffer03] op de bewuste dag aangesproken. Verdachte zou vervolgens door [slachtoffer03] en [slachtoffer04] zijn aangevallen en mishandeld, waarop verdachte zichzelf heeft verdedigd door [slachtoffer03] te slaan met het kettingslot en [slachtoffer04] onderuit te schoppen.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangevers als geloofwaardig en dus betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Zij leidt uit de verklaringen van beide aangevers af dat verdachte op hen is afgelopen en boos was en [slachtoffer03] begon te slaan met het kettingslot, waarbij hij werd geraakt op zijn hoofd en lichaam. Beide aangevers verklaren niet over geweld dat door (een van) hen tegen verdachte zou zijn gebruikt. Bovendien verklaren beide aangevers in hun aangifte en ook al onmiddellijk ter plaatse dat verdachte vervolgens [slachtoffer04] met het kettingslot heeft geslagen, toen [slachtoffer04] [slachtoffer03] wilde beschermen. [slachtoffer04] heeft daarover zelf verklaard dat hij daarbij op zijn hoofd is geraakt. Dit wordt ondersteund door de waarneming van de ter plaatse gekomen [verbalisant01] , die zag het gezicht en de handen van [slachtoffer04] onder het bloed zaten en bij [slachtoffer03] ook een straal bloed over zijn gezicht liep. Het letsel van [slachtoffer04] past bij het slaan met een kettingslot tegen het hoofd en niet bij hetgeen door verdachte is verklaard, namelijk dat hij die [slachtoffer04] enkel onderuit geschopt zou hebben.
De rechtbank ziet anders dan de verdediging dan ook geen reden om de twijfelen aan de inhoud van de aangiftes en ziet ook niet dat deze zodanig van elkaar verschillen dat deze als niet betrouwbaar zouden moeten worden aangemerkt. Zij is dan ook van oordeel dat de verklaringen van aangevers als geloofwaardig en betrouwbaar moeten worden aangemerkt en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Voor de verklaring van verdachte dat sprake was van zelfverdediging biedt het dossier geen enkele ondersteuning. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij door het handelen van aangevers letsel heeft opgelopen, maar ook deze verklaring van verdachte wordt niet ondersteund door het dossier.
Uit het voorgaande volgt tevens dat, voorzover er een beroep op noodweer is gedaan door de verdediging, dit op grond van het voorgaande eveneens wordt verworpen, omdat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] door hen met kracht met het kettingslot te slaan tegen het hoofd en het lichaam en door die [slachtoffer04] te schoppen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/032632-23
1
op 11 oktober 2022 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht een volle fles tegen/op het hoofd van die [slachtoffer01] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 11 oktober 2022 te Breda vaatwastabletten, die geheel aan Jumbo Supermarkten B.v. toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
02/100810-23
2
op 26 januari 2023 te Breda [slachtoffer03] en [slachtoffer04] heeft mishandeld door die [slachtoffer03] en [slachtoffer04] voornoemd met kracht tegen het hoofd en het lichaam met een kettingslot te slaan en die [slachtoffer04] te schoppen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Verdachte voldoet aan de formele vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sr). De maatregel is ook wenselijk en noodzakelijk, voor zowel verdachte als voor de samenleving. Gelet op het opgestelde reclasseringsrapport hebben eerdere interventies geen invloed gehad op het gedrag van verdachte en hebben ze niet geleid tot een stabiele levenssituatie. Met de maatregel kan aan de problematiek van verdachte worden gewerkt en het risico op recidive beperkt worden. Ook wordt de samenleving twee jaar lang beschermd tegen recidive van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat op grond van de justitiële documentatie van 17 juli 2023 niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de formele vereisten van artikel 38m Sr. Indien de rechtbank van oordeel is dat daaraan wel is voldaan, wordt subsidiair verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van het voorarrest en daarnaast de ISD-maatregel geheel voorwaardelijk op te leggen. Op deze manier heeft verdachte een stevige stok achter de deur om niet opnieuw strafbare feiten te plegen, waardoor de maatschappij indirect wordt beschermd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 11 oktober 2022 schuldig gemaakt aan diefstal in de supermarkt en heeft vervolgens toen hij werd tegengehouden door de beveiliger [slachtoffer01] geprobeerd hem zwaar te mishandelen, door met een glazen fles op zijn hoofd te slaan. Hierdoor heeft [slachtoffer01] schaafwonden op zijn achterhoofd en een hersenschudding opgelopen. Als gevolg hiervan heeft hij een week niet kunnen werken. Ongeveer een half jaar later heeft hij nog steeds last van hoofdpijn en concentratieproblemen, waardoor hij ook vertraging heeft opgelopen met zijn opleiding. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer01] . Ook heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op zijn psychische integriteit. Zo volgt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding dat [slachtoffer01] last heeft gehad van woede-uitbarstingen, veroorzaakt door de gedachte dat het handelen van verdachte ook anders had kunnen aflopen voor hem.
Ook de diefstal betreft een vervelend feit dat de samenleving als geheel, en de supermarkt die slachtoffer wordt van het gedrag van het verdachte in bijzonder, overlast en schade oplevert. Daarnaast heeft verdachte op 26 januari 2023 [slachtoffer03] en [slachtoffer04] , twee bekenden van hem, zonder aanleiding mishandeld met een kettingslot. Hierdoor hebben zij letsel opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte dan ook ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangevers. Verdachte heeft hier geen enkele vorm van verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen genomen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het toepassen van geweld in een supermarkt en op een openbaar plein heeft bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 11 mei 2023 dat over verdachte is opgesteld. Hierin komt naar voren dat verdachte is geprioriteerd als een zeer actieve veelpleger. Er is sprake van een delictpatroon dat zich kenmerkt door vermogens- en geweldsdelicten, in combinatie met middelengebruik. Dit delictpatroon in combinatie met het aanwezig zijn van problemen op nagenoeg alle leefgebieden en de hulp mijdende houding van verdachte, maakt dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. De kans op onttrekking aan de voorwaarden wordt eveneens ingeschat als hoog. Zowel het reclasseringstoezicht als andere begeleiding en hulpverlening (door Mozaïek en Sociaal Maatschappelijk Opvang) is niet uitvoerbaar gebleken. Recente intensieve inzet van de reclassering en hulpverleningsinstanties, heeft tot op heden dan ook niet geleid tot gedragsverandering ofwel het voorkomen van recidive. Een voorwaardelijke ISD-maatregel is overwogen, maar gelet op de houding van verdachte, het structureel niet nakomen van afspraken en het ontbreken van enige motivatie, acht de reclassering dit niet haalbaar noch uitvoerbaar. Gedragsverandering is enkel haalbaar wanneer dit in een drang- en dwangkader plaatsvindt. Gelet hierop adviseert de reclassering oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, omdat het ISD-traject hierin kan voorzien.
Ter zitting heeft [deskundige01] het reclasseringsadvies bevestigd en daar aan toegevoegd dat ze het zorgelijk acht dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat wanneer er negatieve dingen in zijn leven gebeuren dit leidt tot delictgedrag. Zij is van mening dat hier goed naar gekeken moet worden.
ISD-maatregel?
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet een aantal eisen. Zo vereist artikel 38m, eerste lid, Sr dat het door verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (sub 1), dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan (sub 2). Daarnaast moet de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen (sub 3). Verder volgt uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers voor een zeer actieve veelpleger (hierna: de Richtlijn) dat tevens moet zijn voldaan aan de eis dat over een periode van vijf jaren processen-verbaal zijn opgemaakt tegen verdachte voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in onderhavige zaak wordt voldaan aan deze vereisten.
De feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 17 juli 2023 volgt dat verdachte de afgelopen vijf jaren vele malen is veroordeeld. Niet alle veroordelingen kunnen worden meegenomen, omdat een geldboete is opgelegd of omdat niet zonder meer blijkt dat de gehele (voorwaardelijk) opgelegde straf ten uitvoer is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat de veroordelingen door de politierechter van 15 november 2019, 26 november 2020 en 10 november 2022 worden meegenomen. Deze laatste veroordeling telt mee, omdat feit 2 van parketnummer 02/100810-23 gepleegd is na deze veroordeling en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf reeds ten uit voer was gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte veelvuldig recidiveert en de kans op verdere recidive als hoog wordt ingeschat. De vraag is of er – anders dan de ISD-maatregel – nog mogelijkheden zijn om gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen om zo de recidive te beperken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat eerdere (voorwaardelijke) gevangenisstraffen, taakstraffen, reclasseringstoezichten en hulpverlenings- en begeleidingstrajecten niet tot dat resultaat hebben geleid. Verdachte heeft meerdere kansen gehad, maar heeft deze niet benut. Verdachte kan ook niet aan rechtbank inzichtelijk maken op welke hij wijze hij thans – zoals hij zelf aangeeft – het tij denkt te kunnen keren. Dat is voor de rechtbank een teken dat het verdachte in vrijheid – in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel – niet zal lukken om tot gedragsverandering te komen. Duidelijk is geworden dat gelet op de hulp vermijdende houding van verdachte en het gebrek aan intrinsieke motivatie, een drang- en dwangkader noodzakelijk is.
Gelet hierop stelt de rechtbank op grond van het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte vast dat aan de wettelijke vereisten van artikel 38m, eerste lid, Sr wordt voldaan. Ook aan de vereisten van de Richtlijn is voldaan.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverende en overlast veroorzakende gedrag van verdachte dan door oplegging van de maatregel voor plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Zij acht de oplegging van die maatregel dan ook wenselijk en noodzakelijk. Gelet op de duur van de ISD-maatregel kan daarmee worden getracht te komen tot gedragsverandering van verdachte met als doel recidivevermindering.

7.De benadeelde partij

02/032632-23 – [slachtoffer01]
De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding ter hoogte van € 750,00 aan immateriële schade voor feit 1. De rechtbank is met partijen uitgegaan van de laatst ingediende vordering van 27 februari 2023, ingekomen bij het Informatiepunt Slachtoffers op 19 juli 2023, waarbij dit bedrag wordt gevorderd en waarin expliciet wordt vermeld dat (in tegenstelling tot de eerdere vordering) geen materiële schade wordt gevorderd.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 750,00 acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
02/100810-23 – [slachtoffer02]
De benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een schadevergoeding ter hoogte van
€ 1.398,00, waarvan € 648,00 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

02/045371-21
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van één week gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 20 april 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf reeds is gevorderd en ook is toegewezen.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
02/174692-21
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van veertien dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 24 februari 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf reeds is gevorderd en ook is toegewezen.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 45, 57, 63, 300, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/032632-23 onder 3 tenlastegelegde feit en van het onder parketnummer 02/100810-23 onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/032632-23
feit 1:poging tot zware mishandeling;
feit 2:diefstal;
02/100810-23
feit 2:mishandeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/174692-21;
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/045371-21;
Benadeelde partij [slachtoffer01] (02/032632-23)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]van
€ 750,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] (feit 1), € 750,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer02] (02/100810-23)
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer02] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M.J. Kruit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 augustus 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.