4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/032632-23
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij op 11 oktober 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer01] zwaar te mishandelen, dan wel heeft mishandeld.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vastgesteld dat verdachte met de door hem gepleegde gedragingen het opzet had om, al dan niet in voorwaardelijke vorm, [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte met een volle en zware fles tegen/op het hoofd van [slachtoffer01] heeft geslagen. De rechtbank stelt bovendien vast dat met kracht is geslagen, nu de fles kapot is gegaan en er scherven glas rondom aangever op de grond lagen. Aangever heeft hierdoor onder meer schaafwonden op zijn achterhoofd en een hersenschudding opgelopen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarvoor is onder meer van belang de kracht waarmee is geslagen, het voorwerp waarmee is geslagen en de plaats(en) waar het slachtoffer is geraakt. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam. Wanneer er met een hard of zwaar voorwerp met kracht op het hoofd wordt geslagen, kan dit leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Dat geldt te meer indien, zoals in dit geval, met een glazen fles wordt geslagen, waarbij ook nog verwondingen door kapotgeslagen glas kunnen ontstaan. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Door met kracht met een volle glazen fles tegen/op het hoofd van aangever te slaan heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer01] dergelijk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, zoals primair is ten laste gelegd.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 11 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van vaatwastabletten bij de Jumbo Supermarkt.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 14 december 2022 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van zes deodoranten bij de Albert Heijn Supermarkt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit feit op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zo bestaat onduidelijkheid over de pleegplaats en is onduidelijk of verdachte specifiek op of omstreeks 14 december 2022 deodoranten heeft weggenomen. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 10 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer02] .
Aangever [slachtoffer02] heeft hierover verklaard dat hij door verdachte is getrapt in zijn rug en tweemaal is geslagen met de vuist tegen zijn hoofd. Hiertoe is door aangever een ongedateerde foto overgelegd waarop een blauw oog bij hem te zien is. Daarnaast bevat de vordering tot schadevergoeding een verslag van de huisarts van 10 januari 2023, waaruit blijkt dat aangever aan de onderzijde van zijn linkeroog een blauw oog had, pijn aan de onderrug ondervond en aan hem de pijnmedicatie Tramadol is meegegeven.
Nu het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt en verdachte ontkent dat hij op 10 januari 2023 bij aangever is geweest en dat hij hem heeft mishandeld is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer02] . Zij spreekt verdachte van dit feit vrij.
Feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 26 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] . Hierover staat niet staat ter discussie dat verdachte en aangevers [slachtoffer03] en [slachtoffer04] op 26 januari 2023 op het Brabantplein in Breda waren. Verdachte heeft erkend dat hij tegen hen geweldshandelingen heeft gepleegd, bestaande uit het met het kettingslot slaan tegen het lichaam van [slachtoffer03] en het onderuit schoppen van [slachtoffer04] .
Betrouwbaarheid verklaringen aangevers
Over de vraag wie is begonnen met het plegen van geweld en de vraag of zowel [slachtoffer03] als [slachtoffer04] door verdachte is geslagen met het kettingslot tegen het hoofd en/of lichaam staan de verklaringen van aangevers enerzijds en de verklaring van verdachte anderzijds tegenover elkaar.
De verklaringen van aangevers komen erop neer dat verdachte hen aansprak en begon te slaan met het kettingslot. De verklaring van verdachte komt er in grote lijnen op neer dat hij boos was op [slachtoffer03] , omdat er nog waardevolle spullen van verdachte bij [slachtoffer03] thuis liggen en verdachte deze nog niet heeft teruggekregen. Hierover heeft verdachte [slachtoffer03] op de bewuste dag aangesproken. Verdachte zou vervolgens door [slachtoffer03] en [slachtoffer04] zijn aangevallen en mishandeld, waarop verdachte zichzelf heeft verdedigd door [slachtoffer03] te slaan met het kettingslot en [slachtoffer04] onderuit te schoppen.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangevers als geloofwaardig en dus betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Zij leidt uit de verklaringen van beide aangevers af dat verdachte op hen is afgelopen en boos was en [slachtoffer03] begon te slaan met het kettingslot, waarbij hij werd geraakt op zijn hoofd en lichaam. Beide aangevers verklaren niet over geweld dat door (een van) hen tegen verdachte zou zijn gebruikt. Bovendien verklaren beide aangevers in hun aangifte en ook al onmiddellijk ter plaatse dat verdachte vervolgens [slachtoffer04] met het kettingslot heeft geslagen, toen [slachtoffer04] [slachtoffer03] wilde beschermen. [slachtoffer04] heeft daarover zelf verklaard dat hij daarbij op zijn hoofd is geraakt. Dit wordt ondersteund door de waarneming van de ter plaatse gekomen [verbalisant01] , die zag het gezicht en de handen van [slachtoffer04] onder het bloed zaten en bij [slachtoffer03] ook een straal bloed over zijn gezicht liep. Het letsel van [slachtoffer04] past bij het slaan met een kettingslot tegen het hoofd en niet bij hetgeen door verdachte is verklaard, namelijk dat hij die [slachtoffer04] enkel onderuit geschopt zou hebben.
De rechtbank ziet anders dan de verdediging dan ook geen reden om de twijfelen aan de inhoud van de aangiftes en ziet ook niet dat deze zodanig van elkaar verschillen dat deze als niet betrouwbaar zouden moeten worden aangemerkt. Zij is dan ook van oordeel dat de verklaringen van aangevers als geloofwaardig en betrouwbaar moeten worden aangemerkt en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Voor de verklaring van verdachte dat sprake was van zelfverdediging biedt het dossier geen enkele ondersteuning. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij door het handelen van aangevers letsel heeft opgelopen, maar ook deze verklaring van verdachte wordt niet ondersteund door het dossier.
Uit het voorgaande volgt tevens dat, voorzover er een beroep op noodweer is gedaan door de verdediging, dit op grond van het voorgaande eveneens wordt verworpen, omdat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Conclusie
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer03] en [slachtoffer04] door hen met kracht met het kettingslot te slaan tegen het hoofd en het lichaam en door die [slachtoffer04] te schoppen.