ECLI:NL:RBZWB:2023:5504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
20/10361
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting 2019 en de beschikbaarheid van de woning voor eigen gebruik

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, die op 23 november 2020 een aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2019 heeft opgelegd. De belanghebbende, eigenaar van een gemeubileerde woning in [plaats 2], heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente en heeft een verhuurovereenkomst gesloten met [BV] voor de woning. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende beroep instelde.

De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 behandeld, waarbij belanghebbende niet ter zitting aanwezig kon zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning in 2019 voor 21 dagen door belanghebbende zelf is gebruikt, terwijl deze 84 dagen verhuurd was en 260 dagen niet verhuurd. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht is opgelegd, waarbij zij de argumenten van belanghebbende en de relevante wetgeving in overweging neemt.

De rechtbank concludeert dat de aanslag forensenbelasting 2019 terecht is opgelegd, omdat de woning meer dan 90 dagen voor belanghebbende of zijn gezin beschikbaar was, ondanks dat hij slechts 21 dagen gebruik heeft gemaakt van de woning. De rechtbank oordeelt dat het feitelijk gebruik niet maatgevend is en dat de aanslag dus rechtmatig is. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma en openbaar gemaakt op 3 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/10361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 november 2020.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd (de aanslag). De aanslag heeft betrekking op het object [adres] in [plaats 2] .
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft bij aanvang van de zitting telefonisch contact met de rechtbank opgenomen en medegedeeld dat hij niet tijdig ter zitting aanwezig kan zijn. De rechtbank heeft besloten de zitting toch door te laten gaan.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de gemeubileerde woning [adres] in [plaats 2] . Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Schouwen-Duiveland.
2.1.
Belanghebbende heeft met de organisatie [BV] , gevestigd in [plaats 3] (hierna: [BV] ), op 10 maart 2018 een verhuurovereenkomst gesloten. In de overeenkomst staan drie opties vermeld, te weten (i) maximaal 89 dagen toegestaan voor eigen gebruik, (ii) volledig beschikbaar voor de verhuur en (iii) onbeperkt eigen gebruik mogelijk. Belanghebbende heeft bij het sluiten van de overeenkomst voor optie (ii) gekozen (exclusiviteitscontract).
In de verhuurovereenkomst is vermeld dat [BV] de woning in de verhuur mag aanbieden tegen de Algemene voorwaarden zoals die zijn opgesteld door [BV] .
2.2.
Belanghebbende heeft ook de algemene voorwaarden van [BV] overgelegd, waarin in artikel 4, genaamd “rechten van de eigenaar”, het volgende is opgenomen:
“1. Indien de eigenaar zelf gebruik wil maken van de accommodatie dan is dit onbeperkt mogelijk, zulks op voorwaarde dat de accommodatie minimaal tien (10) weken per kalenderjaar aan [BV] ter beschikking staat en door haar ter verhuur kan worden aangeboden. Gedurende de periode juli & augustus kan de eigenaar de accommodatie maximaal vier (4) weken voor eigen gebruik reserveren. Indien de eigenaar meer dan vier (4) weken wil reserveren in de periode juli & augustus, is de eigenaar commissie verschuldigd over de dan geldende huurprijs aan [BV] .
2. Indien de eigenaar kiest voor een exclusiviteitcontract waarbij maximaal 89 dagen toegestaan voor eigen gebruik of een exclusiviteitcontract volledig voor verhuur, komt Artikel 4.1 te vervallen. Voor een exclusiviteitscontract waarbij volledig beschikbaar voor de verhuur geldt ten alle tijden dat de accommodatie nooit meer dan 89 nachten mag worden gebruikt."
2.3.
De woning werd in 2019 voor 21 dagen door belanghebbende zelf gebruikt. De woning is 84 dagen verhuurd geweest aan derden en 260 dagen niet verhuurd geweest.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag forensenbelasting 2019 terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan – voor zover hier van belang – een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan negentig dagen van het jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft wordt op grond van het derde lid naar de omstandigheden beoordeeld.
3.3.
Belanghebbende voert aan dat de woning volledig beschikbaar is voor verhuur op basis van het exclusiviteitscontract dat hij heeft gesloten. De woning staat daarom niet meer dan 90 dagen aan hem ter beschikking zodat de aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak moet voor het begrip ‘beschikbaar houden’ het volgende worden aangenomen. Indien een gemeubileerde woning is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, wordt die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten. [1]
3.5.
Dit betekent dat de een woning in beginsel beschikbaar is voor de eigenaar en zijn gezin op de dagen dat de woning niet is verhuurd aan derden, ook al maakt de eigenaar en zijn gezin op die dagen geen gebruik van de woning.
3.6.
Voor de bepaling van wat belanghebbende en [BV] zijn overeengekomen, is niet alleen van belang wat in de schriftelijke overeenkomst staat, maar ook de uitvoering die zij daaraan hebben gegeven. Hier is aan de orde dat op schrift staat dat de woning volledig beschikbaar is voor de verhuur. Naar normaal spraakgebruik zou dat betekenen dat de woning niet beschikbaar is voor eigen gebruik door belanghebbende. Artikel 4.2 van de algemene voorwaarden duidt daar ook op; dat artikel 4.1 met de daarin vermelde beperking van het eigen gebruik ‘komt te vervallen’ is logisch indien er sowieso geen sprake is van eigen gebruik. De tekst van de overeenkomst op het punt van de volledige beschikbaarheid voor verhuur wordt echter niet nageleefd. Belanghebbende gebruikte de woning in 2019 immers wél voor eigen gebruik. Hij heeft dus wel de woning mede voor eigen gebruik ter beschikking gehad.
3.7.
Vaststaat dat de woning in 2019 voor 84 dagen feitelijk verhuurd is geweest. Dit betekent dat de woning meer dan 90 dagen voor belanghebbende of zijn gezin beschikbaar werd gehouden en dat het belastbaar feit zich heeft voorgedaan. Dat belanghebbende maar 21 dagen feitelijk van de woning gebruik heeft gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Het feitelijk gebruik is immers niet maatgevend.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag forensenbelasting 2019 terecht opgelegd. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 3 augustus 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657 en Hoge Raad 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972