ECLI:NL:RBZWB:2023:5520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3181 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op grond van de Opiumwet

Op 7 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Halderberge. De verzoeker, eigenaar van een bedrijfspand, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester tot sluiting van zijn bedrijfspand op grond van de Opiumwet. Het oorspronkelijke besluit tot sluiting was genomen op 12 mei 2023, met een ingangsdatum van 19 mei 2023. Dit besluit werd later gewijzigd, waardoor de sluiting op 26 mei 2023 inging en zou duren tot 25 november 2023. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat de sluiting ernstige gevolgen had voor zijn bedrijfsvoering en persoonlijke situatie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hoewel de verzoeker zijn leeftijd en medische klachten aanhaalde als redenen voor de noodzaak van de kantoorruimte, was hij er niet in geslaagd om aan te tonen dat deze ruimte essentieel was voor zijn bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter merkte op dat de verzoeker kort voor de sluiting de gelegenheid had gekregen om zijn kantoorbenodigdheden te verhuizen, en dat er geen bewijs was dat de verzoeker in een financiële noodsituatie verkeerde door de sluiting van het pand.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Josten, in aanwezigheid van griffier M.H.A. de Graaf, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3181 OPIUMW VV

uitspraak van 7 juli 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. P.R. Botman,
en

de burgemeester van de gemeente Halderberge, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 mei 2023 van de burgemeester tot sluiting van verzoekers bedrijfspand aan de [straatnaam] 2 te [plaatsnaam] (het bedrijfspand) op grond van de Opiumwet, voor een periode van zes maanden met ingang van 19 mei 2023.
Bij besluit van 19 mei 2023 heeft de burgemeester het besluit van 12 mei 2023 gewijzigd in die zin dat de ingangsdatum van de sluiting is bepaald op 26 mei 2023 en de einddatum van de sluiting op 25 november 2023.
Verzoeker heeft na sluiting van het bedrijfspand naast zijn bezwaar de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoeker is eigenaar van het bedrijfspand aan de [straatnaam] 2 te [plaatsnaam] , en ook van naastgelegen bedrijfsruimten. Het bedrijfspand is gelegen op een bedrijventerrein en bestaat uit een bedrijfsruimte op de begane grond, die door verzoeker werd verhuurd, en een kantoorruimte op de eerste etage, die in gebruik was bij verzoeker. Beide ruimten zijn bereikbaar via één hal achter een voordeur. De toegangsdeuren naar de twee ruimten bevinden zich in de hal en zijn afzonderlijk af te sluiten.
Op 3 april 2023 heeft de politie in een kamer van de bedrijfsruimte op de begane grond een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 150 hennepplanten.
Op 26 mei 2023 is het bedrijfspand gesloten.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3. Verzoeker heeft de spoedeisendheid van zijn verzoek toegelicht met de stelling dat het gebruik van zijn kantoorruimte vereist is voor zijn bedrijfsvoering. Daarnaast is de kantoorruimte een plek om, mede gezien zijn leeftijd (81 jaar) en zijn medische klachten, tot rust te kunnen komen als hij van zijn woonadres in [woonplaats] naar de bedrijfslocatie is gereisd of voordat hij vanuit het ziekenhuis in Bergen op Zoom weer naar huis rijdt. Daarbij komt dat hij voor een offerteproces en uitvoering van werkzaamheden aan het naastgelegen pand wekelijks meerdere dagen op locatie aanwezig moet zijn. Tevens heeft de tijdelijke sluiting van het bedrijfspand tot gevolg dat zijn inkomenspositie verslechtert (vanwege derving van huurinkomsten) en dat hij op korte termijn geen financiering kan krijgen voor de aankoop van een woning in [plaatsnaam] . Dat hij zijn verzoek pas na sluiting van het bedrijfspand heeft ingediend, is gelegen in de omstandigheid dat hij geconfronteerd is met de ziekte en overlijden van zijn dochter.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker zijn standpunt dat sprake zou zijn van een spoedeisend belang onvoldoende heeft onderbouwd. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat specifiek de kantoorruimte op de eerste etage van het bedrijfspand noodzakelijk is voor zijn bedrijfsvoering dan wel voor het toezien op werkzaamheden aan naastgelegen panden. Dit geldt te meer nu verzoeker volgens de burgemeester kort voor de tijdelijke sluiting van het bedrijfspand de gelegenheid is geboden om zijn kantoorbenodigdheden te verhuizen. Dat verzoeker gezien zijn leeftijd en medische situatie behoefte kan hebben aan rust, acht de voorzieningenrechter invoelbaar. Verzoeker heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de kantoorruimte in het bedrijfspand de enige plek is die hem daartoe gelegenheid biedt.
Volgens vaste rechtspraak is een financieel belang op zichzelf evenmin reden om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele schade kan immers worden verhaald indien achteraf blijkt dat het besluit tot sluiting onrechtmatig is. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Verzoeker heeft gesteld dat hij huurinkomsten zal derven, maar hij heeft niet gesteld dat hij in een financiële noodsituatie dreigt te geraken ten gevolge van de sluiting. De voorzieningenrechter acht ook niet aannemelijk dat verzoeker in een financiële noodsituatie zal geraken omdat hij daarnaast nog huurinkomsten genereert uit de verhuur van andere bedrijfspanden. Dat het tijdelijk mislopen van de huurinkomsten van het bedrijfspand in de weg zou staan aan de door verzoeker gewenste aankoop van een andere woning heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
5. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van het voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste spoedeisend belang, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen. Gegeven dit oordeel is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 7 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.