2.6.2De rechtbank overweegt dat het verzoek ingevolge artikel 1:227 lid 3 BW alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan:
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder is dan het kind;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende tenminste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder of adoptiefouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar voor de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft.
De rechtbank zal het verzoek van de stiefvader de aan adoptie gestelde voorwaarden beoordelen.
Adoptie kennelijk in het belang van het kind
Op basis van de overgelegde stukken en de bevindingen van de bijzondere curator staat voor de rechtbank vast dat adoptie in het kennelijk belang van [belanghebbende01] is. [belanghebbende01] ervaart veel verdriet en boosheid omtrent haar biologische vader. Zij lijkt consistent te zijn in haar wens om juridisch gezien tot het gezin van moeder en stiefvader te behoren en daarmee ook de achternaam van haar stiefvader te mogen dragen. Daarbij ontbreekt een band tussen [belanghebbende01] en haar biologische vader, de heer [de biologische vader01] . In dit kader overweegt de rechtbank dat [belanghebbende01] wel wetenschap heeft van het bestaan van haar biologische vader, maar dat hij nooit betrokken is geweest in haar leven. Uit zowel het verzoekschrift als het verslag van de bijzondere curator volgt dat [belanghebbende01] niet de vader maar haar stiefvader als vader ziet.
Daarbij komt dat [belanghebbende01] als gevolg van haar verstandelijke beperking levenslang afhankelijk zal zijn van de hulp van haar moeder en stiefvader. De moeder is op dit moment de bewindvoerder en mentor voor [belanghebbende01] . Omdat er thans geen juridische band bestaat, is het voor de stiefvader niet mogelijk om het bewind en mentorschap ten aanzien van [belanghebbende01] over te nemen op het moment dat de moeder komt te overlijden. [belanghebbende01] is voor een zodanig verzoek afhankelijk van haar biologische vader, die thans geen enkele rol in haar leven heeft en ook niet voornemens is om in de toekomst die rol alsnog op zich te nemen. Juist voor [belanghebbende01] , die altijd afhankelijk zal zijn van de moeder en de stiefvader, is het van essentieel belang dat zij altijd kan rekenen op het voor haar zo vertrouwde sociale vangnet en dat dit niet door omstandigheden doorbroken kan worden
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de adoptie door de stiefvader kennelijk in het belang van [belanghebbende01] kan worden geacht.
Niets meer van ouder in hoedanigheid ouder te verwachten
Op grond van de verklaringen van de vader, gevoegd bij het verzoekschrift en in zijn emailbericht gericht aan de rechtbank, concludeert de rechtbank dat [belanghebbende01] op het moment van het indienen van het verzoek en voor de toekomst niets meer van haar biologische vader te verwachten heeft in de hoedanigheid van ouder. De vader en de moeder zijn al ruim 28 jaar uit elkaar en sindsdien is er geen contact meer tussen [belanghebbende01] en haar vader. In verband met zijn eigen levensomstandigheden acht de vader zich niet in staat om voor [belanghebbende01] te zorgen dan wel om een rol in haar leven te vervullen.
Minderjarigheid kind
Vaststaat dat [belanghebbende01] op het moment van indiening van het verzoekschrift 29 jaar is en dus ruimschoots meerderjarig, zodat niet is voldaan aan het minderjarigheidsvereiste, zoals vermeld onder artikel 1:228 lid 1 sub a.
De rechtbank stelt voorop dat adoptie ingrijpt in het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds en het adoptiefkind en zijn eventueel toekomstige echtgenoot en nakomelingen anderzijds. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd. Verder geldt dat betrokkenen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens de meerderjarigheid nog belang kunnen hebben. De wet voorziet echter niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak aan artikel 8 lid 1 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geen ongeclausuleerd recht op adoptie kan worden ontleend. Dat adoptie slechts mogelijk is indien wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8 lid 1 EVRM beschermd recht op. Aan artikel 8 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (stief)ouder en een stiefkind worden ontleend. Dat betekent dat een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden wel een inbreuk kan opleveren op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt in dit kader dat uit het verzoekschrift blijkt dat het voor de stiefvader, de moeder en [belanghebbende01] belangrijk is dat de emotionele band die zij al jarenlang voelen, wordt bevestigd door een familierechtelijke betrekking. Deze wens is echter niet voldoende om de bepaling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW, die van openbare orde is, terzijde te schuiven. Ook het feit dat sprake is van een jarenlange – circa 28 jaar – verzorging en ondersteuning door de stiefvader van [belanghebbende01] en het ontbreken van contact tussen [belanghebbende01] en haar biologische vader, acht de rechtbank niet zo bijzonder dat dit een afwijking van de wettelijke bepaling rechtvaardigt. Hiervoor zijn zeer bijzondere omstandigheden noodzakelijk.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de overgelegde stukken vast dat daarvan sprake is. [belanghebbende01] is inmiddels een meerderjarige vrouw met een ernstige verstandelijke beperking, waardoor zij functioneert op de leeftijd van een kind van drie tot vijf jaar. [belanghebbende01] is op de leeftijd van 18 jaar gaan wonen in woongroep met 24-uurs zorg, waarbij zij in de weekenden bij de moeder en de stiefvader verblijft. De moeder en stiefvader hebben nooit een adoptieprocedure overwogen tot het moment dat [belanghebbende01] haar wens uitsprak om geadopteerd te worden door haar stiefvader. Deze wens lijkt inmiddels consistent te zijn, daar zij inmiddels haar wens niet alleen uitspreekt naar de moeder en de stiefvader maar ook steeds vaker naar de begeleiding en de medebewoners van de woongroep. Hoewel volgens de bijzondere curator [belanghebbende01] het principe van adoptie niet begrijpt, is haar tijdens het gesprek met [belanghebbende01] wel duidelijk geworden dat de biologische vader en het dragen van zijn achternaam veel verdriet en boosheid bij [belanghebbende01] oproept. [belanghebbende01] ziet de stiefvader als haar echte vader en wil graag dezelfde achternaam dragen als de overige gezinsleden. De bijzondere curator acht de adoptie in het belang van [belanghebbende01] .
Gezien de cognitieve leeftijd en ontwikkelingsfase van [belanghebbende01] acht de rechtbank het begrijpelijk en invoelbaar dat [belanghebbende01] haar wens om geadopteerd te worden door de stiefvader pas op latere leeftijd, dat wil zeggen na het bereiken van de meerderjarigheid van [belanghebbende01] , tot uiting heeft kunnen brengen. Met name die wens en de last die zij hierdoor meedraagt, heeft voor de stiefvader de aanleiding gevormd om het onderhavige verzoek in te dienen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die ertoe moeten leiden dat de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW ter zijde wordt geschoven, zodat de stiefvader en [belanghebbende01] voor de inrichting van hun familie- en gezinsleven van het rechtsinstituut van adoptie gebruik kunnen maken en de juridische status van [belanghebbende01] in overeenstemming wordt gebracht met de sinds circa 28 jaar bestaande sociale en emotionele realiteit van haar gezinsleven met de stiefvader en moeder (en haar halfzusje).
Ouder spreekt het verzoek niet tegen
De rechtbank stelt vast dat de moeder instemt met de adoptie van [belanghebbende01] door de stiefvader en wel op dezelfde gronden als die door de stiefvader zijn aangevoerd in zijn verzoek. De vader heeft zowel in zijn verklaring zoals gevoegd bij het verzoekschrift, in het gesprek met de bijzondere curator alsmede in zijn emailbericht aan de rechtbank aangegeven dat hij achter het verzoek van de stiefvader staat. Volgens de vader zorgt de stiefvader bijna haar hele leven voor [belanghebbende01] en biedt hij haar de noodzakelijke regelmaat en een stabiele leefomgeving. Daarbij komt dat [belanghebbende01] volledig afhankelijk is van haar verzorgers en de vader vindt dat voorkomen moet worden dat de stiefvader niets meer in te brengen heeft op het moment dat de moeder komt weg te vallen. De vader vindt de adoptie door de stiefvader het meest in het belang van [belanghebbende01] .
De rechtbank concludeert dat beide ouders geen verweer voeren tegen het verzoek van de stiefvader en dat daarom aan de voorwaarde genoemd onder 1:228 lid 1 sub d BW is voldaan.
Ouder heeft niet langer het gezag
De moeder was tijdens de minderjarigheid van [belanghebbende01] belast met het eenhoofdig gezag over [belanghebbende01] . De rechtbank concludeert daarom dat aan de voorwaarde genoemd onder 1:228 lid 1 sub g BW is voldaan.
Overige voorwaarden
De rechtbank stelt vast dat aan de overige voorwaarden, zoals genoemd onder sub b, c, e en f van artikel 1:228 BW is voldaan.
Conclusie
Nu de rechtbank de termijnoverschrijding voor indiening van het verzoek (ten tijde van de minderjarigheid) verschoonbaar acht en aan de overige wettelijke voorwaarden wordt voldaan, zal het verzoek worden toegewezen.
De rechtbank stelt voorts vast dat [belanghebbende01] is geboren in de [gemeente 1]. Sinds 2010 valt deze gemeente onder de [gemeente 2]. De rechtbank zal ingevolge het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 sub a BW de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente 2] gelasten een latere vermelding van de adoptie aan de geboorteakte van [belanghebbende01] toe te voegen.