ECLI:NL:RBZWB:2023:560
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1980, had op 28 december 2022 een bezwaarschrift ingediend, dat op 17 januari 2023 in besloten raadkamer werd behandeld. De rechtbank hoorde de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. S.P.H. Brinkman, en de officier van justitie. De veroordeelde was niet verschenen, ondanks een goede oproep.
Het bezwaar richtte zich tegen de wettelijke verplichting om DNA af te nemen, waarbij de veroordeelde aanvoerde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. De verdediging stelde dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten. De officier van justitie betoogde echter dat er een wettelijke grondslag was voor de afname van DNA, gezien de aard van het misdrijf en de mogelijkheid van recidive.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, voldeed aan de vereisten van de Wet DNA. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de verplichting tot DNA-afname rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de wet is bedoeld om toekomstige strafbare feiten op te sporen en dat de mogelijkheid van recidive niet uitgesloten kon worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stonden geen rechtsmiddelen open tegen deze uitspraak.