In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser [eiser01] een vordering ingesteld op grond van onverschuldigde betaling. Eiser heeft op 14 februari 2022 een bedrag van € 3.350,00 overgemaakt naar de bankrekening van [naam01], die handelde onder de naam [gedaagde01]. Eiser vorderde dat de gedaagden, bestaande uit een vennootschap onder firma en verschillende stichtingen, hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.810,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stelden dat eiser de verkeerde partijen had gedagvaard, aangezien de betaling was ontvangen door [naam01] en niet door de gedaagden. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat de gedaagden de ontvangers van de betaling waren, en dat de bankrekening waarop de betaling was gedaan, nog steeds op naam van [naam01] stond. Hierdoor werd de vordering van eiser afgewezen. Eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, die op € 580,00 werden begroot, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Het vonnis werd uitgesproken op 9 augustus 2023.