ECLI:NL:RBZWB:2023:5626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10245914 CV EXPL 22-3182
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot vergoeding van kosten erfgrensreconstructie

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee buren over de kosten van een erfgrensreconstructie. Eiser, eigenaar van een perceel, heeft zonder overleg met gedaagde het Kadaster ingeschakeld om de erfgrens te reconstrueren, wat resulteerde in kosten van € 900,00. Daarnaast heeft een gerechtsdeurwaarder een proces-verbaal opgemaakt, wat extra kosten met zich meebracht van € 1.065,51. Eiser vorderde van gedaagde de helft van deze kosten, maar gedaagde heeft dit betwist en verweerde zich tegen de vordering.

De rechtbank oordeelde dat de kosten van de erfgrensreconstructie niet voor vergoeding in aanmerking komen op basis van artikel 5:46 BW, omdat er geen gezamenlijke afspraak was gemaakt over de kosten. De rechter stelde vast dat de vordering van eiser niet kon worden onderbouwd met de genoemde wettelijke grondslag, aangezien er geen overeenstemming bestond over de erfgrens. De rechter concludeerde dat eiser de kosten zelf moet dragen, omdat hij de opdracht eenzijdig had gegeven zonder instemming van gedaagde.

De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 497,50. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. van der Lende-Mulder Smit.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10245914 CV EXPL 22-3182
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 01] ,

2.
[eiser sub 02],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
eisende partijen,
hierna verder in enkelvoud te noemen: [eisers] ,
procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde partijen,
hierna verder in enkelvoud te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. M.B.A. de Bruijn, DAS Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2023 met de daarin genoemde processtukken;
- de akte overlegging producties van 8 maart 2023, door [eisers] conclusie van repliek genoemd;
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eisers] heeft het perceel in eigendom dat is gelegen aan de [adres01] te [plaats01] . [gedaagden] is eigenaar van het naastgelegen perceel met woning aan de [adres02] te [plaats01] .
2.2
Op 26 juli 2018 heeft in opdracht van [eisers] een erfgrensreconstructie plaatsgevonden door het Kadaster om de erfgrens tussen de percelen van partijen te bepalen. De kosten van de erfgrensreconstructie bedragen € 900,00.
2.3
Op 27 mei 2020 is door de heer [naam01] , gerechtsdeurwaarder, proces-verbaal opgemaakt van zijn bezoek aan het perceel van [eisers] . [eisers] en [gedaagden] waren ten tijde van dat bezoek ter plaatse. De heer [naam01] heeft op basis van de reconstructie van het Kadaster uit 2018 nagemeten en aangewezen waar de erfgrens zich bevindt. De kosten van het opmaken en betekenen van het proces-verbaal bedragen € 1.065,51.
2.4
Per brief van 13 juni 2020 heeft [eisers] gevorderd dat [gedaagden] binnen 14 dagen de helft van de kosten van het Kadaster en het proces-verbaal betaalt (€ 982,75). [gedaagden] heeft dit niet gedaan.

3.Het geschil

3.1
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen tot:
primair: betaling van € 1.214,93 (bestaande uit de hoofdsom van € 982,75, administratiekosten van € 73,71 en incassokosten van € 158,47), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2020, althans de dag van dagvaarding;
subsidiair: betaling van € 1.965,51 (de volledige kosten van het Kadaster en het proces-verbaal), te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten;
in alle gevallen: betaling van de proceskosten.
3.2
[eisers] baseert zijn vordering op artikel 5:46 BW. Hij stelt dat [gedaagden] is uitgenodigd om bij de erfgrensreconstructie van het Kadaster aanwezig te zijn, maar daar geen gebruik van heeft gemaakt. [gedaagden] respecteert de erfgrensbepaling door het Kadaster niet en heeft de erfgrenspalen verplaatst. [eisers] vond een extra bevestiging van de erfgrens daarom noodzakelijk en heeft de heer [naam01] uitgenodigd om ter plaatse proces-verbaal op te maken. De erfgrens staat nu vast en daarom dient [gedaagden] de helft van de kosten voor de vaststelling ervan te betalen.
3.3
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de proceskosten. Hij betwist dat hij voor de erfgrensreconstructie door het Kadaster door [eisers] is uitgenodigd.
Er zijn geen afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van die erfgrensreconstructie en het opmaken van een proces-verbaal. [gedaagden] had geen belang bij het uitvoeren van die reconstructie. Verder is artikel 5:46 BW niet op deze situatie van toepassing, omdat tussen partijen niet vaststond waar de erfgrens loopt.

4.De beoordeling

4.1
[eisers] heeft toegelicht dat hij een erfgrensreconstructie wilde in verband met de door hem op zijn perceel geplande bouw en zijn veronderstelling dat [gedaagden] grond van hem in gebruik had. Om die reden heeft hij het Kadaster opdracht gegeven een erfgrensreconstructie uit te voeren. Aan zijn stelling dat [gedaagden] grond van hem in gebruik heeft, heeft hij verder geen vordering verbonden. De kantonrechter zal hieronder uitsluitend oordelen over de door [eisers] voorgelegde vraag of [gedaagden] gehouden is om de helft van de kosten van de erfgrensreconstructie van het Kadaster en het daarop volgende proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder aan hem te betalen.
4.2
Volgens [eisers] zou [gedaagden] daartoe verplicht zijn op grond van artikel 5:46 BW. Dit artikel bepaalt dat de eigenaar van een erf altijd van de eigenaar van het aangrenzende erf kan vorderen dat op de grens van hun erven behoorlijk waarneembare afpalingstekens worden geplaatst of dat de tekens die er al staan, worden vernieuwd. De eigenaars betalen dan ieder de helft van de kosten hiervan.
4.3
Deze situatie is hier echter niet aan de orde. De vordering van [eisers] ziet op de kosten die hij heeft gemaakt voor het bepalen van de erfgrens en dus de plaats waar de afpalingstekens moeten komen en niet op de kosten van het daadwerkelijk plaatsen van die tekens op een al tussen partijen vaststaande erfgrens. Dit artikel kan dus niet als grondslag dienen van de vordering van [eisers] .
4.4
Als partijen het niet eens zijn over waar precies de erfgrens loopt, kunnen zij gezamenlijk het Kadaster vragen om deze vast te stellen. In deze zaak staat echter vast partijen dit niet hebben gedaan. Er is niet afgesproken op gezamenlijke kosten een erfgrensreconstructie te laten plaatsvinden om de erfgrens vast te stellen. Een eenzijdige mededeling van [eisers] dat dat gaat gebeuren kan niet als afspraak worden gekwalificeerd. Nu verder ook niet is gebleken van een andere grondslag om de kosten van het Kadaster en de gerechtsdeurwaarder te delen, komen deze geheel voor rekening van [eisers] als opdrachtgever.
4.5
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
4.6
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 398,00 (2,00 punten x € 199,00)
- nakosten
€ 99,50(0,50 punten x € 199,00)
- totaal € 497,50
4.7
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eisers] af;
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 497,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eisers] ook de kosten van betekening betalen;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.