Uitspraak
1.De procedure
- de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de op 25 november 2022 gehouden mondelinge behandeling.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 639,69+
€ 3.791,01-/-
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil ontstaan tussen eiser en gedaagde over de beëindiging van een huurovereenkomst en de betaling van huurpenningen en schadevergoeding. De huurovereenkomst betrof een loods die door gedaagde werd gehuurd van eiser. De partijen hebben op 9 november 2021 via WhatsApp gesproken over de beëindiging van de huurovereenkomst, waarbij gedaagde aangaf te willen stoppen met de huur. Eiser heeft op 15 november 2021 de borgsom gecrediteerd, wat als een bevestiging van de beëindiging kan worden gezien. Gedaagde heeft het gehuurde op 18 december 2021 ontruimd.
Eiser vordert in deze procedure betaling van achterstallige huurpenningen, schadevergoeding voor het niet bezemschoon opleveren van het gehuurde, en de teruggave van een veegmachine. Gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat de huurovereenkomst per 1 december 2021 is geëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde aan eiser een bedrag van € 6.967,26 aan huurpenningen en € 121,00 aan schadevergoeding verschuldigd is, alsook de buitengerechtelijke incassokosten van € 639,69. De vorderingen met betrekking tot de veegmachine en de schoonmaakkosten zijn afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 3.936,94, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en heeft gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken op 25 januari 2023.