ECLI:NL:RBZWB:2023:563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
10004254_E25012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging huurovereenkomst en betaling van huurpenningen en schadevergoeding

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil ontstaan tussen eiser en gedaagde over de beëindiging van een huurovereenkomst en de betaling van huurpenningen en schadevergoeding. De huurovereenkomst betrof een loods die door gedaagde werd gehuurd van eiser. De partijen hebben op 9 november 2021 via WhatsApp gesproken over de beëindiging van de huurovereenkomst, waarbij gedaagde aangaf te willen stoppen met de huur. Eiser heeft op 15 november 2021 de borgsom gecrediteerd, wat als een bevestiging van de beëindiging kan worden gezien. Gedaagde heeft het gehuurde op 18 december 2021 ontruimd.

Eiser vordert in deze procedure betaling van achterstallige huurpenningen, schadevergoeding voor het niet bezemschoon opleveren van het gehuurde, en de teruggave van een veegmachine. Gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat de huurovereenkomst per 1 december 2021 is geëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde aan eiser een bedrag van € 6.967,26 aan huurpenningen en € 121,00 aan schadevergoeding verschuldigd is, alsook de buitengerechtelijke incassokosten van € 639,69. De vorderingen met betrekking tot de veegmachine en de schoonmaakkosten zijn afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.

De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 3.936,94, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en heeft gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken op 25 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10004254 \ CV EXPL 22-2181
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. O. Lenselink.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022, met de daarin genoemde processtukken;
- de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de op 25 november 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Tussen partijen heeft een huurovereenkomst bestaan op grond waarvan [gedaagde] van [eiser] heeft gehuurd de loods, staande en gelegen te Nispen aan het [adres] (hierna: het gehuurde), tegen een huurprijs van € 1.058,75 per maand.
2.2
Op 9 november 2021 hebben partijen per Whatsapp gesproken over de beëindiging van de huurovereenkomst. Het bericht van [gedaagde] luidt als volgt:
“Goede dag
Ik ga zorgen dat ik wat betaalt heb voor de loods deze week links om of recht om Maar ik wil er ook bij zegge dat ik wil stoppen met de huur vanaf volgende maand amders stijgt het alleen maar ik kan het gewoon niet rond krijge elke maand met spijt Heb in het contract gelezen dat ik een aangetekende brief moet sturen dus ga ij daar voor zorgen Excuses voor het ongemak ik heb wel een collega die hem eventueel van mij over wil nemen u hoord nog van mij”
De reactie van [eiser] op bovenstaand bericht is als volgt:
“Goedemiddag [gedaagde] ,
Ik heb net het dossier ter inzage bij het incassobureau gedomineerd. (Ik hoop dat het nog zonder extra kosten kan worden verwerkt. Ik kan het melden, als er vandaag aan betaling kan worden voldaan) Aangetekend opzeggen dat kan (hoeft niet perse hoor) ik neem aandat met ingang van december het stopt ? Even bevestiging via mail dan. Gr [eiser] ”
2.3
Op 15 november 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] een creditnota toegezonden met betrekking tot de door [gedaagde] betaalde borgsom van € 3.176,25 inclusief btw.
2.4
Op 18 december 2021 heeft [gedaagde] het gehuurde ontruimd en verlaten.
2.5
Op 5 januari 2022 heeft [eiser] [gedaagde] een factuur ter hoogte van € 1.210,00 inclusief btw toegezonden “betreffende bijkomende kosten, oplevering en toegebrachte schade”.

3.Het geschil

3.1
[eiser] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
I. betaling van € 8.202,19, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf de vervaldata van de facturen tot en met de dag der algehele voldoening;
II. het teruggeven van de veegmachine, merk Karcher, type S, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag indien aan deze veroordeling geen gevolg wordt gegeven tot een maximum van € 500,00, althans een zodanig bedrag als het de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
III. betaling van € 639,69 ten titel van buitengerechtelijke incassokosten;
IV. betaling van de proceskosten.
3.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de huurovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden is geëindigd per 1 februari 2022. [gedaagde] is in gebreke gebleven met de betaling van de door hem verschuldigde huurpenningen over de maanden maart, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december 2021, alsmede januari 2022, tot een bedrag van € 9.528,75. Daarnaast heeft [gedaagde] nagelaten het gehuurde bezemschoon achter te laten en heeft hij beschadigingen aan het gehuurde aangebracht; zo is de sleutel van de voordeur afgebroken en is het raamkozijn ontwricht. [gedaagde] dient de kosten voor het bezemschoon opleveren alsmede de herstelwerkzaamheden met een totaalbedrag van € 1.210,00 aan [eiser] te voldoen. Op deze bedragen strekt in mindering de door [gedaagde] betaalde waarborgsom van € 3.176,25. Aangezien [gedaagde] door de tekortkoming in de nakoming van zijn betalingsverplichting in verzuim is geraakt, vordert [eiser] de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen. Daarnaast vordert hij de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 639,69. Ook dient [gedaagde] de aan [eiser] in eigendom toebehorende veegmachine terug te geven.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd per 1 december 2021, zoals niet alleen volgt uit de whatsappconversatie d.d. 9 november 2021, maar ook uit het feit dat [eiser] het gehuurde op 11 november 2021 via Facebook weer te huur heeft gezet per 1 december 2021. [eiser] heeft [gedaagde] per 11 november 2021 de toegang tot het gehuurde ontzegd. Dit brengt met zich dat [gedaagde] tot die datum huurpenningen verschuldigd is. Volgens [gedaagde] bedraagt de huurachterstand een bedrag van € 5.646,67 te verminderen met de waarborgsom van
€ 3.176,25, zodat hij aan [eiser] nog verschuldigd is een bedrag van € 2.470,42. Betwist wordt dat het gehuurde niet naar behoren is opgeleverd; eerst in deze procedure wordt daarover gereclameerd door [eiser] , terwijl het op zijn weg had gelegen om aan [gedaagde] de gelegenheid te bieden de herstelwerkzaamheden uit te voeren. Ook betwist [gedaagde] de veegmachine in zijn bezit te hebben (gehad), zodat hij deze ook niet terug kan geven.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Uit de stellingen van partijen alsmede uit de overgelegde Whatsappconversatie van
9 november 2021 (zie r.o. 2.2) volgt dat zij hebben bedoeld de huurovereenkomst per
1 december 2021 te beëindigen. Hoewel de beëindiging door [gedaagde] niet meer per mail aan [eiser] is bevestigd, heeft [eiser] op 15 november 2021 wel de borgsom gecrediteerd en daarmee gevolg gegeven aan de opzegging door [gedaagde] . Ter zitting is vast komen te staan dat [gedaagde] het gehuurde tot en met 18 december 2021 in gebruik heeft gehad, zodat hij tot die datum gebruiksvergoeding is verschuldigd.
4.2
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd een bedrag van
(6 x € 1.058,75=) € 6.352,50 aan achterstallige huurpenningen over de maanden april, juli, augustus, september, oktober en november 2021, te vermeerderen met een bedrag van
(€ 1.058,75 / 30 x 18=) € 614,76 aan huur/gebruiksvergoeding over de periode 1 t/m 18 december 2021. Blijkens het overzicht in de dagvaarding vordert [eiser] eveneens de achterstallige huurpenningen over de maand juni 2021, maar gelet op het verweer van [eiser] alsmede het feit dat de op de maand juni 2021 betrekking hebbende factuur niet is overgelegd en deze maand evenmin is opgenomen in de sommatiebrief welke is overgelegd in productie 3 van de dagvaarding, gaat de kantonrechter er vanuit dat dit op een verschrijving berust.
4.3
[eiser] vordert voorts een bedrag van € 1.210,00 aan schadevergoeding voor het niet bezemschoon opleveren van het gehuurde, beschadigingen aan het raamkozijn en het vervangen van het slot. Ter onderbouwing van deze schades heeft [eiser] een factuur d.d.
25 maart 2022 van [bedrijf] B.V. ter hoogte van € 121,00 inclusief btw voor het vervangen van het slot, alsmede een offerte d.d. 27 oktober 2022 van [schilderbedrijf] ter hoogte van € 545,00 exclusief btw voor herstelwerkzaamheden aan het raamkozijn overgelegd.
4.4
Vast staat dat [gedaagde] de schade aan het slot heeft veroorzaakt. Dat dit is gebeurd omdat [eiser] de toegang tot het gehuurde zou hebben geblokkeerd, maakt niet dat [gedaagde] niet gehouden kan worden die schade te voldoen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] verwijtbaar gehandeld door niet eerst contact op te nemen met [eiser] over het ophalen van de spullen uit de loods, maar zichzelf op een andere manier de toegang tot het (voorheen) gehuurde te verschaffen. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 121,00 is dan ook toewijsbaar.
4.5
Dit geldt niet voor de door [eiser] gevorderde herstelkosten met betrekking tot de schade aan het raamkozijn. Hiertoe wordt overwogen dat het causaal verband tussen de schade en de gevorderde herstelkosten ontbreekt, nu de overgelegde offerte dateert van 27 oktober 2022, bijna een jaar na dato en in de offerte ook werkzaamheden worden vermeld die betrekking hebben op reparaties van houtrot, waarvoor geldt dat de daarmee gemoeide kosten redelijkerwijs niet voor rekening van [gedaagde] kunnen worden gebracht. Een deugdelijke onderbouwing waarom dat in dit geval anders zou moeten beoordeeld ontbreekt.
4.6
De gevorderde schoonmaakkosten alsmede de teruggave van de veegmachine zullen eveneens worden afgewezen, nu deze vorderingen door [eiser] onvoldoende zijn onderbouwd. Daarbij wordt ten aanzien van de schoonmaakkosten overwogen dat niet inzichtelijk is gemaakt welke werkzaamheden er zijn verricht en tot welk bedrag deze kosten belopen. Met betrekking tot de veegmachine is niet gebleken dat [gedaagde] deze op enig moment op grond van een leen- of gebruiksovereenkomst of anderszins in zijn bezit heeft gehad.
4.7
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 639,69. Dit bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.8
De door [eiser] gevorderde wettelijke handelsrente zal als onweersproken worden toegewezen.
4.9
De hierboven genoemde bedragen zijn te verminderen met de waarborgsom van
€ 3.791,01.
4.1
Uit het voorgaande volgt dat zal worden toegewezen:
- huurpenningen c.q. gebruiksvergoeding € 6.967,26
- schadevergoeding € 121,00
- buitengerechtelijke incassokosten
€ 639,69+
totaal € 7.727,95
- waarborgsom
€ 3.791,01-/-
totaal € 3.936,94.
4.11
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten van [eiser] worden tot op heden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
498,00
(2,00 punten × € 249,00)
totaal
849,22.

5.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.936,94, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op
€ 849,22,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.