ECLI:NL:RBZWB:2023:565

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
405240_E20012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

Op 20 januari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de (spoed)uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en de pleegouder niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder, die recentelijk naar Suriname was vertrokken. De GI heeft een verzoek ingediend voor een spoedige uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De moeder is inmiddels terug in Nederland, maar er zijn zorgen over haar bereidheid om mee te werken aan de hulpverlening. De kinderrechter heeft in overweging genomen dat de pleegouder momenteel een stabiele factor is in het leven van [minderjarige] en dat er onrust is in de thuissituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met ingang van 26 januari 2023 tot 12 juli 2023, en heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/405240 / JE RK 23-71
Datum uitspraak: 20 januari 2023

Beschikking van de kinderrechter over een (spoed)uithuisplaatsing

in de zaak van

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Eindhoven,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend aders.
De kinderrechter merkt als informanten aan:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F.S.M. Ouddijk te Gouda,

[pleegouder] ,

hierna te noemen: pleegouder, wonende te op een bij de rechtbank bekend adres.

Het verdere procesverloop

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 12 januari 2023 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
- de tijdens de mondelinge behandeling overhandigde beschikking van rechtbank Den Haag van 17 januari 2023 van de advocaat van de vader.
Op 20 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijden de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de moeder en de pleegouder niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 20 december 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd met ingang van 5 januari 2023 tot 5 januari 2024.
Bij beschikking van 12 januari 2023 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin, zijnde bij ‘ [pleegouder] ’ verleend met ingang van 12 januari 2023 tot 26 januari 2023.
[minderjarige] verblijft momenteel bij de pleegouder.

Het verzoek

Aan de orde is het restverzoek van de GI om [minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De vertegenwoordigster van de GI handhaaft het restverzoek. De moeder is inmiddels weer in het land maar is lastig bereikbaar voor de GI. De moeder onderhoudt wel contact met de pleegouder maar ze heeft geen omgang met [minderjarige] . De omgang tussen de vader en [minderjarige] dient binnen drie maanden opgestart te worden. [minderjarige] ziet de vader niet als zijn vader. Verder is van belang dat gedurende het opstarten van de omgang tussen de vader en [minderjarige] ook wordt gekeken naar de thuissituatie bij de vader en de mogelijkheden bij de vader. De pleegouder [pleegouder] staat open voor hulpverlening en zij heeft de voogdij over de oudere broer van [minderjarige] . Er zijn zorgen dat de moeder [minderjarige] mee zal nemen naar Suriname.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de thuissituatie van de moeder niet goed is voor [minderjarige] . De vader wil graag voor [minderjarige] zorgen. Sinds 2018 is de vader met rechterlijke procedures bezig om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te verkrijgen en voor een omgangsregeling met [minderjarige] . Het gezamenlijk gezag is op 17 januari 2023 door de rechtbank De Haag afgewezen, omdat er geen communicatie is tussen de ouders. De moeder bemoeilijkt de situatie en werkt niet mee. Er is sprake van ouderverstoting. Volgens de vader weet [minderjarige] dat de vader zijn echte vader is.

De nadere beoordeling

Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder zonder [minderjarige] naar Suriname is vertrokken en dat het onduidelijk was wanneer zij weer naar Nederland zou terugkeren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vertegenwoordigster van de GI aangegeven dat de moeder inmiddels weer terug is in Nederland en op de hoogte is gesteld over de mondelinge behandeling. Er is een veiligheidsplan opgesteld. Er is echter onvoldoende vertrouwen in de bereidheid van de moeder om mee te werken aan de hulpverlening. De moeder onttrekt zich aan zorg, maar zij is inmiddels wel bereikbaar voor [minderjarige] , waardoor er geen sprake is van een gezagsvacuüm. Het is naar het oordeel van de kinderrechter voor nu van belang dat [minderjarige] bij de pleegouder blijft om de rust en stabiliteit te waarborgen. De pleegouder laat goed genoeg ouderschap zien en de pleegouder heeft reeds een grote rol in de opvoeding van [minderjarige] en bij de pleegouder is er zicht op [minderjarige] . Op dit moment is de pleegouder dan ook een hechtingsfiguur en een stabiele factor in het leven van [minderjarige] . In de thuissituatie bij de moeder is er momenteel sprake van onrust door een risico op een uithuiszetting door de woningbouw en door de plotse verdwijningen van de moeder. Het is van belang dat er de komende periode duidelijkheid komt over de mogelijkheden van de moeder om weer voor [minderjarige] te zorgen. Indien de moeder echter weer verdwijnt en niet bereikbaar is voor [minderjarige] en daardoor feitelijk haar gezag niet uitoefent, dient er op een andere manier te worden voorzien in het gezag.
De komende periode zal de omgang tussen [minderjarige] en de vader opgestart worden en van belang is dat dit gebeurt vanuit een stabiele situatie. De komende periode kan voorts onderzocht worden wat de mogelijkheden zijn bij de vader.
De kinderrechter beslist als volgt.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 26 januari 2023 tot 12 juli 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2023 door mr. Hamburger, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Can, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.