ECLI:NL:RBZWB:2023:5670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
9323712 CV EXPL 21-2816 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake Energie Prestatie Vergoeding en opschorting van betaling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 2 augustus 2023 een eindvonnis uitgesproken in de procedure tussen Stichting TBV en een gedaagde. De zaak betreft een geschil over de Energie Prestatie Vergoeding (EPV) en de vraag of de gedaagde zich terecht op opschorting van zijn betalingsverplichting beroept. De gedaagde heeft klachten geuit over de temperatuur, tocht, relatieve luchtvochtigheid en warmwatervoorziening in zijn woning. De kantonrechter heeft in eerdere tussenvonnissen geoordeeld dat er geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW met betrekking tot de relatieve luchtvochtigheid en dat de klachten over de warmwatervoorziening en temperatuur niet als gebreken kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de radiatoren in de woning niet geschikt zijn voor het aangebrachte systeem, wat wel als een gebrek wordt beschouwd. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde zijn verplichting tot betaling van de EPV terecht heeft opgeschort, maar dat opschorting uitstel van betaling is en geen afstel. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 663,32 aan TBV, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis wordt betaald. Tevens is de gedaagde verplicht tot betaling van een nader te bepalen bedrag aan maandelijks verschuldigde huursom met ingang van februari 2022 tot en met augustus 2023, waarbij de hoogte van de EPV dient te worden berekend volgens het Besluit energieprestatievergoeding huur. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 9323712 CV EXPL 21-2816
vonnis van 2 augustus 2023
in de zaak van
Stichting TBV,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
hierna te noemen: TBV,
gemachtigde: mr. M.M. de Cock, advocaat te Tilburg,
tegen
[gedaagde01],
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] , [adres01] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: mr. M.C.A.M. van der Meer, advocaat te Tilburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
a. het tussenvonnis van 3 augustus 2022, met de daarin genoemde processtukken;
b. het deskundigenbericht van de heer ing. [deskundige01] , werkzaam bij TNO;
c. de conclusie na deskundigenbericht van TBV;
d. de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde01] .
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In deze procedure ligt onder meer de vraag voor of [gedaagde01] zich terecht op opschorting van zijn verplichting tot betaling van de energieprestatievergoeding (hierna: EPV) beroept. Daarom moet beoordeeld worden of er sprake is van een gebrek(en) aan de woning. [gedaagde01] heeft, kort gezegd, geklaagd over de temperatuur, tocht, relatieve luchtvochtigheid en warmwatervoorziening.
2.2
De kantonrechter neemt over en blijft bij hetgeen hij in zijn tussenvonnissen van 22 juni 2022 en 3 augustus 2022 heeft overwogen en beslist.
2.3
In het tussenvonnis van 22 juni 2022 is voor wat betreft de klachten over de relatieve luchtvochtigheid geoordeeld dat geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel
7:204 lid 2 BW.
2.4
Met betrekking tot de andere klachten heeft de kantonrechter aanleiding gezien om zich te laten voorlichten door een deskundige. Bij het tussenvonnis van 3 augustus 2022 zijn de heer ing. [deskundige01] en de heer ing. [deskundige02] , beide werkzaam bij TNO, benoemd tot deskundigen ter beantwoording van de vragen zoals genoemd in rechtsoverweging 3.1 van dat vonnis.
2.5
De deskundige de heer ing. [deskundige01] heeft bij deskundigenbericht van 21 februari 2023 de door de kantonrechter gestelde vragen beantwoord.
2.6
Beide partijen hebben op de inhoud van het deskundigenbericht gereageerd.
2.7
De klachten van [gedaagde01] over tocht, warm douchewater en de temperatuur zullen hierna achtereenvolgens worden besproken, waarbij per klacht zal worden ingegaan op het deskundigenbericht en de (relevante) standpunten van partijen.
2.8
De kantonrechter stelt bij de beoordeling daarvan het volgende voorop. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechter op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige goed zijn onderbouwd en voortvloeien uit een door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechter het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. De rechter zal (slechts) moeten ingaan op specifieke bezwaren tegen de zienswijze van de deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van deze zienswijze.
Tocht
2.9
Met betrekking tot de tochtklachten heeft de kantonrechter aan de deskundige de volgende vragen voorgelegd:
“-
Wat is de minimale temperatuur van de inblaaslucht van de WTW-installatie in de woning?
- Is er een norm voor de temperatuur van inblaaslucht van een in een NOM-woning aangebrachte WTW-installatie? Zo ja, voldoet het systeem in de woning daaraan?
- Indien er geen norm is, voldoet de inblaastemperatuur aan de in redelijkheid daaraan te stellen eisen? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
2.9
Ter beantwoording van die vraag is in het deskundigenbericht, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Als laatste wordt opgemerkt dat er geen wettelijke eisen zijn voor de inblaastemperatuur. Dus lagere inblaastemperaturen zijn toegestaan.
Resumerend geldt dat de gemeten inblaastemperaturen en de te verwachten inblaastemperaturen bij lagere buitentemperaturen in overstemming zijn met gebruikelijk in de praktijk gehanteerde waarden, en op zich geen aanleiding vormen voor tochtklachten.
Bespreking van de gemeten luchtsnelheden
In artikel 3.30 van het Bouwbesluit [3] wordt aangegeven dat de toevoer van verse lucht in een woning niet mag leiden tot luchtsnelheden in de leefzone van de woning groter dan 0,2 m/s. Als leefzone wordt in NEN 1087 [4] beschreven de zone vanaf 1 m van de buitengevel van de woning, 0,2 m vanaf de binnenwanden en tot 1,8 m boven de vloer.
(...)
In [adres01] zijn nabij de voorgevel luchtsnelheden gemeten die hoger zijn dan de eis volgens het Bouwbesluit. In de [adres02] is dit niet het geval, maar treden nabij de gevel ook snelheden tot 0,14 m/s op. De luchtsnelheden in het midden van de woonkamer zijn een stuk lager (circa 0,03 m/s).
(...)
De werking van de WTW (warmteterugwinning) is gecontroleerd op 28 november bij een buitentemperatuur van circa 10℃. Hieruit blijkt dat de WTW correct werkt. Bij buitentemperaturen van -10℃ is een inblaastemperatuur van circa 15℃ te verwachten. Deze inblaastemperatuur op zich zal geen aanleiding zijn voor de tochtklachten.
Tochthinder is vaak een combinatie van temperatuur en luchtsnelheid. Voor ventilatiesystemen bestaan wettelijke eisen voor de toelaatbare luchtsnelheid in de leefzone van een woning. Deze luchtsnelheid mag maximaal 0,2 m/s zijn. In de woningen vindt de luchttoevoer van de WTW-installatie plaats bij de buitengevels. In de woonkamer bij de bank aan de voorgevel en de eettafel aan de achtergevel zijn in één woning(toevoeging kantonrechter: [adres01] )
hogere luchtsnelheden dan toelaatbaar gemeten (0,28 m/s), terwijl in de andere woning(toevoeging kantonrechter: [adres02] )
luchtsnelheden tot 0,14 m/s zijn gemeten. Centraal in de woonkamer bleven de luchtsnelheden beperkt tot 0,03 m/s.
Resumerend kan gesteld worden dat luchtsnelheden nabij de gevel hoger dan toelaatbaar kunnen optreden of in ieder geval verhoogde luchtsnelheden.
Inblaas ventilatierooster
Het inblaasrooster is een rooster met vaste lamellen waarmee de lucht onder een hoek van circa 40 graden vanuit het plafond wordt ingeblazen (zie figuur 4). Bij de voorgevel in [adres01] blaast het rooster vanaf de gevel de woonkamer in. Mogelijk dat dit de hogere gemeten luchtsnelheden verklaard als gevolg van de schuin naar beneden gerichte inblaasrichting. (…) Het feit dat inblaasroosters de lucht schuin gericht naar beneden toevoeren, zal een negatief effect hebben op de luchtstroming en luchtsnelheden. Geadviseerd wordt een inblaasrooster toe te passen waarmee de lucht langs het plafond wordt ingeblazen en de lucht over een bredere hoek (in het vlak van het plafond, dus meer links en rechts) wordt ingeblazen naar binnen gericht (dus niet richting de buitengevel.)
2.1
De kantonrechter constateert dat uit het deskundigenbericht volgt dat er geen wettelijke eisen zijn voor de inblaastemperatuur en dat de gemeten inblaastemperaturen (en de te verwachten inblaastemperaturen bij lagere buitentemperaturen) in overeenstemming zijn met gebruikelijk in de praktijk gehanteerde waarden en op zichzelf geen aanleiding vormen voor tochtklachten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan hieruit niet worden afgeleid dat er voor wat betreft de tochtklachten sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Dat er in de woning van [gedaagde01] op één plaats (nabij de voorgevel) luchtsnelheden zijn gemeten die hoger zijn dan de eis volgens het Bouwbesluit, verandert dat niet. Uit het deskundigenbericht volgt namelijk dat de hogere gemeten luchtsnelheden in de woning van [gedaagde01] kunnen worden verklaard als gevolg van de schuin naar beneden gerichte inblaasrichting, omdat bij de andere woningen, waar het rooster op een andere manier is geplaatst, er geen afwijkingen zijn geconstateerd. TBV heeft niet althans onweersproken gesteld dat het omdraaien van het rooster naar alle waarschijnlijkheid voldoende zal zijn om onder de eis uit het Bouwbesluit te blijven en vermoedelijk hetzelfde effect zal hebben als het toepassen van een inblaasrooster waarmee de lucht langs het plafond wordt ingebracht en de lucht over een bredere hoek wordt ingebracht, zoals de deskundige heeft geadviseerd. De kantonrechter deelt deze stelling en dit is ook onvoldoende weersproken door [gedaagde01] . Omdat er geen sprake is een gebrek kan de kantonrechter TBV ook geen herstel opgedragen, maar gaat hij er van uit dat TBV het rooster zal omdraaien.
Warmwatervoorziening
2.11
Met betrekking tot de warmwatervoorziening heeft de kantonrechter aan de deskundige de volgende vraag voorgelegd:

Is er een norm voor de warmwatervoorziening voor een vierpersoonshuishouden? Moet daarbij van Woningborg 2020 worden uitgegaan, dan wel is er een andere (NEN)norm of in de branche gebruikelijke norm? Zo ja, voldoet de woning daaraan?
2.12
In het deskundigenbericht is deze vraag als volgt beantwoord:

Er bestaan geen wettelijke eisen voor de inhoud van een warmwaterboiler in woningen. ISSO-publicatie 72 geeft wel richtlijnen voor de boilerinhoud afhankelijk van onder andere het aantal personen. Woningborg 2020 sluit aan op deze richtlijnen. De huidige installatie (boilerinhoud en warmtapwatertemperatuur) voldoet aan de richtlijnen van ISSO-publicatie 72 uitgaande van 4 personen. In de praktijk komt dit erop neer dat 36 minuten gedoucht kan worden, voordat de boiler leeg is, uitgaande van een tapdebiet in de douche van 7,5 liter/min.
2.13
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat ook voor wat betreft de warmwatervoorziening geen sprake is van een gebrek als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW.
Temperatuur
2.14
Met betrekking tot de temperatuur in de woning heeft de kantonrechter aan de deskundige de volgende vraag voorgelegd:

Zijn de (her)gebruikte radiatoren in de woning aan de [adres02] te [plaats01] (hierna: de woning) geschikt voor het aangebrachte systeem waarbij het gaat om een laag temperatuur warmteopwekker en een hoog temperatuur afgiftesysteem? Zo nee, welke, zoveel mogelijk in het aanwezige systeem passende, duurzame oplossingen zijn er?
2.15
Ter beantwoording van die vraag is in het deskundigenbericht, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“De oorspronkelijk beoogde stookinstellingen op de warmtepomp (zoals in [adres02] en 480) worden beschouwd als te laag voor het onderhouden van voldoende warmtelevering door de aanwezige radiatoren. Bij zekerheidsklasse D (lagere warmtevraag door de gunstige aanname van gelijke temperaturen bij alle buren) wordt de warmtelevering in de woonkamer en keuken te krap en in vergelijking tot zekerheidsklasse B zelfs onvoldoende, als de aanvoertemperatuur 42°C wordt. Een aanvoertemperatuur van 42°C is in de praktijk mogelijk. Gelet op de onzekerheden in de warmteverliesberekeningen én bij de realisatie van de na-isolatie in de praktijk, is een grotere marge gewenst tussen geleverd en gevraagd vermogen. Ten aanzien van de berekende warmtevraag (zie …) wordt aangegeven dat hierbij uitgegaan is van een inblaastemperatuur door de WTW van 16°C, hetgeen ook de te verwachten inblaastemperatuur is (zie …)”.
Bij een aangepaste instelling van de stooklijn (zoals in [adres01] ) is het vermogen van de radiatoren voldoende. Volgens de specificatie van de warmtepomp kan bij deze aangepaste stooklijn instellingen ook voldoende verwarmingsvermogen geleverd worden. Bij een brontemperatuur van 0°C en CV-watertemperatuur van 55°C wordt een verwarmingsvermogen voor de warmtepomp opgegeven van 5,17 kW, terwijl de warmtevraag circa 4,3 kW is (zie …). Hierbij wordt nog opgemerkt dat de brontemperatuur in de regel in Nederland hoger is dan 0°C, eerder circa 10°C, waardoor het vermogen van de warmtepomp verder toeneemt. Wel neemt de efficiëntie (COP) van de warmtepomp af bij hogere CV-temperaturen. Bij de oorspronkelijke stooklijn instellingen is volgens de specificaties een COP van 4,86 te verwachten en bij de verhoogde stooklijn instellingen (zoals in [adres01] ) van 3,76. Tijdens de bespreking op 28 november is geconstateerd dat in alle woningen tot nu toe voldaan wordt aan de NOM voorwaarden. Dus ook voor de situatie met verhoogde stooklijninstellingen zoals in [adres01] .
(…)
De radiatoren zijn geschikt indien de stooklijninstellingen verhoogd worden (Tbuiten/Tretour: -20℃/60℃ en 20℃/20℃) in vergelijking tot de oorspronkelijk beoogde stooklijninstellingen (Tbuiten/Tretour: -20℃/45℃ en 20℃/20℃) én de retourbegrenzing wordt ingesteld op minimaal 50℃.
2.16
Uit het deskundigenbericht volgt dat de radiatoren geschikt zijn indien de stooklijninstellingen worden verhoogd naar Tbuiten/Tretour: -20℃/60℃ en 20℃/20℃ en de retourbegrenzing wordt ingesteld op minimaal 50°C. Volgens de deskundige is het vermogen van de radiatoren bij een aangepaste instelling van de stooklijn (zoals in de woning van [gedaagde01] ) voldoende en kan er bij deze aanpassing, volgens de specificatie van de warmtepomp, ook voldoende verwarmingsvermogen worden geleverd. Uit het feit dat de oorspronkelijk beoogde stooklijninstellingen te laag waren ingesteld en diende te worden verhoogd om ervoor te zorgen dat er voldoende verwarmingsvermogen kon worden geleverd, volgt naar het oordeel van de kantonrechter reeds dat er sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW.
Betaling EPV
2.17
Vervolgens is de vraag of dit gebrek opschorting van de verplichting tot betaling van de EPV vanaf november 2019 rechtvaardigt. Opschorting is een dwangmiddel om de wederpartij, in dit geval TBV tot actie te dwingen. Vast staat dat TBV omstreeks januari 2022 de stooklijninstellingen in de woning van [gedaagde01] heeft verhoogd en aldus het gebrek op dit onderdeel op dat moment heeft verholpen. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde01] zijn verplichting tot betaling van de EPV over de periode januari 2020 tot en met 1 april 2020 (€ 347,46) en december 2020 tot en met januari 2021
(€ 235,52), in totaal zijnde een bedrag van (€ 582,80) terecht heeft opgeschort. Maar, opschorting is uitstel van betaling en geen afstel. [gedaagde01] heeft geen vordering tot (definitieve) kwijtschelding van het ingehouden bedrag ingediend. Daarom kan de kantonrechter niet anders dan vaststellen dat [gedaagde01] alsnog het ingehouden deel van de EPV aan TBV moet betalen. Voor zover [gedaagde01] heeft beoogd te stellen dat hij een op een (gelijkblijvende) huurprijs mocht vertrouwen, overweegt de kantonrechter dat TBV bij akte na mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat zij [gedaagde01] bij een drietal brieven van de huurverhogingen over de jaren 2018 tot en met 2020 op de hoogte heeft gesteld. Dit heeft [gedaagde01] niet - of onvoldoende - weersproken en daarom kan dit verweer dan ook niet slagen.
2.18
Gelet op het voorgaande zal aan hoofdsom een bedrag van € 663,32 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de voormelde kosten niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zullen zijn voldaan.
2.19
De vordering van TBV, weergegeven in het petitum van de dagvaarding onder punt II, zal worden toegewezen in die zin dat de kantonrechter zal bepalen dat [gedaagde01] gehouden is tot betaling aan TBV van een nader te bepalen bedrag aan maandelijks verschuldigde huursom (inclusief EPV) met ingang van februari 2022 (zijnde de maand waarin de stooklijninstellingen zijn aangepast) tot en met augustus 2023, waarbij bij de berekening van de hoogte van EPV dient te worden uitgegaan van het Besluit energieprestatievergoeding huur en de bij dat Besluit behorende bijlage, onder de voorwaarde dat aan de garanties uit de afnameovereenkomst wordt voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de voormelde kosten niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zullen zijn voldaan.
Kosten deskundige
2.2
TBV heeft het voorschotbedrag van € 17.061,00 inclusief btw betaald. De kantonrechter ziet gelet op de aard en omvang van het onderzoek aanleiding om de kosten van de deskundige voor rekening van TBV te laten.
2.21
Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van een bedrag van € 663,32 aan TBV, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de voormelde kosten niet binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zullen zijn voldaan;
3.2
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van een nader te bepalen bedrag aan maandelijks verschuldigde huursom (inclusief EPV) met ingang van februari 2022 tot en met augustus 2023, waarbij bij de berekening van de hoogte van de EPV dient te worden uitgegaan van het Besluit energieprestatievergoeding huur en de bij dat Besluit behorende bijlage, onder de voorwaarde dat aan de garanties uit de afnameovereenkomst wordt voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de voormelde kosten niet binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis zullen zijn voldaan;
3.3
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.