ECLI:NL:RBZWB:2023:5698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/408964 / FA RK 23-1996 en C/02/408965 / FA RK 23-1997
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige zorgregeling en verwijzing naar zorg in het kader van het UHA

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De rechtbank heeft de verzoeken van de man, die de zorgregeling wilde vaststellen, en de vrouw, die verzocht om wijziging van de zorgregeling, behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het halen en brengen van de minderjarigen, conform het ouderschapsplan. De rechtbank heeft partijen verwezen naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA) en hen opgedragen om samen te werken aan de verbetering van de onderlinge communicatie en samenwerking. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man en de minderjarigen in de even weken contact met elkaar hebben, met de voorwaarde dat de man advies inwint van de diëtiste van de minderjarigen over hun eet- en gedragsproblematiek. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een dwangsom op te leggen en tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm afgewezen, omdat de vrouw heeft ingestemd met het UHA-traject en de rechtbank van mening is dat dwangmiddelen in jeugdzaken niet in het belang van de minderjarigen zijn.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/408964 / FA RK 23-1996 (hoofdzaak)
: C/02/408965 / FA RK 23-1997 (voorlopige voorziening)
Datum uitspraak: 11 augustus 2023
Beschikking over vaststelling verdeling zorg- en opvoedingstaken alsmede voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaken van
[de man01],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag,
tegen
[de vrouw01],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely te Waalwijk,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2012 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] ,
-
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2014 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige02] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 Rv heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank in beide zaken over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop in beide zaken blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 28 april 2023 ingekomen verzoekschrift, met producties 1 t/m 3;
  • het op 20 juli 2023 ingekomen verweerschrift, met producties 1 t/m 10.
1.2
Op 25 juli 2023 heeft de rechtbank de verzoeken in beide zaken gelijktijdig, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn partijen verschenen en gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig. De rechtbank heeft ten slotte, op verzoek van de vrouw en omdat de man hiertegen geen bezwaar heeft geuit, bijzondere toestemming verleend aan [naam01] , de gezinsmentor vanuit de gemeente Waalwijk, om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.
1.3
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 24 juli 2023, hebben [minderjarige01] en [minderjarige02] hun mening over de verzoeken kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn tijdens het huwelijk van partijen geboren.
2.2
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
2.3
[minderjarige01] en [minderjarige02] wonen bij de vrouw.
2.4
Partijen hebben afspraken gemaakt over [minderjarige01] en [minderjarige02] , welke zij hebben neergelegd in een ouderschapsplan.
In artikel 3.1 van het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen:
  • De man zal om de week vanaf vrijdagavond 18:00 uur tot zondagavond 19:00 uur de minderjarigen bij zich hebben. De vrouw zal de minderjarigen op vrijdag om 18:00 uur afzetten bij het Centraal Station te [plaats01] . De man zal zorgen dat de minderjarigen op zondag om 19:00 uur weer thuis zullen zijn bij de vrouw.
  • Extra contactmomenten tussen de man en de minderjarigen worden in onderling overleg tussen de ouders bepaald, naar behoefte.
  • De ouders zullen er beiden voor waken dat de minderjarigen zullen opgroeien in een veilige en rustige omgeving, waarin zij niet met agressie/geweld zullen worden geconfronteerd.
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de zorg-/contactregeling in de toekomst worden aangepast.
In artikel 3.2 van het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de vrouw de minderjarigen op vrijdagavond naar het Centraal Station te [plaats01] brengt en de man de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken weer terugbrengt naar het huis van de vrouw.

3.De verzoeken

3.1
In de hoofdzaak C/02/408964 / FA RK 23-1996:
De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad:
  • om een definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen vast te stellen, op basis waarvan de man en de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal in de even weekenden van vrijdag 18:00 uur tot zondag 19:00 uur, tijdens de helft van de vakanties en feestdagen door partijen in onderling overleg te bepalen, zoveel mogelijk aansluitend bij de reguliere zorgregeling, op Vaderdag, op de verjaardagen van [minderjarige01] en [minderjarige02] (om en om) en op de verjaardag van de man, met bepaling dat de regeling ingaat met ingang van het tweede weekend nadat de beschikking is gegeven en dat partijen zorgdragen voor het halen en brengen zoals afgesproken in het ouderschapsplan, althans een zodanige zorgregeling te bepalen als de rechtbank in goede justitie in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] acht;
  • zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer nadat de vrouw, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen;
  • zulks met machtiging aan de man om het in dezen te wijzen beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm, nadat de vrouw, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen;
  • daarbij te bepalen dat de vrouw haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan alle in redelijkheid door de rechtbank te bepalen omgangscontacten, begeleidingstrajecten, onderzoeken of anderszins op te leggen maatregelen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, voor iedere dag, nadat de vrouw, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het in dezen te wijzen beschikking te voldoen, althans een regeling die de rechtbank redelijk acht;
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten, in die zin dat zij een bedrag van € 3.717,13, te vermeerderen met de nakosten, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan de man dient te betalen.
3.2
In de zaak over voorlopige voorzieningen C/02/408965 / FA RK 23-1997:
Daarnaast verzoekt de man, naar de rechtbank begrijpt: bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen te bepalen dat de man en de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • tweemaal in de even weekenden op zaterdag van 10:00 uur tot 19:30 uur;
  • vervolgens viermaal in de even weekenden van zaterdag 10:00 uur tot zondag 13:00 uur;
  • vervolgens in de even weekenden van vrijdag 18:00 uur tot zondag 19:00 uur,
waarbij partijen samen zorgdragen voor het halen en brengen van [minderjarige01] en [minderjarige02] , zoals afgesproken in het ouderschapsplan.
Daarbij verzoekt de man om een dwangsom op te leggen, om machtiging voor ten uitvoerlegging met behulp van de sterke arm en om veroordeling in de proceskosten overeenkomstig hiervoor in de hoofdzaak is omschreven.
3.3
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn verzoeken dan wel tot afwijzing daarvan.
3.4
Daarnaast verzoekt de vrouw bij wijze van zelfstandige verzoeken, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
  • de door partijen in artikel 3.1 van het ouderschapsplan overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen te wijzigen en in plaats daarvan te bepalen dat de man en de minderjarigen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende een middag per week, in onderling overleg tussen partijen te bepalen, althans een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt;
  • de door partijen in artikel 3.2 van het ouderschapsplan overeengekomen regeling van het vervoer in het kader van de verdeling te wijzigen en in plaats daarvan te bepalen dat de man de minderjarigen ophaalt en terugbrengt bij het huis van de vrouw, althans een zodanige regeling vast te stellen zoals de rechtbank juist en gerade acht;
  • de man te veroordelen om aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de werkelijke kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, alles evenzeer te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover mogelijk, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, dan wel binnen een termijn die de rechtbank juist en gerade acht.

4.De beoordeling

4.1
Namens en door de man is ter onderbouwing van zijn verzoeken en verweer, samengevat, aangevoerd dat er in september 2022 een incident tussen hem en de minderjarigen heeft plaatsgevonden op het treinstation van [plaats01] waarbij de man een corrigerende tik heeft uitgedeeld. Naar aanleiding daarvan heeft de vrouw de tussen partijen geldende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen opgeschort. Hoewel de man erkent dat hij geen corrigerende tik had moeten geven, is dit naar de mening van de man geen reden om de zorgregeling tussen hem en de minderjarigen op te schorten. Sindsdien hebben de man en de minderjarigen, na tussenkomst van Veilig Thuis en team WijZ van de gemeente Waalwijk, slechts op een aantal dagen fysiek contact met elkaar gehad.
De man verzoekt om toe te werken naar herstel van de geldende zorgregeling tussen hem en de minderjarigen op basis waarvan zij tweewekelijks van vrijdagavond 18:00 uur tot zondagavond 19:00 uur gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, waarbij de vrouw de minderjarigen naar het station in [plaats01] brengt en de man hen weer terugbrengt naar de vrouw. De eerste twee weekenden vindt het contact op zaterdag plaats van 10:00 uur tot 19:30 uur. Daarna kan er worden gestart met overnachtingen.
De man betwist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor de vrouw niet-onvankelijk is in haar zelfstandige verzoek. Een dagdeel in de week, zoals door de vrouw bij wijze van zelfstandig verzoek is verzocht, vindt de man te weinig en doordeweeks kan hij geen vrij krijgen van zijn werk. De man ziet geen redenen voor het opstellen van een ouderschapsplan en hij heeft geen opvoedondersteuning nodig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij contact zal opnemen met de diëtiste van de minderjarigen om te bespreken hoe hij dient om te gaan met de eetproblemen van de minderjarigen. De man heeft ten slotte zijn zorgen geuit over het ongezonde eetgedrag van de minderjarigen bij de vrouw.
4.2
Namens en door de vrouw is ter onderbouwing van haar verweer en zelfstandige verzoeken, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige01] bepaalde angsten heeft richting de man, dat [minderjarige02] een verstandelijke beperking heeft en dat beide minderjarigen kampen met eetproblemen. [minderjarige01] is hiervoor onder behandeling bij een diëtiste en [minderjarige02] sluit hierbij aan. Bij de diëtiste leren zij kennismaken met en het proeven van groente en fruit. Voormeld traject heeft tijd nodig. De vrouw vindt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de vaststelling van de geldende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen in het ouderschapsplan, omdat die verdeling niet langer tegemoetkomt aan de behoeften van de minderjarigen. Vanwege hun eetproblemen moeten de minderjarigen met betrekking tot eten namelijk voorzichtig behandeld worden, terwijl de man hier agressief op reageert en hij hierbij een harde aanpak hanteert. Opvoedondersteuning kan voor de man dan ook helpend zijn, aangezien hem daar tips en adviezen geboden kunnen worden met betrekking tot het omgaan met de eetproblematiek van de minderjarigen. De huidige verdeling van het halen en brengen van de minderjarigen in het kader van de zorg- en opvoedingstaken is ook niet langer haalbaar voor de vrouw, omdat zij afhankelijk is van het openbaar vervoer waarbij zij haar andere kinderen ook moet meenemen. Partijen hebben deze afspraak gemaakt toen de man nog in [plaats02] woonde. Aangezien de man over een auto beschikt, vindt de vrouw het praktischer dat hij zorgdraagt voor het halen en het brengen van de minderjarigen in het kader van de zorgregeling tussen hen. De vrouw verzoekt daarom te bepalen dat de man de minderjarigen vanaf de start van het schooljaar op vrijdagmiddag ophaalt van school. De vrouw heeft ten slotte aangegeven dat zij de contactgegevens van de diëtiste zal delen met de man.
4.3
Beide minderjarigen hebben tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij graag weer contact willen hebben met de man. Zij vinden het goed om die contacten op te bouwen met een dag. Op termijn willen zij ook graag weer bij de man overnachten.
4.4
De Raad heeft, samengevat, geadviseerd om partijen te verwijzen naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA), met dien verstande dat zij het traject bij Team WijZ waarmee zij al zijn gestart in dat kader verder zullen doorlopen. De Raad ziet geen contra-indicaties voor contact(herstel) tussen de man en de minderjarigen. Begeleide omgang is dan ook niet nodig. De Raad vindt het wel belangrijk dat het verloop van het herstel van de contacten in eerste instantie worden gemonitord. De contactregeling kan worden hersteld met eerst tweemaal een dag en daarna overnachtingen. De Raad ziet onvoldoende redenen om af te wijken van de tussen partijen gemaakte afspraken over het halen en brengen van de minderjarigen in het kader van de zorgregeling tussen hen en de man. Aan de andere kant moeten partijen nu vooral kijken wat voor de minderjarigen het minst belastend is. Partijen kunnen tijdens het UHA-traject verdere afspraken maken hierover.
In de hoofdzaak C/02/408964 / FA RK 23-1996:
Verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)
4.5
De rechtbank zal, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, partijen verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio Midden-Brabant voor het volgen van een zorgtraject in het kader van het UHA. De verwijzing heeft op 27 juli 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de daarbij behorende voorwaarden hebben ingestemd.
4.6
Met de inzet van het UHA-zorgtraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
  • de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
  • het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
  • er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie).
Meer specifiek zullen partijen tijdens het UHA-zorgtraject werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie en samenwerking. Partijen zullen daarbij trachten om overeenstemming te bereiken over de definitieve zorgregeling tussen de man en de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02] alsmede over de verdeling van de vakanties en de feestdagen en het halen en brengen van de minderjarigen in het kader van die regeling. De rechtbank heeft de resultaten vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is als bijlage bij deze beschikking gevoegd.
4.7
Na afloop van het UHA-zorgtraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/de toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op de hierna genoemde pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.8
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling van het verzoek nodig is. De advocaten dienen in hun reactie kenbaar te maken wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in deze procedure nog voorliggende verzoeken van partijen.
4.9
Als de hulp niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of een interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is om een onderzoek of een interventie te starten.
4.1
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich over dit advies en over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure uit te laten.
4.11
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • In hoeverre komt een wijziging van de omgangsregeling, conform het zelfstandige verzoek van de vrouw, tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
4.12
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet positief wordt afgesloten en de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.13
Na een onderzoek of een interventie van de Raad, stelt de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid om op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure.
4.14
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacyaspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacygegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.15
Omdat partijen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het UHA-zorgtraject, beslist de rechtbank op dit moment niet over het verzoek van de man tot vaststelling van de bestaande zorgregeling tussen hem en de minderjarigen en het zelfstandige verzoek van de vrouw tot wijziging daarvan. De beslissing daarover zal worden aangehouden voor de duur van negen maanden, tot de hierna genoemde pro forma datum. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/de toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan, dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door waarop de (eind)rapportage van de zorgaanbieder uiterlijk bij de rechtbank moet worden ingediend.
Voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.16
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat de vrouw niet onwelwillend staat tegenover contact(herstel) tussen de man en de minderjarigen. Zij erkent dat de minderjarigen graag contact willen hebben met de man. Echter, met het oog op de eetproblematiek van beide minderjarigen en de verstandelijke beperking en gedragsproblematiek van [minderjarige02] , maakt zij zich zorgen wanneer de minderjarigen in de avond bij de man blijven eten. Zij vindt het daarom belangrijk dat de man eerst contact opneemt met de diëtiste van de minderjarigen en de begeleider van [minderjarige02] alvorens de contacten tussen de man en de minderjarigen uit te breiden met een overnachting, waarbij de minderjarigen bij de man hun avondeten zullen krijgen.
4.17
Nu de vrouw geen inhoudelijke bezwaren heeft geuit tegen de door de man voorgestelde opbouwregeling zonder overnachting, zal de rechtbank dienovereenkomstig bepalen dat de man en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopig, te weten totdat de rechtbank definitief beslist, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op zaterdag 12 augustus 2023 en zaterdag 26 augustus 2023 van 10:00 uur tot 19:00 uur. Aangezien de rechtbank de zorgen van de vrouw deelt over de eet- en gedragsproblemen van de minderjarigen, zal de rechtbank voorts bepalen dat de man en de minderjarigen vanaf zaterdag 9 september 2023 eenmaal per veertien dagen, in de even weken, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar van zaterdag 10:00 uur tot zondag 19:00 uur (dus met overnachting), onder de voorwaarde dat de man contact heeft opgenomen en tips en adviezen heeft gekregen van de diëtiste van de minderjarigen en de begeleider van [minderjarige02] over hoe om te gaan met de eet- en gedragsproblematiek van de minderjarigen en deze ook feitelijk gaat toepassen. De rechtbank zal die voorlopige regeling in het kader van het verzoek van de man tot vaststelling van de bestaande zorgregeling tussen hem en de minderjarigen vastleggen. Aan de beoordeling of er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds partijen de bestaande zorgregeling waar zij feitelijk uitvoering aan gaven zijn overeengekomen - zoals namens en door de vrouw is betwist - komt de rechtbank dan ook niet toe. De rechtbank benadrukt dat deze voorlopige zorgregeling een minimumregeling betreft. Partijen kunnen deze regeling, al dan niet in het kader van het UHA, dus uitbreiden.
4.18
Over het halen en brengen van de minderjarigen in het kader van die voorlopige zorgregeling, overweegt de rechtbank dat partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen dat de vrouw de minderjarigen op vrijdagavond wegbrengt naar het Centraal Station in [plaats01] en dat de man de minderjarigen op zondagavond weer terugbrengt naar de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat het halen en brengen van minderjarigen in het kader van een (voorlopige) zorgregeling tussen hen en de niet-verzorgende ouder in beginsel een gedeelde verantwoordelijkheid is van de ouders. De regeling in het ouderschapsplan is ook conform dit principe. De vrouw heeft er op gewezen dat de situatie door de verhuizing van de man is veranderd en dat het wegbrengen van de minderjarigen voor haar heel belastend is, omdat zij met het openbaar vervoer moet en ook haar andere kinderen mee moet nemen. Partijen zijn nog niet in staat gebleken om in onderling overleg tot een mogelijk meer passende regeling te komen. Het is belangrijk dat zij in het kader van het UHA (ook) daarover met elkaar in gesprek gaan. Nu dat traject nog moet worden opgestart ziet de rechtbank geen aanleiding om reeds nu in het kader van deze voorlopige zorgregeling in afwijking van het ouderschapsplan te beslissen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw zorgdraagt voor het brengen van de minderjarigen naar het Centraal Station in [plaats01] en dat de man zorgdraagt voor het terugbrengen van de minderjarigen naar de vrouw.
4.19
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling en/of tot het onvoorwaardelijk meewerken met het hulpverleningstraject en/of de omgangsmomenten op straffe van een dwangsom of ten uitvoerlegging van die regeling toe te staan met behulp van de sterke arm. Aangezien de vrouw heeft ingestemd met contact(herstel) tussen de man en de minderjarigen en met het UHA-zorgtraject, gaat de rechtbank ervan uit dat zij deze regeling zal nakomen en zij de nodige hulpverlening in het kader van het UHA zal accepteren. Daarbij komt dat het toepassen van dwangmiddelen naar het oordeel van de rechtbank in jeugdzaken in beginsel niet in het belang van minderjarigen moet worden geacht en daarmee dus terughoudend moet worden omgegaan. De rechtbank zal de verzoeken van de man om een dwangsom op te leggen en tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm toe te staan om de vrouw te bewegen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling en mee te werken met de hulpverlening/de omgangsmomenten daarom afwijzen.
In de zaak over voorlopige voorzieningen C/02/408965 / FA RK 23-1997:
4.2
De rechtbank overweegt dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv kan worden verzocht. Nu er een hoofdprocedure aanhangig is en de verzochte voorlopige voorziening hiermee voldoende samenhangt, wordt aan de eisen van voornoemd artikel gedaan. Dit betekent dat de man in zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen kan worden ontvangen.
4.21
Ter beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van het verzoek van de man, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de man een voldoende (spoedeisend) belang heeft bij de verzochte voorlopige voorzieningen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan op dit moment geen sprake (meer). Gelet op de samenhang tussen de hoofdzaak en de zaak over de voorlopige voorzieningen en een efficiënte behandeling van deze zaken, zijn deze zaken gelijktijdig mondeling behandeld. Nu in de hoofdzaak -zoals hiervoor is overwogen- partijen zullen worden verwezen naar zorg in het kader van het UHA en er een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld, heeft de man geen belang meer bij de verzochte voorlopige voorzieningen. De rechtbank zal dit verzoek van de man daarom, bij gebrek aan belang, afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
C/02/408964 / FA RK 23-1996:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarigen:
  • [minderjarige01] geboren op [geboortedatum01] 2012 te [geboorteplaats01] ;
  • [minderjarige02] geboren op [geboortedatum02] 2014 te [geboorteplaats01] ,
  • op zaterdag 12 augustus 2023 en zaterdag 26 augustus 2023: van 10:00 uur tot 19:00 uur;
  • met ingang van zaterdag 9 september 2023: tweewekelijks (in de even weken) van zaterdag 10:00 uur tot zondag 19:00 uur, onder de voorwaarde dat de man contact heeft opgenomen en tips en adviezen heeft gekregen van de diëtiste van de minderjarigen en de begeleider van [minderjarige02] over hoe om te gaan met de eet- en gedragsproblematiek van de minderjarigen en deze ook feitelijk toepast,
    waarbij de vrouw in het kader van deze voorlopige zorgregeling zorgdraagt voor het brengen van de minderjarigen naar het Centraal Station in [plaats01] en de man zorgdraagt voor het terugbrengen van de minderjarigen naar de vrouw, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.17 en 4.18 is overwogen;
wijst af de verzoeken van de man om een dwangsom op te leggen en tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm toe te staan om de vrouw te bewegen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling en mee te werken met de hulpverlening/de omgangsmomenten;
verwijst partijen en de minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal partijen en de minderjarigen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk op
dinsdag 21 mei 2024 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverlenings-traject bij de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet om een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de Raad, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, direct te adviseren dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor geformuleerde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de Raad om zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
houdt de verzoeken voor het overige aan;
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor;
C/02/408965 / FA RK 23-1997:
wijst het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2023 door mr. De Graaf, kinderrechter, bijgestaan door mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.